Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de werken. Deel 2 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de werken. Deel 2
Afbeelding van Alle de werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Alle de werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.13 MB)

Scans (47.16 MB)

XML (5.07 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten

Illustrator

Johan Wilhelm Kaiser



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de werken. Deel 2

(1862)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[t'Samen-sprake van Philogamus en Sophroniscus (vervolg)]

Siet daer mijne Hollantsche Atalanta. Maer segt my nu, wat uw gevoelen zy van dese houwelicken, en voor al van die vorenverhaelde geschiedenisse.

Soph. My dunckt, dat de Poeten door dat gedichtsel hebben willen aenwijsen een gebreck van onse, en misschien mede van de vorige eeuwen, te weten, dat de gout, appels, dat is gelt en goet, op de vrysters soo veel vermengen, datse haer in de loop-bane der liefde laten overwinnen van de gene die voorraet hebben van soodanige stralende fruyten, loopende alle andere, die haer daer mede niet en konnen belasten, gansch snellick voor-by.

Phil. Dat is een goede op-merckinge, roerende het geheym, dat de Poeten onder dese geschiedenisse ofte gedichtsel hebben vermomt. Maer ick wenste te weten, wat ghy van desen slagh van houwelicken oordeelt.

Soph. Wat dese leste geschiedenisse aengaet, die seg ick geheel en al van minder stoffe, en slechter van beleyt te wesen als 't gene by Kaleb is gedaen geweest. Want ick sie, dat alleen op het snel loopen dit houwelick is gegront geweest, en dat dunckt my weynig redens te hebben; dewijle geen man van soo hoogen staet en gelegentheyt (als de voor-seyde jonge lieden waren) gebruyckt kan werden tot een loopende bode ofte postillion, om also door snelligheyt het Lant ofte iemant in 't bysonder dienst te doen. Oock en sie ick niet wat in-sicht sulcks kan hebben, om een goet houwelick te maken. Mijns oordeels, behoevender al vaster gronden, om een so gewichtigen werck op te bouwen; en daerom dunckt my onwijsselick gedaen te zijn van de ouders, en oock van de jonge lieden, datse door soodanige middelen sich tot een houwelick lieten bewegen.

Phil. Maer is het niet een aengename saecke, soo rappen en welgestelden lichaem ten houwelick te krijgen? heest men oock niet gesien, dat veel Jonck-vrouwen daer op het ooge hebben laten vallen? weet ghy met dat, noch niet seer lange geleden, in den Hage een sekere in schoonheyt wel vermaerde Jouck-vrouwe (die ick niet en wil noemen) siende in een kamerspel een rappen Jongeling op een houten-paert geestig op en afspringen (dat men voltigeren noemt) soo seer haer aen sijn wackerheyt quam te vergapen, datse haer sinnen gansch en al op den selven liet nedervallen, soo dat'er meer op is gevolgt als eenige meynden haer wel te betamen? Dat, en diergelijcke gevallen en konnen u, waerde man, (nae ick meyne) niet onbekent zijn.

Soph. 't Is soo ghy segt, lieve Philogame. Ick hebbe al mede vrijsters en vrouwen gekent van gelijcke in-vallen, dat is, die om eenige lichamelicke wackerheyt ofte behendigheyt op jongmans zijn verslingert geweest. Daer is in mijn jonckheyt in Zeelant een wel-gestelde Weduwe te vinden geweest, die een flucksen jongeling, uyt saecke van een wedspel, over een koets-wagen hebbende sien springen, soo grooten genegentheyt daerom aen den selven leyde, datse hem (een gering gesel wesende) tot haren man verkoos, ja selfs daer toe verlockte. Een andere rijcke Weduwe is'er in een stadt van Hollandt by-nae op dien eygen tijt gevonden, die een Man aen-sloeg, vermits sy hem op een maeltijt soet aerdighlick hadde hooren singen. En dit beyde met ongeluckige uyt komste en gansch weynigh genoegens, als ick omstandelicker (des noot zijnde) soude konnen verhalen. Derhalven so verklare ick, my soodanigh bedrijf geensins aen te staen.

Phil. Wel hoe, waerde man, zijt ghy dan een grijns-pens, en geen liefhebber van so edele kunsten? Seyt niet de oude en vermaerde leermeester in de hooge schoole der liefden van dese frayigheden aldus:

 
Sangh dient tot het minne-spel;
 
Laet de vrijsters leeren singen
 
Laet de vryers leeren springen;
 
Want het voeght de maeghden wel.

Soph. Dat iemant een fris en wacker lichaem heeft, of een goede bequaemheyt van singen, of diergelijcke, dat weet ick aengenaem en soet te zijn, sonderlinge in jonge lieden oogen en ooren; maer daer op een houwelick, als op een gront-steen, te willen bouwen, dat vinde ick gansch ongeraden. En tegens het vaersken, by u verhaelt, set ick een ander, en van meerdere vastigheyt, dat aldus luyt:

 
Wie een vrijster om haer singen,
 
Om haer springen heeft getrout,
 
Acht het eerst voor moye dingen;
 
Maer als noot begint te dringen,
 
Is de liefde stracks verkout.

Daer behoort en behoeft beter stoffe (als ick te voren seyde) tot een wettige by-een-komste van man en vrouwe, als soodanige lichamelicke byvallen (want daer voor mogen dese dingen maer gerekent worden), dewijle de selve niets als weynigh en konnen bybrengen ten goede van het geselligh leven; en in aller maniere zijn 't al saken die licht vervallen. En als'er dan niet inwendighs over en blijft, dat het werck staende kan houden, soo rijst'er licht een jammerlicke gestalte onder soo lichtgevoegde persoonen, gelijck de droeve ervarentheyt niet dan al te veel uyt en wijst.

Phil. Hoe! wilje dan het middel, by Kaleb gebruyckt tot het houwelick van Ascha, mede (als onwijsselick ter hant genomen) verwerpen?

Soph. Dit is een geheel andere sake, lieve Philogame; en soodanigh beleyt noeme ick een houwelick van State. Want soodanige worden in 't werck gestelt ten dienste van 't gemeene beste, en om iet uyt te doen voeren, daer van de geheele Staet voordeel kan genieten. Soo dede Saul openbaerlick uytkondigen, dat hy, die den trotsen Goliad sonde verslaen, 's Konings Swager soude zijn, om alsoo dat monster ('t welck het heir-leger Israëls dagelicks quam bespotten) van kant te helpen. Even soo beloofde hy aen David sijn Dochter Michal, mits hondert voorhuyden der Philistijnen hem overbrengende. Van gelijcke stoffe is geweest het middel dat Kaleb hier ter hant nam, ten aensien van het winnen van Kiriat Sepher, stellende tot een prijs van de overwinninge sijn Dochter Ascha, als de historie uytwijst.

Phil. Maer ick en kan daer al soo grooten wijsheyt mede niet in sien, magh ick met eerbiedigheyt alsoo spreecken van soo ouden saecke. Want openbaerlijck te belooven een 's Konings of Vorsten dochter te sullen geworden tot een wijf aen de gene die soo een Reuse sal verslaen, ofte soo een sterckte sal in-nemen, is dat niet geheel vol gevaers? Hoe en soude niet licht een vreemde snaeck, ja selfs wel een rouwe struyck-roover, immers een slecht ofte veracht persoon, sulcks konnen ter hant nemen en uyt-wercken? En sonde men dan niet verstelt staen?

Soph. Men vindt doorgaens, dat in oude tijden dusdanige maniere van

[pagina 39]
[p. 39]

doen is gebruyckt geweest, en dat'er dickmaels voorname vrijsters, ja Vorstelicke jonck-vrouwen, zijn voor-gestelt geweest tot vergeldinge van kloecke daden van wapenen. Agariste, dochter van Clistenes, Koning van Sicyoniën, is by haren Vader openbaerlicken gedaen uytroepen, een prijs te sullen zijn aen den genen die best soude bevonden worden met de lance gerent te hebben. Tot welcke Ridder-spel meest al den Adel van de Griekse jeught wort geseyt te samen gekomen te zijn. Te Numantien (als in voorleden tijden aldaer twee jonge edel-heden met grooten ernst gelijckelijck stonden naer eene van de voortreffelijckste Jonck-vrouwen van den lande) heeft de Vader verklaert, dat hy de selve ten wijve soude geven aen den genen, die eerst de rechterhand van een Romeyn soude af-kappen, en hem t'huys brengen. Hippodamia, dochter van Oenomaus, Koning van de Elcken, is eertijts met een openbaer vecht-spel te winnen geweest, onder bespreck, dat de gene, die overwon, de jonge Princesse soude genieten; en die overwonnen soude werden, dadelijck soude moeten sterven. En is alsdoen Phelops door behendigheyt eyndelick overwinner gebleven, en heeft alsoo de jonckvrouwe, als sijnen prijs, met hem geleyt. Maer in allen desen is waerschijnelijck het gene eenige van de oude gemeynt hebben, namentlijck, dat in dusdanige voorstellinge een stilswijgende voorwaerde of bespreck scheen begrepen te zijn geweest, te weten, in gevalle in de voor-gestelde maeght geen merckelicken af-keer van den persoon, die overwinner mochte blijven, en werde bevonden. Want anders indien sulcks gebeurde, soo soude het gansch hart zijn geweest aen een vrye Jonck vrouw tegen danck iemant op te dringen, ten ware sake dat de voorstellinge van prijs niet in 't gemeen aen alle, maer alleen aen seker getal van jonge lieden (aen de vrijster te voren bekent) ware gedaen geweest, en dat met voor-weten van de selve. Want in soodanigen gevalle soude sy verstaen moeten worden in den persoon bewilligt te hebben, en dienvolgende geen na-klachte te mogen in-brengen. Wy willen dan gelooven dat oock Kaleb, in voegen als voren is geseyt, dit stuck sal hebben beleyt: en vinden oock de geschiedenisse hier in diervoegen ingestelt. En ick besluyte dienvolgens, dat sulcks by Kaleb wel is gedaen, en dat dusdanige houwelicken zijn ten goede van den Staet en ten gemeenen beste aengeleyt.

Phil. Wat Kaleb hier gedaen heeft, en kan uyt de geschiedenisse (gelijck die kortelyck in het boeck der Richteren verhaelt wort) met gesien werden. Maer dat Saul sonder eenige bepalinge sijnen uitroep heeft laten doen, kan daer uyt werden af-genomen, dat aen David, een gering Schaep-herder wesende, is toe-gelaten de kansse te mogen wagen, selfs met wel-weten van den Koning.

Soph. 't Is soo ghy segt, Jongeling. Maer schoon David den Reuse al verslagen hadde, soo en is van het beloofde houwelick oock niet gevallen. Want (gelijck het bleeck) soo en hadde Merob, de oudste Dochter van den Koning Saul, geen gevallen aen David; en soo en heest het houwelick niet met hem, maer met Adriel den Meholathiter voortgangh gehadt, 1 Sam. 18.19.

Phil. Maer echter kreeg David daer na Michal, een jonger Dochter van den Koning Saul, als de Schrift getuygt.

Soph. Dat is mede waer, Philogame; maer dat en scheen niet soo seer in vergeldinge van het over-winnen van den Philistijnschen Reus geweest te zijn, als vermits David daerna hondert voor-huyden der Philistijnen den Koning t'huys brachte (1 Sam. 19.25.), en oock vermits Michal tot David genegen was; waer uyt schijnt mede te blijcken, in dusdanigen verkondigen een stil-swijgende bespreck van der Vrijsters bewilginge begrepen geweest te zijn, als ick te voren seyde. Het kan oock gelooft werden, dat Saul, eerst uyt een kleyne gelegentheyt Koning gewerden wesende, soo veel sich heeft gelegen laten wesen aen 't verslaen van den Reuse, dat hy (terwijl de noot drong) te vreden is geweest, sijn Dochter te geven aen den genen die den Reuse soude verslaen, wie het oock soude mogen wesen, offerende en overgevende alsoo sijn dochter (als het schijnen mochte) ten dienste van den Staet, en achtende eenen soodanigen de Princesse waerdigh, die soo grooten heyl het volck van Israel soude toe-brengen. Desen even-wel niet tegen staende, heve Philogame, soo oordeel ick, dat het, na den aert en nature van het houwelick, beter is, dat het selve blijve in sijn volle vryheyt onder de jonge lieden, om malkanderen met minne en vrientschap daer toe te bewegen. Oock meyne ick dat een Prins (willende eenigh heerlick stuck, ten dienste van den lande, uyt-gevoert hebben) beter soude doen, daer toe te stellen treflicke vereeringen van Adel, staten, rijckdom, of diergelijcke, en niet sijn dochter. Immers indien hy goet mochte vinden sulcks te doen, dat hy dan niemant daer toe en riepe, als die hem wel mochte betamen, en sijn dochter wel bevallen, om alsoo haer tot geen ongelijck ofte onwaerdelijck houwelick te brengen. Houwelicken van State mogen wel somtijts dienen ten goede van een landt, selden tot vernoegen van de genen die het meest aengaet. En te dien eynde seyde de Philosooph Plato seer wel, dat men wel een houwelick te wege mach brengen door het lot, mits dat sulcks geschiede tusschen de goede, en niet in 't wilde. En daer mede genoegh van desen handel.

Phil. Maer seght my doch, soude oock Kaleb de macht hebben gehadt hier in te besluyten, en sijn dochter alsoo ten houwelicke uyt te geven tegen haren danck? Wat dunckt u?

Soph. Dese vrage komt aen op de macht der ouderen in 't uytgeven haerder dochteren, die in den ouden tijt, en sonderlinge in den ouden Testamente, over-al seer groot wert bevonden; na dien men de geheele Schrifture deur kan bemercken, dat het met besluyten van Houwelicken in dusdaniger manieren heeft toe-gegaen, dat iemant, die een Dochter ten houwelicke wilde versoecken, hare Ouders daer over aen-sprack, en dat de Ouders (soo het hun goedt dochte) het geheele stuck af-handelden, sonder dat men bevindt de Dochters daer in eenig gesegh gehadt te hebben; maer wel datse schijnen haer gevoecht te hebben nae den wille haerder Ouderen. Abraham geeft last om Rebecca voor Isaäc sijnen soone tot een vrouwe in te halen, en de selve wert hem toe gestaen, door bewilginge hares Vaders. Jacob bekomt op gelijcken voet de twee Gesusters Lea en Rachel: In welcke geschiedenisse sonderlinge is aen te mercken, dat Rachel, voor by gegaen zijnde, niet en klaegt, dat Lea aen Jacob in 't duyster wort toegebracht, en, sulcks geschiet zijnde, daer tegens niet en streefde, tot een teycken dat zy haer voeght, en haren vader alles laet beleyden. Wie in Israël een vrije Maeght besliep, moeste den Vader van de selve vijftig sickel silvers uytreycken, en moeste noch de selve ten wijve nemen, zoo den Vaders sulcks beviel. Van der Dochters bewilginge geen gewag met allen, Deut. 22.29. Tobias ontfangt Sara op haer Ouders toestaen, sonder meer. Het Houwelick van een beslapen Dochter wert in 't geheel aen haer Vader gestelt, Exod. 22.17. En op gelijcken voet neemt Agar, als zy van Abraham was uyt-gestooten, een wijf voor haren sone, by gebreke van een Vader, Gen. 22.21. Wat den tijt van het nieuwe Testament belangt, aldaer wert klaerlick gesien, dat alle de macht van een Dochter uyt te houwelicken den Vader wert toegeschreven, 1 Cor. 7.38. In voegen dat niet een exempel in de Schrifture te vinden en is, daer een Dochter, buyten consent van Ouders, door het houwelick haer heeft verplicht. Indien men vorder het ooge wil laten gaen over andere natiën buyten Gods volck, men vint over-al het selve. Tyndarus, Vader van de vermaerde Helena, voor hem eenige ongelegentheyt vreesende, indien hy een swager voor hem, en een man voor sijn dochter verkoos uyt al hare menigvuldige vryers, gaf de selve sijne dochter de macht om een uyt de selve voor haer te mogen kiesen. Danaus en Belus, voortreffelicke Vorsten, vindt men, dat de houwelicken van hare dochters en sonen hebben besorgt. Oock doen de oude Poëten sulcks by hare geschriften over-al klaerlick blijcken. Onder anderen is het selve volkomentlick te sien by seker bruylofs-gedicht van den Poeet Catullus, daer hy den Bruydegom invoert tot sijne Bruyt aldus te spreken:

 
't Is heden onsen bruylofs-dagh;
 
Ghy daerom, wat ick bidden magh,
 
En strijt niet met uw lieven man,
 
Vermits het niet bestaen en kan.
 
Maer segt, waerom dus lang gewacht?
 
Uw Vader geeft my volle macht,
 
Uw Moeder heeft my toegestaen
 
Met u te bed mogen gaen.
 
Het stuck bevalt hun beyde wel,
 
En ghy staet onder haer bevel.
 
Uw Maeghdom hoort u met geheel;
 
Uw Vader komt een derden-deel.
 
Uw Moeder heeft gelijcke recht,
 
Dus staen uw saken wonder slecht.
 
Want van dat teer en soet juweel
 
En komt u maer een derden-deel.
 
En streeft dan niet, ô soetste kint,
 
Nu ghy u dus vermeestert vint;
 
Maer geeft uw bloempjen als het dient,
 
Maer geeft'et aen een heven vrient.
 
Ey, gunt het my, en scheyd'er af,
 
Nadien het my uw Vader gaf,
 
Nadien het my uw Moeder jont.
 
Wel biedt my dan u rooden mondt;
 
Want dus (gelijck een ieder weet)
 
Soo is de Maeghdom wel besteet.

In voegen dat hier en over-al blijckt dat de macht, om kinderen ten honwelicke te besteden, eygentlick der ouders en niet der kinderen werck is geweest.

Phil. Maer hoe is dat te verstaen, Sophronisce? Mochte sulcks tegen heugh en mengh van de Dochters gedaen werden?

Soph. De ouders vermochten, en vermogen als noch niet hare macht over hare kinderen in desen te misbruycken, en aen de selve, tegen wil en danck, vrou of man op te dringen; maer de bewilginge, van de gene die men uyt wil geven, moeste daer by komen. Immers daer en moeste geen onderlinge tegenheyt wesen. En hier mede houde ick voldaen de voor-gestelde poineten.

Phil. Maer of Vader en Moeder gelijcke macht en gesach hebben, in 't besteden van hare kinderen, weet ick al mede sijn bedencken te hebben, en

[pagina 40]
[p. 40]

woude daer op insgelijcks uwe berichtinge, en van gelijcke; of beyder bewillginge hier van noode is, of dat des vaders alleen genoegh zy.

Soph. De tijt jegenwoordelick verre gegaen zijnde, en kan ick hier op niet staen; maer sal u op dese vrage versenden aen de Schrijvers die daer van wijt-luchtig handelen. Onder andere siet Tarnov. de Conjugio lib. 1, pag. 428 et, 429. Maer wat schrijvers dat ghy leest, ghy sult vinden, dat de Vader over-al in dusdanigen gelegentheyt de bove-sang toe wert gelaten, dat is, de hoogste macht wert gegeven.

Phil. Wel, dat is tot daer toe; en ick wil het daer nu by laten. Maer ick mercke boven al het gene dat tot noch toe uyt dese geschiedenisse by ons is aengemerckt, noch eenige bysondere en nieuwe bedenckingen die sich hier aenbieden. Want doen ick las de weygeringe, die Kaleb aen Atniel dede, als hy een gunstigen soen van Ascha vereyste, tot sijn afscheyt, en tot op-weckinge van een mannelick herte, en dat de goede Jongelinck dies ongetroost moeste henen gaen; soo quam my te binnen dat hier de rechte plaetse was om te spreken, wat gunste een maeght aen een jongelinck, een vrijster aen een vryer, een Bruyt aen haren Bruydegom vermach toe te staen, en hoe verre die gaen magh ofte niet. En daer in zijn (mijns oordeels) veel soete aenmerkingen te vinden, indien de selve met een vernuftige tonge verhaelt quamen te werden.

Soph. Hoe! en is al die stoffe niet genoeg over-gehaelt in de eerste deelen van het Honwelick, en oock in den Spiegel van den ouden en nieuwen Tijdt? Sekerlick, soo ghy die beyde recht insiet, en met aendacht doorleeft, ghy sult'er in vinden al dat ghy hier noch schijnt te soecken.

Phil. Maer ick won'er noch wel by hebben, hoe verre de ouders mogen en behooren te gaen in de vryheyt te geven aen hare dochters, ten aensien van de jonge lieden die de selve dagelicks komen onderhouden.

Soph. Oock dat selfs is te vinden daer ick u geseyt hebbe.

Phil. Wel, dien alle onvermindert, wat my belangt, my dunckt, dat Kaleb hier te deun en te hart was tegens den Ridder Atniël, hem weygerende soo kleynen gunst, als hy stont te gaen tot soo grooten aenslagh. Gewisselick de jonge heden van onse eeuwe en laten haer soo niet vernoegen. Want als sy den anderen verstaen (schoon de ouders sich met en willen voegen tot hare genegentheden) sy lieden rechten hen selven, en uyt een engen dwang soo berstense uyt in een volle vryheyt; gelijck wy daer van onlangs al eenige exempelen onder ons hebben gesien, en selfs by de aensienlickste van den lande. En dewijle tot noch toe is gesproken van houwelicken, die met bewilginge van onders ofte voogden, immers van eenige der selver zijn aengegaen, soo woude ick jegenwoordelick wel eens hooren uwe bedenckingen op soodanige houwelicken, die buyten of tegens de bewilginge en toestandigheyt van vrienden ter hant worden genomen.

Soph. Wel aen, Jongeling, oock dat en is u niet geweygert. En tot dien eynde sal ons alvoren dienen gelesen de vierde geschiedenisse, die in dit nieuw werck nu volgt: want daer in wert verhandelt de Maeghden-roof by de Benjamyten aengerecht tot Scilo.

Phil. Dat is de rechte plaetse, waer uyt mijn sinnelickheyt voldaen sal konnen werden, waerde Sophronisce. Ick bidde u, staet my oock het lesen toe, soo als te voren meer is geschiedt.

Soph. Sulcks doe ick gaerne, lieve Philogame. Want terwijle ghy lesen sult, wil ick myne gedachten laten gaen op de vraegh-stucken en de aenmerckingen, die uyt het verhael van de voorsz. geschiedenisse sullen komen te vloeyen, om u derhalven nader-hant, soo veel ick kan, vernoegen te geven.

Phil. Wel aen, waerde Man, sonder langen uyt-stel te nemen, ick beginne:


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken