Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de werken. Deel 1 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de werken. Deel 1
Afbeelding van Alle de werken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Alle de werken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.12 MB)

Scans (56.30 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten

Illustrator

Johan Wilhelm Kaiser



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de werken. Deel 1

(1862)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 254]
[p. 254]

Verhael van de geschiedenisse,
voorgevallen tusschen Joseph ter eenre, en Potiphars huys-vrouwe ter anderer zijden, gelijck Flavius Josephus, Joodsche history-schrijver, deselve beschrijft in het derde capittel des tweeden boecks, van de outheyt der Jooden.

Potiphar, een Egyptisch man, die Pharaonis overste keuken-meester was, kochte Joseph van de koop-lieden, en hy hielt hem eerlick en wel, en liet hem in de vrye konsten neerstelicken oeffenen, en versorgde hem met eten en drincken rijckelicker als andere knechten: ja sette hem ten laetsten over sijn huys houdinge. En Joseph nam dese goetdadigheyt met danck aen: doch soo en vergat hy om sijnen jegenwoordigen nederigen staet niet sijne aengeboren deughtsaemheyt, maer bewees metter daet dat wijsheyt onder tegenspoet niet en beswijckt, soo men die anders recht (en niet alleen ter tijt des gelucx) gebruyckt.

 

En sijns heeren wijf, om sijner behendigheyt, en schoonder gedaente wille, wert met liefde tegens hem ontsteken, en liet haer voorstaen dat hy lichtelicken soude te bewegen zijn wel-lust met haer te plegen, wanneerse maer haren wille hem openbaerde, ja dat hy oock voor een groot geluck sonde achten, wanneer sijns heeren vrouwe hem daerom aensprake. Doch sy oordeelde hem meer na sijnen jegenwoordigen staet, als na d'oprechtheyt sijns edelen aerts: en hier op ontdeckte sy hem haer begeerte, en verghde hem om by haer te slapen. Maer Joseph, die sloegh haer dat af, en hielt voor een groote schande, haer in sulcker saken te wille te zijn, welcke tot groote schande en na-deel van den goeden man sijnen heere soude dienen. Daer toe vermaende hy haer oock van haer boos voornemen af te staen, en seyde, dat hy haer in sulcke saken nimmermeer te wille en soude zijn: datse af soude leggen de hope van tot haer voornemen te geraken, en dat sy, sulcx doende, hare boose begeerten lichtelijck soude doen vergaen: hy wilde liever lyden al wat lydelick is, dan haren wille te vervullen. En hoewel een knecht hem tegen de wille sijner vrouwen niet en behoort te setten, soo is nochtans dit werck soo schandelick, datmen sich sulcx niet en behoorde te onderwinden.

 

Na dat haer dit alsoo ontseyt was, soo is sy noch te vyeriger geworden, en meende evenwel Joseph en soudet haer niet weygeren; mits welcken, alsoo de oubehoorlicke liefde niet op en bielt, soo versocht sy 't ten anderen mael aen hem, op hope datse hem ten lesten meynde daer toe te brengen. Als daer nu een hooge feest voor handen was, het welck oock de vrouwen plegen te houden, soo heeftse haer tegen haren man gelaten als offe kranck ware, en begaf haer aen een stille en heymelicke plaetse, en sochte daer door oorsake en gelegentheyt om Joseph te gewinnen: En als sy hem alleen bevonden hadde, sprack sy hem aen met veel sachte en schoone woorden, meer als oyt te voren, en seyde: Het ware veel beter geweest, dat ghy van den beginne aen mijn begeeren niet en haddet afgeslagen, maer na mijner beliefte my te wille geweest, aengesien ick vrouwe van den huyse ben, en my door uwe liefde soo gansch hebbe in-nemen en overwinnen laten, dat hoewel ick hier de vronwe ben, nochtans genootsaeckt werde u te komen vleyen. Is nu eenige wijsheyt in u, suldy my noch heden te wille zijn, en wederom vergoeden wat ghy voormaels uyt onverstant versuymt hebt: Ist u daerom te doen geweest, dat ghy wilt gebeden zijn, soo doe ick nu dat selve veel vlytiger als oyt te voren, want ick my daerom sieck gemaeckt hebbe, en uwe liefde hooger geacht, dan alle vreughde deses feest-daeghs. Soo ghy voormaels gedacht hebt, dat het my niet ernst en is geweest, soo bebt ghy nu lichtelick te bekennen, dat ick niet bedriegelicker wijse met u gehandelt en hebbe, aengesien ick in mijn voornemen bestandigh blijve. Daerom soo moogdy nu de aengebodene wel-lusten gebruycken, en haer, die u ten hoogsten lieft, te wille zijn, het welcke u in andere saken oock nut en goet zijn sal; anders soo moet ghy mijne toornigheyt en ongenade verwachten; wanneer ghy u uwe vermeynde kuysheyt liever laet zijn, als mijne gunste. Dat suldy oock sekerlijck weten, dat uwe eerbaerheyt weynigh helpen sal, wanneer ick u by mijnen man verklage, en segge dat ghy my hebt willen verkrachten: en wanneer ghy schoon met waerheyt omme-gaet, soo sal nochtans Potiphar mijne woorden meer gelooven als de uwe.

 

Maer Joseph en liet hem door alle dese woorden (die se oock met tranen bevestigde) geensins bewegen, noch met dreygementen verschricken, dat hy sijne kuysheyt licht achtede en haren wille dede: maer bleef bestendigh, wilde liever alles lijden en verdragen, dan oneerlickheyt met haer doen, en dat volbrengen, daerom hy naemaels in een seker verderven komen mochte. Vermaeude haer wat haer ampt was, en wat de echte plicht en getrouwigheyt vorderde: en seyde dat haer aen sulcx meer behoorde gelegen te zijn, dan aen snoode en verganckelicke wellusten, daer op altijt, van wegen des volbrachten wercx, rouwe en leetwesen volght, en daer van de schade niet wederom te rechten is. Soo moeste sy oock altijt in sorge staen, dat de gedaene schande niet uyt en quame: soo sy doch daer-en tegen de liefde en by-woninge hares mans, stil en sonder schande, gebruycken konde, en daer by voor God en de menschen, een vreetsamige en vrolicke gewisse mochte behouden. Dattet oock veel beter ware dat sy by haer eere bleve, en hem als eeueu trouwen dienaer in aller onderdanighcyt sijn werck doen liet, dan dat hy wetenschap hebbe van hare schande en oncere, als daer inne mede deel hebbende. Dat het oock veel beter zy, eener goeder gewissen, en der

[pagina 255]
[p. 255]

eerlijcker wercken hem te vertroosten, dan, na dat de sonde geschiet is, te vergeefs te hopen datse verswegen soude blyven.

 

Met dese en diergelijcke woorden vele, soo gedachte Joseph deser vrouwen de oneerlijcke liefde te benemen, en haer van haer boos voornemen wederom op den rechten wegh te brengen: maer sy hielt hoe langer hoe heftiger aen. En nademael sy met woorden by hem niet en konde verkrijgen, en vorder geen middel en wiste om hem daer toe te brengen, soo sloegh sy de hant aen hem, en wilde hem met gewelt dwingen, dat hy haer wille doen moeste. Als nu Joseph, yverende over sijn eere, uyt de kamer spranck, en den rock, daer by sy hem hielt, achter hem liet, soo verdroot het haer seer dat sy gemist hadde, en moeste in vreese staen, dat haer man sulcke boeverye van haer soude vernemen, soo nam sy voor haer Joseph valschelick voor Potiphar te beklagen, en haer alsoo aen hem te wreken van wegen sijnes hoogmoets: en dachte, als een listige vrouwe, dat het haer profijtelicker ware, eer te klagen als hy: Daerom soo sat sy gansch droevigh en onlustigh. En hoewel alle haere droeffenisse daer uyt was komende, datse hare dertelheyt met Joseph niet en hadde konnen volbrengen, soo geliet sy haer doch alsoo, als quame alle haren onwil en toornigheyt daer henen, dat hy hare vrouwelicke eere hadde willen benemen en berooven.

 

Als haer man nu wederom t'huys quam, en van wegen baren treurigheyt verschrickte, en de oorsake harer droeffenisse weten wilde, soo vingh sy aen over Joseph te klagen, en seyde: Och lieve man! ghy en zijt niet weert dat ghy leven soudet, wanneer ghy uwen schandelijcken knecht niet sijn wel verdiende straffe aen en dedet, als die gesocht heest uwe echte bedde te bevlecken, en al schoon vergeten heeft op welcke wyse hy in huys gekomen is, en wat groote weldaden ghy hem hebt bewesen; en in plaetse dat hy altijt danckbaer tegen u hadde behooren te zijn, soo heeft hy hem aen uw echte bedde versondiget, en een sulcke schande op een vyer-dagh, en dat in uw afwesen, met my willen volbrengen, waer uyt wel te mercken is, dat hy sijnen schijn geheel ongelijck is, en dat hy tot noch toe maer eene geveynsde eerbaerheyt gehadt en heeft, aengesien hy u als sijnen heer heeft moeten vreesen: en dat hy nu alsoo stout geworden is, dat is al uw schuldt, om dat ghy hem den toom soo los gelaten hebt, veel meer dan hy aen u verdient heeft, en dan hy self heeft derven hopen: want als hy gesien heeft, dat ghy hem al uw goet vertrout, en regeren bevolen, en hem over al de outste knechten geset hebt, soo heeft hy gemeynt dat hy oock recht en macht hadde sijn dertelheyt met uw huyfvrouwe te drijven. Tot meerder versekeringe van hare beschuldinge, soo toonde sy oock den mantel, de welcken hy hadde moeten verlaten, als sy hem soo hart versochte.

 

Potiphar liet hem door des wijfs weeuen bewegen, geloofde 't gene sy seyde, en aen hem oogen-schijnelijck vertoonde, en gaf de liefde sijnes wijfs soo veel toe, dat hy de saken vorder niet en ondersochte; prees sijn vrouwe, dat sy haer eerlijck gehouden hadde, gaf den Joseph onrecht, en wierp hem in de gevanckenisse, daer inne men de boos-doenders plagh te leggen. En het geviel hem oock selve wel, dat hy een sulcke vrouwe hadde, en gaf haer dat lof en de getuygenisse, dat se eerlicken en vromelicken aen hem gehandelt hadde.

 

Joseph beval sijn sake God den Heere, en was niet beswaert, hoe dat hy hem verantwoorden soude, en de gansche handelinge van den aenvangh totten eynde vertellen; maer leed de gevangenisse en dit gewelt met gedult, en trooste hem daer mede, dat God de Heere, d'oorsake sijns lydens, en de waerheyt selfs bekent ware: wiens goedigheyt en voor-sorge by oock daer na metter daet heeft gespeurt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken