Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de werken. Deel 2 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de werken. Deel 2
Afbeelding van Alle de werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Alle de werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.13 MB)

Scans (47.16 MB)

XML (5.07 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten

Illustrator

Johan Wilhelm Kaiser



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de werken. Deel 2

(1862)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 48]
[p. 48]

Ondersoeck van de ontschakinge, ondernomen by de Benjamyten over de dochters van Scilo.

1.Houwelicken, door middel van ontschaecken te wege gebracht, mispresen.
2.Wat tot onschult van het ontschaken van de Dochteren van Scilo door de Benjamyten geseyt kan werden.
3.Swarigheden ontstaende uyt gedwongen houwelicken, en droevige exempels op die gelegentheyt.
4.Vreemde fenijn-menginge, ende de werckinge van de selve.
5.Of iemant, die een jonge deerne met haren wille vervoert, moet verstaen werden een ontschaker te wesen, en daer voor mach gestraft werden?
6.Of het soo is, dat een jonge deerne uytter aert dien liefkrijgt, die haer eerst van haren maeghdom ontset, gelijck sommige voorgeven?
7.Of een vrou-mensch, willende trouwen met haren ontschaker, sulcx by de Overigheyt behoort te werden toegestaen?

Sophroniscus. Wel Philogame, wat is uw gevoelen van desen handel?

Philogamus. Dit werck gaet regel-recht aen tegens de gronden van al, dat Houwelick genoemt wort. Want nadien het selve te rechte wert geseyt te wesen een wettige by-een komste van Man en Wijf, met onderlinge bewilginge van de selve: soo sien wy hier een gansch onwettige t'samenkomste, als aengegaen tegen danck van de gene, sonder wille van dewelke sulcx niet en kan ofte en behoort te geschieden. En wat kander meer gaen tegens alle goede wetten, als dat iemant het sijne ontweldigt en een ander toe-geeygent wert, als in desen is geschiet? En wat kander ongeregelder in een lant bedreven werden, als dat aen een Vader sijn Kint, aen een Vryer sijn geminde, en aen een Bruydegom sijn Bruyt af-handig wert gemaeckt? gelijck ick niet en wil twijffelen, of daer zijn onder de tweehondert ontschaeckte maeghden van Scilo, Vrijsters van andere bemint en Bruyts aen andere verlooft, vermengt geweest; soo als men na alle waerschijnlijckheyt kan afnemen. Nu soo is het bekent, dat niet door het byslapen, maer door een soete onderlinge bewilginge, het echte bont volmaeckt en tot sijn recht oog-merck gebracht wert. En t'wijle al dit werck door minne en vriendelick onthael, en niet door gewelt is te vorderen, soo verklare ick rondelick, dat my dit geheel beleyt gansch niet en bevalt.

Soph. Maer dunckt u geen onderscheyt te wesen tusschen ontschakinge, die by een bysonder man, ofte by eenige weynige jonge lieden wert gedaen, en tusschen een soodanigh beleyt, dat van hooger hand en by de machten van het lant wert aengevangen, en om eenige redenen van State te wege gebracht?

Phil. Ja gewisselick, ick sie daer in een merkelick verschil te wesen. Maer hoeder meer Dochters ontschaeckt en geweldelick wegh werden gevoert, hoe my dunckt dat het aenstootelicker is; en des te meer, als sulcx geschiet met toestandigheyt ofte oogluyckinge van de hooge Overheyt, dewelcke in dien gevalle schijnt als een koppelersse (met eerbiedigheyt moet ick zoo spreken) van soodanige onwettige t'samenvoeginge;

 
Te hooger iemant is verheven,
 
Die eenigh boef-stuck heest bedreven,
 
Te vuylder is de boose daet,
 
En daerom waerdigh meerder haet.

De Romeynen in haer begin hebben dit werck mede eens ter hant genomen, en doe wiert op dat mael bevonden, dat'er 683 jonge deernen geweldelicken waren ontschaeckt, selfs mede door beleyt en bewilginge van haren nieuwen Koning Romulus. Maer hem is oock te dier oorsaecke een rechtvaerdigen oorlog aengedaen by de omliggende volcken, sich hier door gehoont en mishandelt vindende. In voegen dat hy licht fijnen nieuwen staet t'eenemael te gronde soude hebben geworpen, door zoo stouten vermetelheyt, ten ware eenige wijse en bescheydene onder de Vrouwen sulcks hadden af-gebeden en belet. En gewisselick, ware het mijn sake geweest (als het doen ter tijt der Sabinen was) ick hadde aen dien rouwen hoop haren moetwil wel dapper uytgewet, en aen de selve haer ongelijck met de wapenen scherpelick doen gevoelen, tot wraecke van haer bedrogh en roeckeloose ongebondenheyt.

Soph. Maer, lieve Jongeling, dat heeft al mede sijn bedencken, de sake wat dieper zijnde ingesien. Hoe! dunckt u niet, dat het ontschaken al te laet gewroken wert, zoo wanneer het gewelt alreede in liefde, en het wegh-voeren in een houwelick verandert is? Ja, soo wanneer dat alreede uyt dat selvige houwelick kinderen zijn voort-gekomen? wat baet'et doch den genomen maeghdom te gaen wreken, als die gene, die onlangs maeghden waren, tot vrouwen, ja moeders geworden zijn? soude niet soodanige wrake de wrekers en de hare meest beschadigen?

Phil. Ick mercke, dat dit bekommerlicke gevallen zijn, en van sonderlinge insichten; even-wel ick segge als noch, dat ick dese maniere van doen gansch strijdigh achte met de gronden van een wettigh houwelick (immers na dat ick het werck insie). Maer 't heeft u gelieft mijn invallen hier over te hooren, die ick rondelick hebbe verklaert. Laet my nu verstaen, wat uw gevoelen op dese gelegentheyt wesen mach.

Soph. Wat ontschakinge van maeghden ofte vrouwe-kracht aengaet, ick ben met u van het selve gevoelen, dat sulcks een eerlick houwelick regelrecht tegen is, alsoo alle houwelicken op onderlinge bewilginge nootsakelyck

[pagina 49]
[p. 49]

gegront moeten werden. Maer die dit stuck van de Benjamyten wat dieper insien, die meynen hier geen ontschakinge, en min gewelt geschiet te zijn, maer iet sulcx, dat soo eenige goede redenen van onschult voor sich is hebbende.

Phil. Hoe kan sulcx met eenigen schijn van redenen geseyt werden? daer wy gansch anders uyt de geschiedenisse konnen af-nemen. Seght my doch eens, wat glimp hier toe gebracht wort?

Soph. Men hout, waerde Philogame, dat de Benjamyten de maeghden van Scilo sich niet en hebben toe-geeygent, om de selve ofte haer ouders onlust, gewelt, of schande aen te doen; maer hier is te letten, dat deselve (van hooger bant des gemaghtigt zijnde) de Dochters van Scilo tot hen hebben genomen, om te bate te komen en als te vervullen de onmacht doen ter tijt in de ouders wesende, die om des gedanen Eeds wille (als ghy weet) haer dochters niet en vermochten de Benjamyten tot vrouwen uyt te geven, schoon de selve wel hadden gewilt sulcx te mogen doen. In voegen datse vermoedelick blijde zijn geweest, dat de saken na haren wensch quam uyt te vallen, sonder sich aen meyneedigheyt schuldig te maken, dewijle dat het blijckt uyt het geheel verhael van de geschiedenisse, dat sy luyden, door den unbedachten Eedt verstrickt zijnde, niet anders als een bequame uyt-komst en sochten, om van den selven Eedt ontslagen te zijn, en alsoo de bedorven en vervallen stamme haerder Broederen weder op te rechten; en het selve is geschiet even door den aenslagh van de Benjamyten.

Phil. Ick en kan dit niet soo geheel voor goede en gangbare munte ontfangen. Want te seggen, dat de Benjamyten van hooger hant gemachtigt zijn geweest, om den eenen sijn vrijster, den anderen sijn kint, den derden sijn bruyt af-handigh te maken, en weet ick niet of schijn van reden heeft, te min, dewijle dat'er doen geen hooge macht by dat volck te vinden en was. Want te dien tijde (seyt de Schrift) en was'er geen Koning in Israel, en yder dede wat hem wel geviel. Soo is dit werck dan veel eer voor een dom gevoel van een ongeregelde gemeente, als een wettig besluyt van de Overheyt te reeckenen.

Soph. Het zijn evenwel de oudste en aensienlickste van den volcke geweest, die het stuck hebben aengedreven, en voor een grontslagh (soo het blijckt) hebben gemeynt geleght te moeten worden, dat de welstant van den Staet de hoogste Wet is, en dat dusdanige groote gevallen veeltijts soo wat rouwigheyt en onbillickheden in sich hebben; doch verbeteren het al met den dienst van 't Gemeene beste.

Phil. Wel, om hier op niet langer te staen, soo wil ick dat nu niet dieper ondersoecken, tot naerder gelegentheyt. Maer dit verstaen zijnde gelijck men wil, 't is even-wel de waerheyt, dat de Dochters van Scilo, hier van niet wetende, gewelt is geschiet, en ten dien aensien en zijn de Benjamyten van Vrouwe-kracht niet onschuldigh te houden.

Soph. Ick weet niet of dat alsoo vast gaet, als het wel schijnt ten eersten aensien. Goede Philogame, ghy weet dat de Rechten duydelick seggen, dat een Dochter ontschaeckt zijnde, schoon het bleecke, ja schoon sy selfs ver klaerde sulcx met haren wil geschiet te zijn, dat sulcx den schaker geensins en soude verlossen van de straffe des doots, uyt redenen, dat hy niet en heeft gehad de bewilginge van de ouders, ofte de geene die macht over de Deerne waren hebbende. (L. Unic. C. de raptu virgin, sive volentibus, sive nolentibus virginibus, sive alijs muheribus, tale facinus fuerit perpetratum). Indien nu iemant, soodanigen macht hebbende over een jonge Dochter, aen eenigen Jongeling toe stont, de selve tot hem te mogen nemen, schoon zy daer tegen streefde, en dat sulcx in 't werck stelde, soude niet de Jongeling konnen seggen, by hem geen ontschakinge te zijn gepleeght, als niet konnende geseyt worden by hem met gewelt ontvoert te zijn, dat hem te voren al eygen was gemaeckt door den genen, die sulcx vermochte te doen? Want koomt de bewilginge van de Dochter in geen achtinge, als hy die met haren wille ontschaeckt heeft, om hem van de straffe des doods te verlossen, vermits hy niet en heeft gehad dese toestemminge van de Ouders, zoo en moest (soo het schijnt) aen de andere zijde de onwille van de Dochter niet beswaren den soodanigen, die gehad heeft den wille van de gene die over haer lichaem te seggen hadde. Doch hoe men sulcx kan of soude mogen duyden, ick houde verre het beste te wesen, dat alle dese en diergelijcke saecken met bewilginge en goet-vinden niet alleen van de Ouders, maer oock van de jonge heden ter eender en ter anderer zijden gedaen worden, anders sietmen veel ongemacken uyt het tegendeel, en veeltijts een gansch droevigh besluyt.

Phil Ick sie, goede Sophronisce, dat ghy my somtijts wat oeffent, en in mijn seggen wat spelens geeft; maer dat ghy, dies met tegenstaende, de gronden van een eerlick houwelick set in een wettige bewilginge van Man en Vrouwe.

Soph. In trouwen ja, goede Philogame. En hoe anders? In gedane saken wort men somtijts gedwongen, niet na raet, maer na noot te doen; doch het stuck noch in sijn geheel wesende, en moet geensins afwijcken van de oude grond-slagen van eenigh ding. En tot bevestinge van 't gene ghy, nopende de droevige uyt-komste van 't gewelt van desen aert, te voren geseyt hebt, koomt my te binnen een geschiedenisse, die ick, tot naerder bescheyt van ons gevoelen, hier wil verhalen.

Ladislaus, Koning van Napels, een kloeckmoedigh Krijgs-man, maer evenwel mede een in-volger van sijne dertele wellusten, door een wel aen-geleyt belegh hebbende benaut de stadt van Florencen, in soodaniger manieren, dat de selve alle ure stont, door verdragh ofte gewelt, in sijn handen te vallen, liet hem even-wel payen, en nam aen op te breecken, indien men hem liet toe komen een jonge Deerne in de selve stadt woonende, vermaert van sonderlinge schoonheyt. De Overheyt, het stuck in beraet hebbende geleyt, vont ten lesten geraden, door het ongelijck van eenen Borger, het ongeluck van de geheele stadt af te koopen. De Jonckvrouwe, by den Koning begeert, was een dochter van een voortreffelijck Medicijn, en sijner konst halven seer vermaert in dien tijt. De selve vervoert en als uytsinnigh, vermits soo schandelijcken ongelegentheyt, hem in sijn Dochter op-gedrongen, nam by sich selven op een selsaem en hart voor-nemen. Want terwijle dat een yder besigh is sijn dochter met kleederen, juweelen, en andere vercierselen schoon voor te doen, om haer alsoo den overwinner toe te senden, en de selve aen hem dies te aengenamer te maken, soo bracht hy onder andere te voorschijn een kostelicken neusdoeck, in reuck en kantwerck uyttermaten behaegelick, ten eynde om haer te dienen in de eerste by-een-komste met den voornoemden Koning, een stuck huysraets, dat in soodanigen gelegentheyt in die landen van grooten gebruyck is, en dat daerom noyt of selden vergeten wert. Dese neusdoeck innerlijck zijnde vergiftight, na de hoogste kunste van den voornoemden Medecijn, en niet te min van seer aengenamen geur, gewreven zijnde aen de beroerde en geopende leden, soo van den voorsz. jongen Prins als van de ongeluckige Maeght, ten tijde de selve te samen in 't bedde verwermt waren, schoot de selve neusdoeck het vergift soo vinnighlicken uyt, dat harer beyde hittigh sweet terstont in een koude en klamme vochtigheyt quam te veranderen. Wat meer?

 
Te midden in den brant en in de vuyle lust,
 
Soo is hun bey gelijck het leven uyt-geblust
 
Haer geesten zijn beroert, haer gansche leden open,
 
En stracx is hun het gift door al het lijf gekropen,
 
En aen het hert gegaen Daer lagh het jeughdig paer,
 
En uyt een vrolick bed soo rees een droeve baer.

(Siet een sonderling exempel by Plutarch. in Erotico, nempe Cammae, Sinati Gallatiae Reguli uxoris, et Sinorigis quem illa veueno sustulit, quia ipse Sinatum occiderat, ut ipsa potiretur)

 

Siet hier den rechten loon voor de gene, die anders als met minne een aen-lockende schoonheyt sich soecken toe te eygenen. En daerom besluyt ick met den Fransman. Tout par amour, rien par force.

 
Wilje vrouwen-herten winnen,
 
Doet het door een geestigh minnen.
 
Wat door kracht hier in geschiet:
 
Is de rechte middel niet.

Phil. Maer dat was een uytsinnige wrake in den Medecijn. De kunst hadde soodanigen werckinge moeten doen, dat sijn dochter buyten gevaer hadde gebleven, en dat de geweldiger alleen de straffe van sijn overmoet en vuyligheyt hadde gedragen.

Soph. Ghy siet, waerde Philogame, hoe diep aen de ouders soodanigen oneere van haer Dochter ingaet, en datse haer eygen vleesch en bloet in dien gevalle niet en verschoonen. Gedenckt eens aen het gene Virginius dede, als Apprus Claudius (Valer. Max. libro 5. cap. 1) sijn Dochter mede door gewelt (schoon onder schijn van recht) sich meynde toe te eygenen, om zijn lust daer aen te plegen. Sneet hy haer niet met een vleesch-houwers mes den strot af, sonder den genen, die het quaet broude, te raken? houdende den selven genoegh gestraft, hem van sijn verhoopte lust te beroven, en liever hebbende doot-slager te zijn van een Maeght, als Vader van een geschoffierde.

Phil. Maer ick vinde, dat eenige Natiën het fenijn al konstiger hebben weten te handelen, als de voorsz. Medecijn dede. Want eenige (soo men

[pagina 50]
[p. 50]

verhaelt) wisten te wege te brengen, dat een schoon Vrouwen lichaem metter tijt soo konde vergistight werden, dat het selve, gesont en frisch blijvende, de gene die het selve in oneere wilden genaken, dadelicken den luit en het leven met een quamen te verliesen; gelijck verhaelt wert, dat Alexander de Groote, by een seecker Indiaenschen Koning, een soodanige jonge Deerne is aen-geboden geweest, wel schoon tot verwonderens toe, maer in de leden door fenijn soo meesterlick doorwrocht, dat zy, selfs sonder letsel blijvende, Alexander den doot soude hebbe aengebracht, in gevalle hy maer eens bestaen hadde haer in 't bedde te genaken; het welck vermoedelick soude hebben geschiet, indien Aristoteles sulcx niet tijdelick en hadde ontdeckt, en den held van den listigen aenslagh hadde gewaerschout (Cam. 3. part. hist. med. cap. 69.); daer hy verhaelt, dat soodanige lichamen soo seer door het vergif konnen ingenomen werden, dat de selve onbeschadight blijvende, de vloyen die daer aen komen te suygen dadelick sterven. Maer de kunst van fenijn-menginge van mijn voor-nemen niet wesende, wil ick die daer laten, en vorder gaen tot nutter saken, en die hier beter op slaen. Hier voren dunckt my van u gehoort te hebben, dat de Rechten, soo wanneer een jonge Deerne (oock met haren wille) vervoert wert, den Jongeling sulcks doende efter niet ontschuldigh en houden van outschakinge en Vrouwekracht. Dat klinckt my al vry wat vreemt in de ooren, en is tegen den gemeenen regel, mede-brengende, dat de willigen geen ongelijck en geschiet.

Soph. En laet u dit soo selsaem niet dencken, lieve vrient. Want ick stelle vast, dat een Jongelingh ofte ander Mans-persoon een jonge Deerne vervoerende, schoon zy sulcx selfs bewillight heeft, ja schoon zy selfs mochte versocht hebben, echter voor een ontschaker moet gehouden worden, en de straffe daer van naer Rechten verdient heeft, gelijck ick hier te voren daer van wat begon te gewagen.

Phil. Maer dat is een ongerijmde wonder-reden na my dunckt. En waer sagh men oyt soodanigen exempel?

Soph. Een ongerijmde wonder-reden, Jongeling? En waerom soo? Of en weet ghy niet, dat de Rechten uytdruckelick alsoo spreecken, vast stellende, dat de bewillinge van een ontschaeckte Deerne den ontschaecker niet en verschoont, dewijle soodanige Deerne, ouder Ouders ofte Voogden zijnde, niet en wort verstaen te mogen willen, als geen wille hebbende, ofte haers willens niet machtigh wesende; gelijck als hier van belangt, het gedenckt my seer wel, dat hier in ons land is geweest een dochter van een voortreffelick persoon, en doen ter tijt een aensienlijcken staet bedienende, de welcke, na haer vervoeringe, met den persoon, die haer vervoerde, gevangen zijnde, verklaerde de waerheyt sulcks te wesen, dat sy selfs een wagen hadde gehuert, en, met haer Kamer-maeght daer op sittende, den Jonck-heer (die haer werde geseyt ontschaeckt te hebben) selfs hadde versocht de reyse met haer te willen doen, soo als het naderhant geschiede. En des niet tegenstaende, de vader van de selve Jonckvrouwe scherpelick aenhoudende, ten eynde dat'er recht en straffe geoeffent soude worden, hadde het stuck soo verre gebracht, dat het Hof in pointen stont, om den Jonck-heer van levende lijve ter doot te wijsen, en sulcks ware sekerlick al geschiet geweest, ten ware de Vader, door tusschen sprekende Vrienden versacht sijnde, af hadde gelaten van sijn vervolgh, en dat daer op vergeefsche brieven voor hem bekomen waren geweest.

Phil. Gewisselick, Sophronisce, is het alsoo gelegen met jonge Deernen, soo dienen alle jonge-lieden de handen wel t'huys te houden, immers niet te bestaen, dan met wille en voor-weten van de gene die hier inne te seggen hebben. Maer nu vrage ick: Of na rechten of om goede redenen van State, tusschen een ontschaeckte Dochter en haren ontschaecker een houwelick (sulcx versocht werdende) behoort te worden toegelaten?

Soph. De vrage is wel te passe aengeroert, en dienstigh ondersocht te worden, lieve Philogame. En hoe-wel daer op veel geseyt kan worden, soo is dit mijn ront gevoelen, te weten, soo al is het soo, dat voor soodanige houwelicken uyt de geestelicke Rechten al eenige plaetse konnen worden ingebracht (als cop. ult. extra de raptorib.), by welcke schijnt toegestaen te worden, dat tusschen den ontschaecker en de ontschaeckte Houwelick magh vallen, by soo verre de onwilligheyt van de ontschaeckte in bewilginge koomt te veranderen; dien nochtans niet tegenstaende, soo meyne ick dat het Keyserlick Recht beter doet, sulcke houwelicken geheel en al af te schaffen (L. Unic. C. de rap. Virg. Novell. 143. et 150.) en de selve niet toe te staen, schoon de ontschaeckte Deerne sulcks naderhant goet mochte komen te vinden; gelijck oock eenige plaetsen in de geestelijcke Rechten daer toe leggen (c. placuit. et c. de puellis 36. 4. 2). De redene daer van is rechtvaerdigh, dewijle ontschaecker vyantlicker wijse, en niet na den aert van 't Houwelick, sijn saken heeft aen-gevangen, het welck oock den schaecker gansch hatigh moet maken in het herte van de gene, die met gewelt haer eere ontnomen is.

Phil. Maer my dunckt, by de Philosophen gelesen te hebben een anderen regel, die een seker Poeet aldus heeft uyt gedruckt:

 
Het is van outs gelooft, dat alle jonge Vrouwen
 
Hem, die haer maeghdom nam, in eer en waerden houwen;
 
Maer dat een jongh Gesel het wijf gemeenlick haet,
 
Dat uyt een geyle lust met hem te bedde gaet.

Ad haec Joh. Nevisanus in Sylva nuptiali lib. 2. num. 41. Mulier (inquit Philosophus 4. parte, Problem. 11.) semper plus diligit virum, à quo deflorata fuit, quia ab eo perfectionem suam accepit; imò et locum diligit, in quo id factum. In viro vero contrarium obtinet.

Soph. Maer dat wert hier gansch qualick in-gevoert: want het selve en is niet te verstaen, dan als een jonge Deerne, geprickelt van een gulle jeught, haer vernoeghen ontsangt van een, diese daertoe uyt liefde verkoren heeft, en niet die hare eerbaerheyt gewelt doet.

Phil. Dat houde ick de waerheyt te zijn, Sophronisce, en daerom soo keert weder tot sake.

Soph. Boven dat nu geseyt is, soo is het oock van seer quade gevolgen in een Staet, iemant een Dochter te laten geworden door gewelt, die hy metter minne en behoorlijcke middelen niet en heeft konnen bekomen. Welcke redenen van State (mijns oordeels) behooren te overwegen de insichten van iemant in 't bysonder, ten eynde de woeste en onbetoomde jonckheyt geen aenleydinge en worde gegeven tot soodanige onbehoorlicke manieren van doen, die wy met droefheyt in onse tijden by wijlen hebben moeten aensien

Phil Ick gevoele mede alsoo, lieve Sophronisce. Want al is 't soo, dat ick sie dat dit hart is, ten aensien van een deerne die haer eere heest verloren, haer het Houwelick met haren ontschacker af te snijden; soo sie ick wederom aen de andere zijde, dat het goet is voor het gemeen. En 't is seker, dat men hinder doet aen de vrome, soo men een booswicht met en straft. Maer daer nu de Rechten, ofte 't ghebruyck van den lande soodanige houwelicken toe-laten, seght my doch, is het, na uw meyninge, een Vroumensch oock geraden haren schaker voor haren Man aen te nemen?

Soph. Die vrage is vry mede van bedencken, en waerdigh ondersocht te werden; maer alsoo wy na desen in dit werck noch een andere geschiedenisse sullen ontmoeten, daer dese en diergelijcke stoffe met beter gelegentheyt verhandelt sal konnen worden, soo meyne ick beter te zijn, het vraegh-stuck, by u aengeroert, voor als noch daer te laten, en te letten, wat'er nu in het werck, by ons begonnen te lesen, is volgende.

Phil. Daer volgt nu, naer ick sie, het Houwelick van den Koning David en Abigail, weduwe van den stuerschen Nabal.

Soph. Die geschiedenisse, hoe-wel niet bestaende in seer uytmuntende gevallen, is mede van soet bedencken Maer de tijt nu seer verloopen zijnde, dunckt my beter te zijn, het werck hier by te laten, tot op een andere gelegentheyt.

Phil. Ick bid u, waerde man, laet ons dese geschiedenisse ter hant nemen, en de bedencking, daer uyt rijsende, op de preuve setten. Want daer mede sullen wy de geschiedenissen, die uyt de Schrifture ontleent zijn, uyt gelesen en ten eynde gebracht hebben; en dan mogen wy op een anderen tijt 't ooge laten over saken, die uyt andere schrijvers haren oorsprong nemen.

Soph. Wel aen, dewijle het u soo gevalt, Philogame, soo gaet oock voort tot dese geschiedenisse, doch laet ons der kortheyt bevlijtigen.

Phil. Ick ben des te vreden, Sophronisce, en daerom begin ick:


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken