Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de werken. Deel 1 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de werken. Deel 1
Afbeelding van Alle de werken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Alle de werken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.12 MB)

Scans (56.30 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten

Illustrator

Johan Wilhelm Kaiser



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de werken. Deel 1

(1862)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De reden spreeckt:

 
Vraeght iemant, wie ick ben? Ick hiet de wijse reden,
 
Een breydel van de lust, een regel van de seden,
 
Een voetster van de geest, een moeder van de deught,
 
En, soo ick hier verschijn, een leytster van de jeught.
 
Door my is 't, dat een Vorst sijn wijtgestreckte landen,
 
Hout onder sijn gebiet, en onder soete banden;
 
Door my is 't, dat het volck gerust daer henen gaet,
 
Door my, dat yeder huys op vaste gronden staet.
 
Ick stuer het roer alleen van alle groote saken,
 
Die sonder mijn beleyt niet aen en zijn te raken,
 
In 't korte, wat de mensch gaet nemen by der hant,
 
Daer dient hem mijn behulp tot noodigh onderstant.
 
Doch waer'er iemant is genegen om te trouwen,
 
Die moet voor alle dingh mijn wetten onderhouwen;
 
Wie oit in dit geval mijn regels niet en acht,
 
Die wandelt sonder licht, en midden in der nacht.
 
Waer Sichem maer een reys in mijn vertreck geweken,
 
Als hy met heeten brant op Dina was ontsteken,
 
Sijn stadt en borgery en ware noit gestoort,
 
En hy met sijn gesin en lage niet vermoort;
 
Had Ammon my besocht, als hy, uyt enckel weelde,
 
Op Thamar was verhit, en om haer sat en queelde,
 
Ick had hem even toen van beter raet gedient,
 
Als Jonadab, een loos, maer geen voorsichtigh vrient;
 
Had Potiphars gemael, de grootste van den lande,
 
Als sy tot in de ziel op haren Joseph brande,
 
Tot my haer oit gekeert, en my om raet gevraeght,
 
Sy hadde sonder gront haer eere noyt gewaeght;
 
Had Simri maer gewilt op mijne soete wetten,
 
Op mijn bevelen sien, op mijne woorden letten,
 
Had Casbi my besocht, en mijnen raet gelooft,
 
Sy ware van haer lief en leven niet berooft;
 
Had Jephta maer bestaen tot mijn paleys te vluchten,
 
Sijn dochter had een man, en hy de soete vruchten:
 
Maer mits hy my verstiet, soo wert de soete maeght,
 
Van eenen man gedoot, van alle man beklaeght;
 
Had Samson eens gesocht in mijn geheym te komen,
 
Hy ware van de doot niet haestigh wech genomen,
 
Hy hadde met gemack, en buyten alle pijn,
 
Een rechter in het lant, en vader konnen zijn;
 
Had oit de jonge maeght, die met haer luchte sprongen
 
Den Koningh heeft vervoert, en onder haer gedwongen,
 
Genoten mijn bericht, sy ware buyten haet,
 
Sy ware sonder bloet, en vry in beter staet.
[pagina 604]
[p. 604]
 
Maer treet aen d'ander sy, en siet de wijse maeghden,
 
Die noyt op eygen raet haer teere leden waeghden,
 
Die sijn, door goet beleyt van mijnen wijsen raet,
 
Gebleven in de tucht en buyten alle smaet.
 
Al die haer teere jeught na mijnen aert gewennen,
 
Die leer ick nutten tijt en rechte stonden kennen,
 
En of iet dient gedaen, of noch te sijn versint,
 
En oster dient gemijt, en ofter dient gemint.
 
Als Hester hare jeught aen my quam over-geven,
 
Soo isse groot gemaeckt, en wonder hoogh verheven;
 
Sy was een slechte maeght, die op geen rijck en dacht,
 
En is door mijn beleyt tot aen de kroon gebracht;
 
Abigel, door het spoor van mijn bescheyde wegen,
 
Die heeft een deftigh vorst voor haren dwaes gekregen;
 
Het woort, het deftigh woort, dat sy tot David sprack,
 
Was dat den jongen vorst in hare liefd' ontstack;
 
Susanna, reyne bloem (schoon dat de loose boeven,
 
Door alderhande list, haer edel herte proeven),
 
Behielt noch evenwel, behielt haer eerbaer root,
 
En wert door mijn belijt getogen uyt den noot.
 
Wat dient'er meer geseyt? die mijnen wegh betreden,
 
En even met bescheyt haer sinnen tot de reden,
 
Die zijn in hare jeught, die zijn tot aller tijt
 
Van leet en ongeluck, van alle quaet bevrijt.
 
Laet vry de swarte nijt en quade tongen keffen,
 
Die sich na reden voeght en kan geen hinder treffen,
 
Of schoon hy wort gevelt in eenigh hart gevecht,
 
Hy wort van stonden aen al weder opgerecht.
 
Schoon al het slim vergif is over u verbolgen,
 
Die staegh ten goede pooght, geen quaet en kan hem volgen;
 
Dat voor-recht, dat geluck, dat wonder hoogh verbont,
 
Is aen een reyne ziel van ouden tijt gejont.
 
Voelt daerom eenigh mensch sijn innigh hert bevechten,
 
Die kom in mijn vertreck, en laet hem onder-rechten;
 
Maer doe het met bescheyt, en eer het vinnigh quaet
 
De sinnen over-loopt, en vast gewortelt staet.
 
In qualen van den geest, in sieckten van de leden,
 
Daer wijst de stage daet, daer eyst de vaste reden,
 
Als dat'er raet behoeft, en dat te rechter tijt,
 
Alleer het slim bejagh tot in het herte glijt.
 
Daer zijn'er onder u van soo verdraeyde sinnen,
 
Die sonder voor-gepeys een wichtigh stuck beginnen,
 
En als in volle daet het onheyl is gedaen,
 
Soo spreeckt men eerst om hulp de beste vrienden aen.
 
Dit zijn, o soete jeught, dit zijn verkeerde slagen,
 
Ghy dient te rechter tijt om raet te komen vragen;
 
Het is van outs geseyt: Het licht dat voren gaet,
 
Dat geeft, oock even hier, voor al de meeste baet.
 
Wel aen, ick wil het volck een korten regel geven,
 
Bequaem voor d'eerste jeught, en al het vorder leven;
 
Soo wie dit recht begrijpt en neerstigh onder-hout,
 
Het sal haer dienstigh zijn soek als sy is getrout:
 
Wilt staegh uw leersaem hert tot goede dingen pijnen,
 
Het goet blijft alle tijt, de moeyte sal verdwijnen;
 
Maer sooje vuyl bejagh tot uwen lust bedrijst,
 
De lust is stracks gedaen, en uwe schande blijft,
 
 
 
Jonckheyt, letter op, ende vaert wel!

Prov. IX.

1.De wijsheyt bouwde haer huys, ende hieuw seven colummen:
3.Ende sant hare maeghden uyt te nooden boven op den palleyse der stadt:
4.Wie slecht is die make hem hier toe; ende tot de sotten sprack sy:
6.Verlaet liet onbesinnet wesen, soo sullet ghy leven: ende gaet op den wegh des verstants.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken