Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen (1694)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen
Afbeelding van Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselenToon afbeelding van titelpagina van Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.04 MB)

ebook (20.48 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen

(1694)–Joannes à Castro–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

XI. Sinne-beldt.



illustratie

 
De Sonne licht 't gelas door-gaet,
 
Al waer den muer tegen-staet.
 
'T DOor-luchtigh schoon gelas, kan ons hier licht'lijck leeren
 
Hoe eenen mensch met Godt seer vierigh moet verkeeren.
 
En die aerdts uyt den aerdt, naer 't lichaam, is gevormt,
 
('tWelck, dienen moet tot spijs van't onder-aerts gewormt)
 
Die magh dat grove stuck niet tegen 't Son-licht setten,
 
En soo den door-schijn van Godts zegen niet beletten,
 
Gelijck den dichten muer den Sonne-schijn weer-staet,
 
Daer haeren schoonen glans niet door en door en gaet.
 
Wy hebben oock een deel van Godt ons in-geblaesen,
 
Het welck door-luchtigh is, gelijck aen de gelaesen,
 
Te weten onse ziel, die ons door Godes geest,
 
Heeft geestelijck gemaeckt, waerom wy wel het meest
[pagina 32]
[p. 32]
 
Met vrees en achter-docht bekommert moeten wesen,
 
Dat's lichaems swaerte niet, komt op ons ziel geresen;
 
Soo dat het grati'-licht, haer niet in-drucken kan,
 
En blijft een arme ziel, die soo verduystert, van
 
Haer eygen lichaem wordt soo lastigh over-laeden,
 
Dat zy versuchten moet om hulp en om genaeden,
 
Eer zy voor 't geestelijck, het beestelijck verkiest,
 
En 't Lichaem met de ziel, alsoo te saem verliest.
 
Want eenen Mensch die naer den eysch van 't vleesch wilt leven,
 
Die heeft uyt sijne ziel Godts grati'-licht verdreven:
 
Soo dat Godt self beclaeght dat sijnen geest niet blijft,
 
Met eenen vleeschen mensch, die selver Godt verdrijft.

Achter-volgh op het selve.

GOdt die onse ziel bestraelt met het licht van sijne goddelijcke gratie, verluystert oock ons lichaem met heyligheydt, soo wy dat den geest onder-worpen, en gelijck wy hier voor gehandelt hebben, soo en is het niet ghenoegh, datmen moet vreesen Godts gratie te verliesen en te trachten die te vermeerderen; maer boven dien soo leert ons dit Sinne-beldt de gratie niet teghen te staen, noch beletsel te gheven door onse aerdtsche begeerten, daer het Sonne-licht van Godts zeghen niet door kan schijnen: want het licht en woont met de duysternis niet te saemen, noch den goddelijcken gheest met den sondaer: wee den mensch, die van Godt verlaeten wordt; treckt hy van u af, soo hebt ghy noch meer te vreesen: want soo Godts gratie, daer hy selver aen-gehecht is, van u afscheydt, soo on-brecht ghy aen u selven, en die verloren zijnde, soo valt ghy licht in boosheydt, en alsoo

[pagina 33]
[p. 33]

gaet ghy oock licht verloren. Wie en soude in soo eenen ellendighen staet, door den val niet vreesen van hem te scheyden, die alleen kan wegh-nemen al dat vleeschelijck is? Wie en sal dan niet schroomen in sijn ziel te voeden, dat schroomelijck is, ja het alder-schroomelijckste, de sonde, die de doodt des ziels is? want de ziel die sondicht, sal sterven en dat voor eeuwigh, is 't datmen seght van een lichaemlijcke doodt: van alle schroomelijckheden het schroomelijckste is de doodt? magh ick niet met meerder reden segghen, dat de sonde het alderschroomelijckste moet wesen, daer zy de ziel voor eeuwigh doet sterven, en het ghestorven lichaem noch kan op-staen tot een beter leven? Oft misschien dien mensch, die de gratie teghen-staet, ende van Godt verlaeten wordt, de eerste sonde daer hy in valt, niet de leste sal wesen, en nimmermeer sal op-staen, vermidts dat Godt een maete ghestelt heeft in sijn genaede, die vervult sijnde, sijne gherechtighe straffe sal volgen 't welck hem alleen bekent is; die alles ghestelt heeft in ghewicht, en maete. O! sondaer ghy verkiest voor het gheestelijck het beestelijck, ghy mindt meer de duysternis als het licht, daer Godt u naer een on-ghetal van sonden rechtveerdigh kondt verlaeten, en sal u niet weerhouden soo ghy willens wilt verloren gaen? Wy staen Godt soo teghen en den luyster van sijnen gratie, dat wy soo leven al ofter gheenen Godt noch Rechter en waer, die den boosen eyndelingh straffen sal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken