Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de werken. Deel 2 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de werken. Deel 2
Afbeelding van Alle de werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Alle de werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.13 MB)

Scans (47.16 MB)

XML (5.07 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten

Illustrator

Johan Wilhelm Kaiser



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de werken. Deel 2

(1862)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 207]
[p. 207]

Aenmerkingen op het wonderbaerlick houwelick voren geroert.

Kort begryp van de selve.

1Oorspronch van de lantloopers, die wy Heydens noemen.
2.Of men uyt een pols of ader slagh weten kan of iemant verlieft is, dan niet: dat is, of'er een sekere beweginge in de slagh-ader te vinden is, die eygentlick op de liefde past.
3.In de hant te kijcken, en daer iemants geluck ofte ongeluck uyt voor te seggen, van wat kracht het zy.
4Van de Physiognomie, en of uyt iemants wesen ofte gelaet sijn innerlicken aert te seggen is. En by die gelegentheyt een sonderlingh trou-geval tusschen beyde in-geveert.
5.Of het geoorloft is op houwelicksche ofte andere toe-komende saken ondersoeck te doen.
6.Of het een Christen mensche geoorloft is met een Heyden in houwelick te treden.

 

Philogamus Wel hoe, Sophronisce, is mijn huys een haven om soo voor-by te zeylen met een loopende spriet?

Sophroniscus. Ick en had u niet gesien, Philogame, dan juyst als ick uw stemme hoorde, en recht voor uw deure quam.

Phil. Soo was dan uw voornemen niet, naer ick hoore, om my de eere van uw versoeck te geven. Dan ick en wil nu des geen vorder ondersoeck doen, behoudens dat ghy met my binnen treet, en dat ghy (naer ons laetste afscheyt) my nu openinge wilt doen van uwe in-vallen op het selsaem houlick van den Spaenschen edel-man met het heydinneken.

Soph. Eerlicke lieden zijn gewoon haer beloften gestant te doen, schoon het haer by wijlen ongelegen is. Wel aen, treet binnen, en seght my daer wat ghy van my versoeckt.

Phil. Op de gelegenheyt van de voornoemde geschiedenisse, wilde ick voor eerst (soo het u wel geviel) een weynigh verstaen, wat ghy hout van dese lant-loopers, die men Heydens noemt, en van waer de selve begin en oorspronck hebben genomen; sulcx dunckt my aenmerckens waerdigh te wesen.

Soph. Daer wert verscheydenlick van gevoelt, lieve Philogame. Ghy, siet hier van E. Pasquier in sijn 4 boeck, in 't 17. cap. van het ondersoeck van Vranckrijck; die verhaelt uyt d'oude schrijvers, dat dese menschen in 't jaer 1427 in Vrauckrijck eerst zijn gesien, en dat de selve als doen verklaerden gesproten te zijn uyt het laegh Egypten, onlangs t'onder-gebracht van de Christenen, en gedwongen het Christen geloove aen te nemen, datse sulcx hebbende belooft, korts daer na weder van de Saracijnen waren verwonnen, sonder tegens de selve eenigen sonderlingen tegen-weer te hebben gedaen: vervallende alsoo weder van het Christen geloove aen de Saracijnen Dat sulcx gekomen zijnde tot kennisse van de Christen vorsten, dat sy luyden wederom zijn aengetast en verwonnen en de Saracijnen verdreven; met willende de Christen vorsten toe-staen (vermits haer lichtvaerdigheyt en ontrouwe), dat de selve in haer lant souden blijven, ten ware sy haer eerst hadden vervoeght naer Romen, om aldaer van den Paus t'ontfangen soodanigen ordre, als daer goet soude gevonden werden hun te geven; dat de selve daer op kleyn en groot naer Romen waren vertrocken, en dat de Paus (alles, gehoort en overwogen hebbende) de selve hadde opgeleyt, tot haer boete en beteringe, seven jaren langh te mogen gaen dwalen door de werelt, sonder middelertijt op bedden te mogen slapen; lastende hun even-wel, om eenighsins hun te mogen generen, dat yder kruys-dragende Bisschop ofte Abt hun soude hebben te geven voor eenmael thien ponden tournois. Datse in den voorsz. jare 1427 in den Oughstmaent, tot Parijs komende, verhaelden vijf jaren alreede te hebben gedwaelt. Pasquier verhaelt vorder, uyt het vertellen van die gene die sulcx als doen gesien hebben, dat de mans gansch swart waren, met swart gekrult hayr, hebbende in elck oir een ofte twee silvere lingekens dat de vrouwen mede voor het meerendeel mismaeckt en leelick waren, met hayr geheel swart, als een paerde-staert, gansch slordigh en ongedaen in haer kleedinge, een lappe lakens om 't lijf gebonden hebbende met koorden vastgemaeckt; en, in 't korte, een vreemt gespuys van menschen. Noch wijders, datse veel haer werck maeckten van de lieden in de hant te kijcken, en yder te seggen wat hun voor geluck ofte ongeluck gebeuren soude, ofte alreede gebeurt was datse veel onruste tusschen man en wijf verweckten, en vreedsame houwelicken vol twist maeckten, de mans inbeeldende dat de vrouwen quaet garen sponnen; van gelijcken datse door quade kunste het gelt uyt der lieden beurse in de haere konden doen komen: en eyntelijck, dat de Bisschop van Parijs ten lesten sich tegens de selve stelde, en een deftige predicatie tegens haer bedrijf dede doen door een Prediker-monick, genaemt le petit Jacobin, de welcke onder andere seer berispte alle de gene die sich in de handen, van dit volck, hadden laten sien, en de selve geloof hadden gegeven: en tot besluyt datse van daer spoedelijck moesten vertrecken, en haren wegh nemen na Pontoise. Munsterus verhaelt, datse in Duytslaut eerst zijn gesien in 't jaer 1417. En soo ghy breeder bescheyt hier van soeckt te weten, mooght den selven met andere schrijvers nasien, soo 't u gelieft. Te weten. Camerar. hist. medit. part. 1. cap. 17. Gesner. in Mithridat. AEueam Sylvium, etc.

[pagina 208]
[p. 208]

Phil. Ick sal my derhalven vergenoeght houden met dat ick van u gehoort hebbe, en wil nu komen tot de geschiedenisse selfs:

Ick hebbe voor eerst gelet, in 't lesen van het eerste deel deser geschiedenisse, dat Pretiose (soo het scheen) behendelijck wist uyt te vinden saken die selfs een doctor in de medecijnen niet en konde bemercken; te weten: dat Giralde door liefde vervoert moeste wesen, en dat sulcx d'oorsake was van haer sieckte. Nu by dese gelegentheyt wilde ick wel onderrecht wesen, òfte na de kunsten der medecijnen, òfte van de ondersoeckers der naturen, of'er een sekere bysondere slagh van pols zy, of eenige gewisse teyckens in de slagh-ader, daer iemant (die de kunste verstaet) sekerlick soude konnen weten of een jonge deerne verlieft of met liefde bevangen is, dan niet. Want indien sulcx geleert konde worden, ick wild'et my wel gelt en tijt laten kosten om sulcx te weten, om redenen die ick daer toe meyne te hebben. Ten anderen, soo ben ick begeerigh te weten, of men door waerseggers, of diergelijcke soorte van menschen, ondersoeck magh doen op houwelicksche ofte andere toe-komende saken.

Soph. Dit is een vrage die het geheym en verborgentheyt van de medecijnen raeckt, en die mitsdien best by Meesters van de selve kunst beslecht soude konnen worden: niet-te-min, om u niet verlegen te laten, en vermits ick al somtijts mede een weet-gierigh oogh hebbe laten gaen over boecken van die gelegentheyt, soo kan ick seggen, dat eenige van de ervarenste in die wetenschap, en by namen de geleerde Avicenna, en met den selven Franciscus Valesius lib. 3. Controvers. Philos. et medic. cap. 14. Jaques Ferrand Argenois de la maladie d'Amour en melancholie Erotique, een groot Spaens doctor, met verscheyde andere van de geleertste in die kunste vaststellen, dat'er geen bysondere ader-slagh en is, oock geen sekere teyckens in de selve, waer door die sieckte eygentlijck bekent soude konnen werden. En voor reden wort by de selve in-gebracht, dat de liefde, soo lange die in de palen van de redelickheyt blijft, is een genegentheyt die in het breyn haer woonplaetse hout: maer buyten ofte boven reden en regel gaende, dat de selve dan in de lever en niet in het herte sich onthout, en dien volgende dat uyt de pols ofte ader (die uyt het herte haer beweginge heeft) geen vaste teyckenen en konnen worden genomen, om te weten of iemant met de minne-koortse gequelt is, dan niet; en noch min, wie daer van d'oorsake mochte wesen.

Phil. Gewisselick het is my leet, dat de kunste soo verre niet en gaet, en dat de geeste in soo scherp-sinnigen eeuw, als wy beleven, (daar 't al schijnt ondersocht te worden) noch soo hooge niet en zijn geklommen; te meer vermits ick bemercke, dat al lange in voorleden tijden een groot deel van dese kunst is ontdeckt geweest, even by oude vrouwen die wat geslepen waren. Ick sie dat Canace, in dit gast-huys sieck leggende, klaer uyt seyt, als Ovidius verhaelt:

 
Mijn voester heeft den brant van mijn bedeckte wonden,
 
Uyt ick en weet niet wat, behendigh ondervonden;
 
Die seyde my in 't oir: Ick sie het datje mint,
 
En dat uw jeughdigh hert tot vryen is gesint.

En dat alsoo zijnde, soo dunckt het my vreemt, dat alle onse groote doctoren hier in noch maer als mollen en zijn, daer een out wijf, al van doen af, soo klaer insagh.

Soph. Al sachtjens, lieve jongelingh. Want al is 't soo, dat ick uyt de getuygenissen van de geleerde hebbe geseyt dat'er geen eygen pols-slagh en is die juyst op de liefde past, soo en volght daer niet uyt, dat de kunstenaers uyt andere gelegentheden, ja oock uyt de pols selfs, niet al merckelicke dingen en sonden konnen ontdecken, daer uyt men iemants gestalte soude konen weten. Ja ick segge u in tegendeel, dat'er veel ervaren medecijns eertijts zijn geweest en noch zijn, die door middel van de kunst ten klaersten hebben weten t'ondervinden, dat iemant van die wespe gesteken was. Avic. lib. 3. cap. de amore. En noch meer als dat: Soranus van Ephesen (als in het leven van Hippocrates te lesen is) ontdeckte klaerlick de liefde die de Koningh Perdiccas droegh tot Phyla, een by-sit van sijn vader; en dat even op de selve maniere gelijck Erasistratus uyt-vont de brandende genegentheyt van Antiochus tot Stratonice, sijn stief-moeder. (Val. Max. lib. v. cap. 7). Galenus in sijn boeck, daer hy handelt van de gene die den sieck-aert maecken, beroemt sich te hebben konnen ondervinden den heymelicken minnebrant van een Romeynschen Ridder, die de selve geset en gewet hadde op de by-fit van een van de groote aldaer. Van gelijcken roemt de selve Galenus, te hebben weten na te sporen de liefde van een voornamelicke jonck-vrouwe tot eenen schoonen jongelingh Philades genaemt. Jaques Fernand, een geleert Frans medecijn, seyt in den jare 1604 behendelicken ondervonden te hebben de malle minne-driften, die een jongh student, een groot Edel-man zijnde, heymelick droegh tot een schoone jonge deerne, een kamermaeght in den huyse daer hy fich onthiel, daer van hy de vordere geschiedenisse breeder verhaelt in sijn boeck, by hem op dese stoffe beschreven.

Phil. Wel, na dese exempelen uytwijsen, soo en soude men door de kunst niet alleen konnen uyt-vinden of iemant liefde droegh, maer oock tot wien. Ick bidde, segh my doch hoe dat toe gaet; want my dunckt dat sulcx een jonghman van mijne gelegentheyt van groot gebruyck soude konnen wesen.

Soph. Wel aen, dewijle ghy des soo begeerigh schijnt te wesen, soo wil ick u seggen 't gene ick'er van bemerckt hebbe. Wilt ghy weten of iemant met liefde is bevangen, en op wien ('t zy dan man of vrouwe; maer ick sal nu van de persoon van een vrouwe spreken), soo siet dat ghy soetelick en behendelick in uw hant krijght de hant van de gene daer ghy de proeve van nemen wilt; ende legt dan uw vinger al sachtjens op hare pols, en daer na soo brenght in uw reden te passe den naem van de gene die ghy meynt dat haer meest aen 't herte leyt, spreeckt van den selven, loffelick prijsende des selfs schoonheyt, geestigheyt, ofte andere goede gaven, en t'elckens als ghy dien naem noemt, let dan neerstelick wat veranderingh ghy in haer oogen, wesen, en sonderlinge aen haren pols-slagh sult gevoelen: daer is geen twijffel aen, soo de minnepijl haer recht getroffen heeft, of ghy sult een ongelijcken dril, en een veranderlicken pols gewaer worden, die geen regel of slagh en sal houden (Paul. AEginet. lib. 3. cap. 17. de amore). Ghy sult oock meer andere teyckenen uyt haer wesen, en sonderlinge uyt haer oogen, konnen af-nemen, die eer zijn te mercken, als te schrijven. Maer dan loopt'er noch wat op, dat vry aenmerckens-waerdigh is en van grooten gebruycke; maer daer van op beter gelegentheyt.

Phil. Ick bidde u, en spaert doch geen broot voor de vrienden, en laet niet onder uw tonge 't gene ick soo seer begeere te hooren, als iet dat ick nu ter tijt weet.

Soph. Neen, vrient, soo plagh men een boer sijn kunst af te vragen: alle dingen en dienen niet uyt geseyt aen soo grage gasten als ghy en uws gelijcken zijt: en dusdanige verborgentheden en willen soo op een bot en met eenen adem niet geleert wesen.

Phil. Ghy en hebt even-wel dit geenen dooven geseyt, en nu ick der draet hebbe, hope ick het kloen wel te sullen vinden. Ick kan oock lesen, God danck, en hebbe u schrijvers hooren noemen die te vinden zijn, ick meyne die na te sien, en te letten wat'er in steeckt. Want ick sie alreede wel soo veel, dat dit ondersoeck niet alleen by de medecijnen, maer by de gene die wat kennisse van saken hebben, kan gedaen worden. Het komt my nu te binnen, dat ick gelesen hebbe, dat Erafistratus, daer ghy te voren van gewagh deed, de liefde van Antiochus gewaer wiert, vermits hy vernam dat sijn ader-slagh t'elckens veranderde, als Stratonice sijn stiefmoeder in de kamer ofte ontrent het bedde quam, daer hy sieck lagh. De poeten hebben daerom wel geseyt:

 
Wie is die heeten minne-brant
 
Behendigh in sijn boesem sluyt?
 
De liefde past op geenen bant:
 
Sy wil, sy sal, sy moet'er uyt.

Soph. Dat is tot daer toe goet, soete jongelingh; maer onder-tusschen is'et geraden, u niet te seer te willen vergapen aen de beweginge van de slagh-ader, om altijt daer uyt een besluyt te maken, als de selve buyten gewoonte verandert en rasser of harder slaet, op den naem oste door de aenkomst van eenigh persoon, dat t'elckens een uytmuntende liefde hier van de oorsake ware: Ghy sout lichtelick, soo doende, konnen vervallen in soo een selsame ongelegentheyt, als ick eens verstont een jongh doctor geraeckt te zijn, uyt gelijcke oorsake.

Phil. Hoe gingh dat toe, waerde Sophronisce?

Soph. De selve jongen doctor, onder andere hebbende een wijle vergeselschapt een vermaerden medecijn, als hy by de siecken gingh (als in Italien tot bericht van studenten veel geschiet), en gewaer zijnde geworden dat de doctor (als hy de pols van de siecken getast hadde) wiste te seggen, waer door de sieckte was veroorsaeckt, als door eten van meloenen, noten, appelen, vijgen, ofte diergelijcken fruyt, bad ernstelick den man, hem te willen openbaren waer uyt hy sulcx wist, als hy seyde. De doctor, na des hem te hebben laten bidden, seyde hem, dat hy, ontrent de siecken komende naerstelick was gewoon acht te nemen, of hy in of ontrent de kamer van de siecken niet eenige schellen van noten, meloenen, of diergelijcke vruchter en vernam; en die siende, dat hy daer op dan aengingh. De nieuwe doctor dese lesse wel meynende onthouden te hebben en die willende in 't werck

[pagina 209]
[p. 209]

stellen, was korts daer na geroepen over eenen schamelen arbeyder, sieck te bedde leggende; voor wiens hutte hy een vers esels-vel siende leggen, hadde daer op den patient sijn pols geraeckt, en geseyt dat hy gansch swaerlick sieck was, en dat sulcx hem niet vreemt en docht, dewijle hy soo harden en onverdouwelieken kost, te weten esels-vleesch hadde bestaen te eten De siecke, des verwondert zijnde, seyde, dat de doctor geheel van den wegh was: want, seyde hy, ick en hebbe in acht dagen en langer geen esel gesten, ten ware mijn heere den doctor. De mis-slagh van de jongelingh quam daer uyt, dat hy den regel, dien hy gehoort hadde, al te breet en sonder bescheydentheyt in 't werck stelde. En voor u, lieve Philogame, staet te letten, dat ghy niet in gelijcke dwalingen en valt.

Phil. Is daer voor te vreesen, Sophronisce? Ghy hebt my verklaert, dat veel geleerde medecijnen vast stellen, dat indien, op den naem van eenigh persoon, de pols van een Juffer en oock haer wesen seer verandert, dat daer uyt vastelick te besluyten is, datse van des selfs liefde bevangen is

Soph. Maer of het gebeurde dat iemant een jonge deerne onteert, en haer daer na verlaten ofte andere schamperheyt aengedaen hadde, en dat sy daer uyt in quellinge zijnde gevallen, een doctor, als ghy, haer daer op quame te besoecken, en dat de selve sprekende van den voorsz. persoon, gevoelde de slagh-ader van de voorsz. jonge deerne heftiger slaen, als te voren; soude hy met een grooten mis-slagh doen daer uyt te besluiten, dat sulcx uyt liefde geschiede, daer het uyt het tegendeel, dat is, uyt louteren haet, sijn oorspronck soude houden? 't Is seker, dat ja. Want dewijle het voren is vast gestelt, dat'er geen bescheyden en eygen beweginge in de slagh-ader te vinden is, die juyst alleen past op de minne-sieckte, en dat daerom met omsichtigheyt en vernuft alle omstandigheden moeten worden overwogen, eer men iet sulcx besluyten kan, soo siet ghy wel hoe los uw op-genomen kunste gaet.

Phil Ick sie wel ghy sout my gaerne wederom van 't stuck leyden, maer ick en meyn het daer by niet te laten, maer moet het vogeltjen (soo men seyt) onder de steert sien, en dan dagh en ract. Maer wat is uw gevoelen, of men uyt iemants hant ofte andere leden, uyt de strepen en Innen van de selve, iet sulcx ofte andere saken, rakende iemants innerlicken aert, na de kunst kan uytvinden? En of het een Christen geoorloft is sijn handen te laten sien, om eenige voorsegginge in 't stuck van sijn houwelick daer uyt te mogen verstaen? Of dat hy andere middelen vermagh te gebruycken, om van toekomende dingen de uyt-komste te weten? Mart. Delrio disq. Mag lib. 4. cap. 5. Hier op wat berichts, waerde Sophronisee.

Soph. Wat het eerste aengaet, ick weet dat'er geleerde gevonden worden die hier van groot werck maken, en dese kunste (indiense waerdigh is soo genaemt te worden) oock met de Schristure willen bevestigen, daer toe treckende de plaetsen Joh. 37.7. mitsgaders Exod. 13.9. Dan de oversettinge van Hieronymus spreeckt hier klaerder af als de onse doet, en dient daerom na-gesten. Even-wel Estienne Pasquier, de recher. de Franc. lib. 17. cap. 39, verhaelt eenige sonderlinge dingen van dese gelegentheyt. Doch wat my aengaet (uyt-genomen alleen het gene dat in dese gelegentheyt uyt natuerlicke redenen duydelick kan besloten en bevestight worden) soo meyne ick dat'et al beuselingen zijn, daer ick geen tijt in en soude willen besteden, als alleenlick om de ydelheyt van de menschelicke verstanden daer in te bemercken anders weet ick dat onder dit bejagh quade kunsten worden gepleeght, en daerom en wil ick niemant raden sich hier toe te begeven.

Phil Maer sout ghy dan geheelick verstaen te verwerpen de kunste van Phisiognomie, dat is, de wetenschap om uyt het wesen, gestalte, ofte gelaet van een mensche, sijn innerlicken aert te kennen? Daer nochtans verscheyde wijse lieden veel van houden, en daer oock d'ervarentheyt vry wat van getuygen kan.

Soph. Dat is een geheel ander werck, als het gene waer van wy nu gesproken hebben, en ick en ben jegenwoordelick niet gesint om in het ondersoeck van het selve te treden. Maer in plaetse van sulcx, soo hebbe ick juyst hier nu by my een bysonder trou-geval van onsen tijt, my onlanghs by een vrient ter hant gestelt, daer in te sien is dat'er lieden zijn, die alleen op het gevoelen van de uyterlicke gestalte des lichaems, selfs sonder behulp van oogen, een vrouwe weten te verkiesen.

Phil. Ey! ick bid, langht my dat herwaerts, soo het u belieft, waerde man, ick sal 't by mijn selven overlesen, om u geen tijt te doen verliesen.

Soph Wel aen, daer is het gene dat ghy begeert, ick heb jegenwoordelick wat te doen by een vrient hier ontrent; overleest middelertijt dit geval, ick wil haest weder hier zijn, om dan onse begonnen reden te volvoeren.

Phil. Ick wil soo doen, Sophronisee; soo en sal mijn wachten niet sonder vrucht zijn. Ghy doet middelertijt uwe saken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken