Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onzin (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onzin
Afbeelding van OnzinToon afbeelding van titelpagina van Onzin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.93 MB)

Scans (18.01 MB)

ebook (12.29 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onzin

(1979)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

Oom Frits

Mijn oom Frits dreef een trekharmonikawinkel, maar hij was niet vrolijk. Wel had hij in zijn jongelingsjaren bekend gestaan om de lange, komische voordrachten, die hij van buiten kende, maar toen ik een kind was, toonde hij reeds geen lust meer in reciteren en stond gemelijk aan de deur van zijn zaak, die niet ver van de onze was gevestigd, in een scheefhangend pand.

Door die winkel waren wij kwaad met oom Frits, want wij verkochten ook harmonika's en dreven al jaren ons goedbeklante huis, toen hij plotseling in ons water kwam vissen. Lange tijd had het scheve pand leeggestaan, daarop kwam er een bord met een enorm vraagteken achter de ruit, als wilde de plaatser ervan zeggen: ‘Nu, wát zou hier gevestigd worden?’ en toen, opeens, sprong de adder uit het gras en opende mijn oom zijn bedoening, opgeluisterd door een paar iele bloemstukken van leveranciers, want hij had geen vrienden.

Mijn moeder, wier broer hij was, sprak van ‘nooit meer aankijken’ en ‘vuile streken’ - vooral tegen mijn grootmoeder, die bij ons inwoonde. De kleine, oude vrouw zei niet veel terug, want ze had oom Frits toch lief. Een enkel keertje riep ze ook maar dat hij een schooier was, omdat mijn moeder zo aandrong.

Aangezien er thuis voortdurend over hem werd gesproken, begon hij in mijn kinderverbeelding een vervaarlijke rol te spelen. Als ik langs zijn winkel kwam, vreesde ik altijd dat hij onder het uitbraken van liederlijke woorden naar buiten zou storten. Steeds was ik erop verdacht dat hij mij vastpakken zou, als ik kuis langs liep met de ogen naar de grond, want we groetten hem natuurlijk niet meer.

[pagina 78]
[p. 78]

Op een keer speelde ik in onze straat met een bezempje. Geboeid door het vegen, raakte ik ongekunsteld op zijn stoep. Opeens trad hij te voorschijn en zei: ‘Daar heb je mijn neeffie.’ Hij lachte onaangenaam en keek mij met zijn dik-wit gezicht spottend aan.

Ik nam het bezempje op de schouder en rende naar huis. Toen ik de kamer binnenkwam, waren mijn tante en oom uit Velp op bezoek. Ik besloot opeens in snikken uit te barsten, en deed het.

‘Wat is er?’ vroeg mijn moeder bezorgd.

Nu vertelde ik dat oom Frits mij had uitgescholden en geduwd, omdat ik zijn stoep bezemde. Mijn moeder was woedend. ‘Zelfs het kind kan hij niet met rust laten!’ riep zij. ‘Nu zien jullie eens.’ Mijn tante en oom gingen namelijk nog met oom Frits om, maar zij moesten toegeven dat het niet aangaat een klein ventje te duwen.

Ik was blij met dit succesje en besloot spoedig iets nieuws te verzinnen. Had ik met het bezempje de roos geraakt, de tweede keer leed ik schromelijk schipbreuk, hoewel mijn gegevens veel interessanter waren. In onze straat had ik namelijk gezien, dat een mannetje met een ijscowagen twist had met een tramconducteur, waarbij hij opeens een bijl te voorschijn haalde. Er was een hele oploop, maar tot vechten kwam het niet, omdat een agent de ijscoman meenam.

Oom Frits had ook staan kijken en ik verzon nu dat hij zich, toen de agent de bijl reeds in beslag genomen had, opeens bazig in de zaak was gaan mengen, zodat alle mensen hem uitlachten en ‘albedil’ noemden. Het was een aardig verhaal, maar toen ik het voordroeg kreeg ik geen hand op elkaar. ‘Ga nu maar spelen,’ zei mijn vader geërgerd, ‘en bemoei je niet met grotemensen-dingen.’ Des middags kwam mijn moeder bij mij en sprak: ‘Luister eens, morgenmiddag komt oom Frits. Wij zijn weer goed met oom Frits, zie je.’

Hij kwam inderdaad, des anderen daags. ‘Zo, veeg je nog wel eens?’ vroeg hij grijnzend. Hij keek als iemand

[pagina 79]
[p. 79]


illustratie

[pagina 80]
[p. 80]

die van zich zelf denkt ‘ruwe bolster, blanke pit’, stak zijn hand in zijn zak en gaf mij een gulden. ‘Ik mag geen geld van vreemde mensen aannemen,’ zei ik, want dat was mij geleerd. Maar mijn moeder riep: ‘Toe maar. Oom Frits is toch zeker famielje.’ En zij lachte uit haar keel, gelijk zij wel meer deed als er visite was.

Later kregen we tóch weer ruzie met oom Frits en in de oorlog ging hij natuurlijk scheef en was opeens iets bij de Winterhulp - een chagrijnige mosgroene veldprediker met lootjes. Een jaar lang zat hij, na de bevrijding, in het gevang. Had-ie maar niet moeten duwen, toen ik zijn stoep bezemde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken