Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onzin (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onzin
Afbeelding van OnzinToon afbeelding van titelpagina van Onzin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.93 MB)

Scans (18.01 MB)

ebook (12.29 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onzin

(1979)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

Klein avonturen

[pagina 126]
[p. 126]

Literatuur

Alleen thuis op een vrije avond: dan doe ik mijn schoenen uit en begin aan het boek, waarover ik nu al zo'n tijd meeknik, zonder het te hebben gelezen. Het blijkt inderdaad mooi te beginnen, maar bij pagina 17 gaat de deurbel - lang en krachtig - het timbre van iemand die op visite komen wil. Het licht uit en plat op de grond gaan liggen? Maar daarvoor is het te laat.

Als ik opendoe, zie ik een rossige jongeman met een aktentas, een herkenningsglimlach en een hartelijke hand.

‘Koos! Koos uit Delft!’ roept hij verklarend en doet zijn jas uit.

Pas in de kamer schiet hij me echt te binnen. Hij was iets op een kantoor, waar ik vroeger veel kwam en vroeg dan altijd of ik Hemingway ook goed vond.

‘Kijk eens,’ zegt hij, na het aanvangslachen. ‘Je weet dat ik schrijf. En nou heb ik een roman klaar - beginnerswerk, maar niet gek toch. Als het niet te vrijpostig is zou ik graag voorlezen, want ik verzamel oordelen.’

En hij brengt een manuscript ter dikte van het adresboek te voorschijn. ‘Enige fragmenten, dat spreekt,’ verklaart hij geruststellend, want ik heb mijn mimiek niet in bedwang.

Als zijn stem tien minuten heeft gedrensd begin ik weg te suffen, want het is weer zo'n vrucht van vrijeavondenvlijt. Hij had ook slöjdwerk kunnen gaan doen, maar het is een roman geworden. Over moeilijke liefde. Twee dagdromen per pagina, rond een met tien jaar bioscoopbezoek geplaveide ik. En het duurt maar voort, net als de vergaderingen van gedeputeerde staten. Hoor - een liefdesgesprek:

‘Weet je’ sprak George zachtjes en hij nam haar fijn handje met oneindige tederheid in de zijne. ‘Weet je, Olga, er zijn

illustratie

[pagina 127]
[p. 127]


illustratie

ogenblikken in dit leven dat ik alles uit mij voel wegstromen, maar dan denk ik aan je ogen en zie, kindje, opeens is de wereld vol licht en blijde bloemen, vol van...’

Krak. Dat is de kamerdeur. Mijn zoontje is uit bed gekomen en staat als een verkreukeld vierjarig slaapmannetje naar de prozaïst te kijken. Hij heeft zijn dekentjes meegebracht en klemt ze als een ordeloze, blauwe knoedel tegen zijn borst.

‘Wat is er?’ vraag ik streng, want Koos vindt het een onaangenaam incident. Met dichtgeknepen mondje loopt hij de kamer door en klimt op mijn schoot, kijkend als iemand die een bijzonder akelige ervaring heeft opgedaan.

‘Heb je gedroomd?’ vraag ik, want ik ken dat.

Bevestigend geknik.

‘Waarvan?’

[pagina 128]
[p. 128]

Zijn gezicht vertrekt, vol walging.

‘Vooruit, zeg het maar,’ moedig ik aan, een beetje nerveus, want Koos trommelt met de vingers op zijn werk. Met een zucht komt het dan: ‘Van een vlieg. Een hele grote. Die kwam tegen me aan.’

Het is maar een kleinscheepse nachtmerrie, maar als je vier bent, heb je gauw genoeg. Met moeite krijg ik hem terug naar de slaapkamer, maar het licht moet ‘effe aanblijve’, anders keert die vlieg terug.

‘Sorry,’ zeg ik, als ik weer zit. ‘Verder over George en Olga, alsjeblieft.’

En hij heft aan, converseert, kirt, kust - eindeloos.

‘Jongen,’ snikte zij en keek hem radeloos aan, voelend dat hij haar ontglippen ging, ‘maar is er dan één ding, dat ik niet voor je zou doen? Geloof je dat? Weet je dan niet, dat het leven van iedere vrouw...’

Krak. Déze keer is het mijn dochtertje van acht, een wit veulen, nijdig, als één die rekenschap verlangt: ‘Waarom is het licht aan?’

‘Je broertje had eng gedroomd,’ zei ik haastig. ‘Ga nu maar weer naar bed. En doe het licht uit.’

Maar ik moet mee, keer terug, hoor wat Olga verder snikt, verneem sombere betuigingen van George en...

Wéér mijn zoontje, huilerig. Koos kijkt nu bepaald op de staart getrapt, maar het stemmetje klaagt: ‘Pappa, weet je wat ze zegt? Dat ze een oud koppie kapot gaat maken. En de scherfjes voor mijn bed gooit. En spelden. Dat ik erin trap. Dat zegt ze. Het is niet waar, hè, pappa?’

De satanie van een achtjarige vrouw! Ik grijns maar eens naar Koos uit Delft, maar er komt niets terug. Wéér leg ik mijn zoontje in bed, vermaan krachtig zijn giechelende zuster, loop naar de huiskamer, hoor twee alinea's en... Ik kan er niets aan doen, maar hij stáát er weer - voluit huilend nu...

‘Pappa, weet je wat ze zegt...’

‘Nou,’ roept Koos paars. ‘Ik kom later nog wel eens,

[pagina 129]
[p. 129]

kerel, als je vrouw er is of zo. Het komt nu zo slecht tot zijn recht, vindje zelf niet?’ Hij pakt nijdig zijn jas en vraagt effen: ‘Hoe vond je het, tot nu toe?’

‘Knap zeg,’ verklaar ik haastig, om toch iets te doen. ‘Het is zo, hoe zal ik zeggen, zo...’

‘Pappa,’ gilt mijn dochtertje uit bed. ‘Niet gelóven hoor. Hij liegt hoor. Kom eens effe.’

‘Tot ziens,’ zegt Koos wrang en sluit de deur krachtig. Nou ja, kan ik het helpen? Ik haal mijn schouders op en ga de huiskamer binnen. Mijn zoontje zit treurig op de grond.

‘Nou?’ vraag ik zuchtend. ‘En wat zei ze nou?’

‘Ze zei: jij bent een negertje. En jij moet in een klein broekie op straat lopen. En in de sneeuw slapen. En dan komt er sneeuw over je heen. En dan ben je een bergje. En dan gaan we van je afglijden.’ Hij zucht hartverscheurend. ‘Niet waar, hè, pappa?’ vraagt hij angstig.

‘Neen, jongen,’ verklaar ik. ‘Dat is niet waar.’

Want hij mag álles worden later, maar een sneeuwbergje - neen.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken