Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de werken. Deel 2 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de werken. Deel 2
Afbeelding van Alle de werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Alle de werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.13 MB)

Scans (47.16 MB)

XML (5.07 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten

Illustrator

Johan Wilhelm Kaiser



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de werken. Deel 2

(1862)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 228]
[p. 228]

Bedenckingen op 't voorverhaelde trougeval.

Kort begryp van de selve.

1Ongelegentheyt ontslaende uyt te jongh te trouwen en trou-tijt wanneer, en wat jaren, best?
2.Of het goet zy kinders in de wiege, of andersins noch jongh zijnde, onderlinge te verloven.
3.Bed-geheym niet te melden.
4Lange reysen van gehoude mans, sorgelick.
5.Wanneer een vrouwe magh hertrouwen by het afwezen van den man.
6.Of een vrouwe, om on-macht van den man, den selven magh verlaten: en van den nestel knoop in Vraeckrijck.
7.Kint in overspel gewonnen, hoe wettigh wesen kan.
8.Iemants partuyr gaende te maken, en tot oneere te verlocken, onbetamelijck, en by God doorgaens hart gestraft.

 

Philogamus. Ick hebbe in uw af-wesen, waerde Sophronisce, gelesen het Frans trou-geval, dat op sijn ordre in ons begonnen boeck quam te volgen. 't welck ick het selsaemste en ongehoorste oordeele te wesen van al dat ick van die gelegentheyt oyt gehoort, of in boecken gevonden hebbe, dies bidde ick u, my, sonder eenige wijt-loopende buyte-reden, nu deelachtigh te maken van uwe invallen op het selve stuck.

Sophroniscus. Het eerste dat my op dese selsame geschiedenisse voorkomt, lieve Philogame, is dat my dunckt, dat dese twee getroude lieden te jongh te samen zijn geset geweest, en mitsdien geensins bequaem tot houweliex-plichten; en daer uyt hebben voor-eerst de volgende ongelegentheden haer begin genomen. Want ick ben van gevoelen dat, gelijck het voor oude lieden onbetamelijck wort geoordeelt haer ten houwelick te begeven. dat even het selve de teere jonckheyt geensins dienstigh is; gelijck sulcx by de Rechtsgeleerde, Medecijnen, en Natuur-ondersoeckers, eenpaerlick wort geloost en vast gestelt. En voor eerst wat de bejaerde lieden in desen aengaet, dewijle de soodanige door de nature selfs worden geleert wat hen-lieden in dit geval te doen staet, soo behooren de selve met den Poeet Horatius te seggen.

 
Ick was in mijnen tijt een lieftal aen de vrouwen,
 
Ick kon, met goeden lof, de vrijsters onderhouwen
 
Maer dat is nu gedaen, dewijl een grijsen baert
 
Voortaen my niet en raet om meer te zijn gepaert.

Ick vinde onder dies viemt hoe in Vranckrijck heeft toe-gestaen konnen worden, dat'er een houwelick is gesloten geweest tusschen twee soo gansch jonge heden, elck niet boven de tien jaren out zijnde, als Corasius in dese geschiedenisse getuyght daer het, mijns oordeels, noch vry jough genoegh is, dat het geeneen recht ofte de Romeynsche wetten toe laten, een voumensch tot haer twaelf jaren, en een jongelingh tot sijn veertien jaren te mogen trouwen. L 9. ff de Sponsal. L. 4. ff. de Ritu nupt.

Phil De wetten, waerde Sophronisce, behooren nochtans op vaste gronden te steunen; dewijle in 't gemeen de wijste van den lande met het maken van de selve besigh zijn. En hoe kont ghy dan vreemt en met volgens de nature oordeelen te wesen, dat in Vranckrijck in desen deele geschiet, dewijle men metter daet ondervint, dat ontrent de jaren de nature de gestaltenisse van 't lichaem plagh te veranderen, en teyckenen uyt te geven ten voorsz. eynde dienende, gelijck ghy weet hoe de Rechten en oock de onder-soeckers van de nature daer van spreken. Ja, 't is gevonden en by de ervarentheyt betuyght, dat'er beyde mans en vrouspersoonen ontrent de thien jaren kinderen geteelt en gedragen hebben. Exempla pete ex Arinsoeo tract de jur. connub. Cap. 2. sect. 3. num. 19. et 11.

Soph Ick weet dat sommige even alsoo reden-kavelen als ghy nu doet, lieve Philogame. Dan, voor eerst wat de gemeene Rechten aengaet, die laten wel toe, maer en gebieden niemant soo vroegh te trouwen, in tegendeel van dien soo siet men uyt de selve, datse het vroegh trouwen ontijdigh en quaet oordeelen, e. 2 § Novimus, Nov. 200. verb. vehementer citò contrahunt nuptias. En in allen gevalle moet in desen onderscheyt van volcken gemaeckt worden; want d'eene natie vroeger, d'andere later rijp wort, na de gestaltenisse van de lucht, voedsel, en andere omstandigheden. Onse voor-ouders hebben gansch schandelicken geacht voor de twintigh jaren een vrouwe te gebruycken, Caesar lib. 6. de Bello Gall. De Griecksche wijsen hebben den trou-tijt van den man ontrent de dertigh, van de vrouwen ontrent de seventien jaren geset, als de Grieksche Poeet Hesiodus getuyght.

 
Verkiest bequame tijt om wel te mogen paren,
 
Een man beginne werck ontrent sijn dertigh jaren,
 
Een vrijster magh het doen ontrent de seventien,
 
En eer, om wel te gaen, en magh het niet geschiên.

't En is oock geen goet besluyt, te willen seggen de nature geeft genegentheyt tot eenige saken, en daerom moet men de selve dadelick in 't werck

[pagina 229]
[p. 229]

stellen niet alsoo, lieve Philogame, alle de bewegingen die de menschen uyter nature in sich gevoelen (als lust tot eten, drincken, spelen, slapen en diergelijcke) moeten van de reden en wetten besneden, betoomt en in ordre gehouden worden: en soo mede de uyt-puylende driften tot de teel-sucht, daer wy nu van spreken. De nature moet tijt hebben, om haer te bereyden en bequaem te maken tot het werck, sonder dat men de selve in hare beginselen iet moet vergen, dat haer, als een nieuwe en eerst op gaende vlamme, terstont soude doen verdwijnen en uyt-gaen. Gelijck men oock siet, dat med-geplante boomen met eer en dienen gesnoeyt, voor de selve in vollen wasdom zijn.

Phil. Maer wat insichten hebben doch de Geleerde daer in, dat men de jonckheyt niet toe en laet te doen, daer sy van nature krachtelick toe wort gedreven? Ick hebbe van een wijs man lestmael verstaen, dat voor de eerbaerheyt van de jonge deernen, ontrent haer eerste mondigheyt, sonderlinge moet gesorght worden; vermits de selve in die worstelinge van de nature gansch stercke driften in haer gevoelen, om andere byslapers te gebruycken als de selve te voren zijn gewoon te doen en van de jongelingen seyde hy van gelijcken. Waerom dese gelegentheyt niet ingevolght? en waerom niet het houwelicken aen de selve toe-gestaen, waer door de gemeene sake aenteelinge van goede borgers, en de jonge lieden haer toe-genegentheyt souden gemeten?

Soph. Aen-queeckinge van goede borgerye te willen verwachten uyt soo kieken-murruwe jonge lieden, goede Philogame, is een groote mis-slagh; soodanige by-een-komste en geeft niet anders als slappe, meepse, en gansch swacke af-setselen, die (als vruchten voor haren tijt gepluckt) in korten tijt vergaen. Een groot Philosooph heeft seer wel gemerckt, dat al te jonge en al te oude lieden niet als swacke kinders en teelen, en voor het meeren deel vrouwelicke schepselen (Arist. 7. Polit. cap. 2 et 16); om dat in de eerste de natuerlicke wermte noch niet volmaeckt en is, en dat de selve in de tweede alreede vervalt. Siet daer voor-eerst een groot ongemack voor dese vroegelingen. Ten anderen, en is'et niet wel te seggen, hoe schadelijck dit werck is voor alle jonge lichamen, en wat voor ongestalten daer uyt herkomen (Alex. Epid. sect. 6. can. 2. sect. 3. num. 7). En insonderheyt heeft hier door te lijden een soo jonge moeder, als 't op een kint-dragen en baren aen-komt (Juniores mulieres gravius laborant in partu et plures intereunt. Aristot. 7. Polit. cap. 16). Waer by komende, dat soodanige jonge domme lieden (die maer in de werelt en beginnen te sien als in een hollen pot) haer selven geensins, en veel min haer huys gesin, konnen besorgen en mitsdien dickmael verdroncken zijn, eer sy (soo men seyt) het water kennen. Van gelijcken dat een man van soo groene jaren geen aensienelickheyt onder sijn huys-genoten hebbende, en sijn vrouwe onbequaem zijnde om hem die te geven, het de huys-houdinge ontwijffelick ten besten niet gaen en kan sulcx dat uyt dese verhaeste houwelicken geen voordeel, maer na-deel, voor het gemeen is te verwachten; want 't is van alle tijden gemerckt, dat ontijdige houwelicken met anders hebben voort gebracht als berou en veelderley on gelegentheden.

Phil. Segh my dan eens (naer uw oordeel) den bequaemsten tijt van trouwen, soo voor de jonge lieden als voor de gemeene sake.

Soph. My dunckt dat dit versken u dat leeren kan, soo ghy het met en weet.

 
Indien ghy soeckt een aerdigh paer,
 
Soo geeft een maeght drie seven jaer,
 
De jonghman seven boven dien,
 
En groetse dan voor echte liên;
 
Een weynigh meer of weynigh min,
 
Dat maeckt een eerlick huysgesin.

Phil. Ick wil sulcx, als ghy nu geseyt, hebt, voor goet opnemen: maer segh my doch wat ghy hout van de trou-beloften, die hier voormaels dickwils en nu noch somwijlen worden gebruyckt, sonderlinge onder de Grooten (Exempla vide apud Arnis. cap. 2. sect. 2.) te weten als de ouders haer kinderen, noch in de wiege leggende, ofte gansch jongh van jaren zijnde, onderlinge verloven, om met haer mondige jaren de gedane beloften te voltrecken.

Soph. Ick antwoorde met een woort, dat ick alle soodanige trou-beloften houde voor ondienstigh, en selfs krachteloos; het zy dat de selve geschieden tusschen twee kinderen, ofte dat een der selver van rijper jaren zy (C. 2. e. de illis. Decretal. de desponsat. impub.) en de redenen daer van zijn kennelijck; want dewijle geen soodanige beloften gesloten en konnen worden, als met onderlinge bewilginge van de gene die het aengaet; en dat in dit geval, by gebreck van oordeel, geen bewilginge en kan gedragen worden, soo ontbreeckt hier een noodigh stuck, en mitsdien en deught het werck niet.

Phil. Maer schoon dese trou-beloften van den beginne niet vast en zijn geweest, nochtans de verloofde te samen op wassende en by den anderen op-gevoedt werdende, bevestigen daer na 't gene te voren by de ouders is gedaen.

Soph. Dat en gaet niet vast, goede Philogame, ja dickwils siet men gansch het tegendeel; want sy luyden siende haer als gebonden te zijn aen malkanderen, en geen vryheyt te hebben van verkiesinge (als andere jonge lieden), krijgen dickmael een af-keer van den anderen; dewijle men veeltijts siet, dat de mensche tot saken die moeten zijn, minst genegen is: oock gebeurt'er dickmaels, dat de gestalte en aert van de verloofde niet over een en koomt: waer door dan groote verwijderinge wort veroorsaeekt tusschen de teere gemoederen. En hoe het zy, geleerde en Godsalige mannen hebben gemerckt, dat dusdanige ontijdige trou-beloften, by de ouders voor hare onmondige kinderen onderlinge gemaeckt, gemeenlick eyndigen met haet, vyantschap, en andere ongelegentheden; vermits dat veeltijts in dusdanige handelingen niet en wort gesien op het ware eynde des houwelicx; maer veel eer op gierigheyt, ofte eergierigheyt, die men daer mede voor heeft: waer door Godes segen van de selve wort af-gewent (Beza de Repub. pag. 82. Coras. annot. 1. in ariest. Tholos. Melanth et aln.). Wat beroerten en vint ment in de Historiën ontstaen te zijn uyt dusdanige ontijdige beloften, als d'een of d'ander, beter gelegentheyt elders siende, van de selve is geweken, en dat dan van de andere zijde wraeckgierigheyt wort op-genomen, om sulcx aen de gebreckige uyt te wetten! Siet wat hertogh Jan van Borgognien niet ter hant en nam, om sich te wreken van Lowys van Anjou, vermits de selve hem sijn dochter (met tegenstaende vorige trou-beloften) weder t'huys hadde gesonden, en verscheyde andere exempelen zijn wel te vinden (Exempla vide apud Arnis. cap. 2. sect. 2. num. 11. 12.). Ick besluyte dan, dat het beste is op het doen van een houwelick sich lange en rijpelick te beraden: maer als het eenmael gesloten is, dan het selve met aller ijl en spoet te voltrecken, op dat'er, gelijck men seyt, geen swarte katte tusschen en kome: (Juratus enim hostis matrimonii, est mille-artifex ad illud impediendum. Arnis. d. 1.) en dat daerom alle ouders is te raden, datse malkanderen onderlinge niet en beloven datse sich metter daet niet en konnen doen hebben: maer datse hare kinderen haer vryheyt laten tot haer bequame jaren, en soo lange tot dat de selve het gene datse beloven selfs bequaem zijn uyt te voeren.

Phil. Ick vinde uwe redenen volkomelick dienstigh voor 't gemeen: en om nu voort te gaen, soo verwachte ick uw vordere bedenckingen op dese geschiedenisse.

Soph. Ick houde vast dat onse Guerre onder andere een grooten misslagh heeft gedaen, te melden aen sijn kamerade ofte krijghsmaet het innerste geheym van het houwelicx-bedde: waer door hy oorsake en gelegentheyt heeft gegeven aen den doortrapten lincker, om sijne Bertrande te doen gelooven, dat hy ja was haer eygen, echte en wettige man alsoo sy vermoedelick vast stelde, dat het niemant mogelick en was de verborgentheden van haren leger te verhalen, als even Guerre haer man selfs. Alle gehonde lieden dienen, mijns oordeels, dit voor een lesse op te nemen, om sich van gelijcke onbedachtheyt en ongeregeltheyt te onthouden, vast stellende dat'er geen beroep, geen kunst, geen wetenschap en is, of sy en heeft haer geheymenissen, die versegelt dienen te blijven, en niet geopenbaert te worden, als aen de gene die daer toe een sonderlingh voor-recht zijn hebbende. 't Is daerom wel geseyt:

 
Wat in het bedde wort gesproken,
 
Dient met het laken toe-geloken:

en dese of diergelijcke waerschouwinge behoort te staen op het voorste deel van alle bed-steden, daer echte lieden haer leger houden:

 
Indien u lief of leet in 't houwelick geschiet,
 
Gehouden! zijt ghy wijs, en melt den handel niet.

Dit is de klippe geweest, daer op Candaules een Groot vorst van Sarden schip-breuck heeft geleden; want hy niet te vreden zijnde, aen eenen Gyses sijnen lijf-trawant bysondere saken te verhalen, tusschen hem en sijne Gemale in de slaep-kamer voor-gevallen: maer hebbende boven dien bestaen te willen monsteren met de schoonheyt van de selve, en haer daerom naeckt aen den voornoemden Gyges vertoonende, is oorsaeck geweest, dat hy door de grootmoedigheyt van de eerbare Princesse beyde sijn Rijck en leven heeft verloren. Dese aenmerckinge docht my hier niet vergeten te moeten worden. Wat hebt ghy meer aen-gemerckt, daer op ghy mijn oordeel soeckt te verstaen?

[pagina 230]
[p. 230]

Phil. Ick sie dat Guerre een seer langen tijt van huys is geweest, ja wel ontrent ofte meer als twaelf geheele jaren. en daer uyt rijst een aenmerckinge, soo my dunckt of voor man en vrouwe soo een langh afwesen van malkanderen behoorlijck en geoorloft is.

Soph. Voor my, waerde Philogame, ick vinde sulcx geheel onhuysselick en ondienstigh; want gelijck het by-wesen voet en aenqueeckt de liefde en goede genegentheyt, soo houde ick dat het af-wesen, sonderlinge als het lange duert, is als een moeder van af-keerigheyt en onminne, en daerom heeft een out-vader wel geseyt, dat een man, sonder wille van sijn vrouwe, lange uyt sijn huys wesende, eeniger mate oorsake is dat de selve haer komt te verloopen in buyte-lust en overspel (August. lib. de adulter. conjug. Refertur c. si tu abstines 27. quaest. 2. cap. 24). Ja, daer zijn Rechtsgeleerden (Pet. Raven. in suo alphab.) die seggen derven, dat een Rechter, in soodanigen gevalle de vrouwe haer ontgaende, al vry lot verschooninge van de selve het lange af-wesen van den man behoort op te nemen. Het welck ick mede eeniger maten kan toe-staen, behoudens evenwel dat uyt sulcx de vrouwen geen oorsake en worde gegeven om sich in hare lusten te verschoonen. dewijle de Heydenen selfs niet toe en hebben willen staen aen de vrouwen. oock by langh-durige absentie van de mans, een ander te mogen trouwen, 't en ware sake dat de selve sekere tijdinge van sijn doot konde vertoonen; L. Uxores. ff. de divort. et Auth. hodie. C. de repudiis.

Phil. Maer ick hebbe my laten seggen, in Engelant wesende, aldaer een gebruyck te zijn, dat soo wanneer een man sich voor eenigen tijt af-scheyt en onthout van sijn vrouwe, en dat, de selve middeler-tijt quame swanger te worden, dat het selve wordt verstaen te wesen voor rekeninge van den selven haren man, schoon hy oock meer als negen maenden uyt sijn huys hadde geweest, te weten: in gevalle de selve middeler-tijt het rijck niet en heeft verlaten, de man wordt oock op sijn eedt niet gelooft, willende verklaren dien geheelen tijt sijn wijf met te hebben beslapen, zijnde het vermoeden van rechten soo sterck voor de vrouwen, dat daer tegens geen bewijs en wordt toe-gelaten.

Soph. Dat gebruyck, soo'er een soodanigh is, moet verstaen worden aldaer te wesen ingevoert, om den man een spoor te geven, niet soo lange van sijn partuyr sich te onthouden.

Phil. Dese en diergelijcke dingen zijn dienstigh bedacht te werden in desen onsen tijt, daer veel mans soo langh durige reysen op Oost- en West-Indien ter hant nemen, en dickwils veel jaren uyt-blijvende, op haer wederkomste de huys-houdinge in een selsame gestalte vinden. Maer ick sie dat de lieden veel genegen zijn, de vrouwen in die ongelegentheyt vry wat te verschoonen en ick hoorde tot dien eynde lestelick verhalen, dat de Heeren Staten van de vereenigde Nederlanden in beraet hebben gestaen, of men het overspel niet met den doot en behoort te straffen, als in Godes woort, en in veel landen noch wort gedaen en dat sulcx vermoedelijck goet soude gevonden zijn geweest, ten ware sake geweest, dat eenige leden van de selve in bedencken hadden gebracht, wat men in soodanigen gelegentheyt, en als de lijf-straffe waer vast-gestelt, soude doen met de vrouwen van de gene die soo lange op haer reysen uyt-blijven en of men sonder onderscheyt die mede soude verstaen met den doot te straffen, soo wanneer die bevonden souden mogen worden het geselschap van andere mans gebruyckt te hebben. Het welck alsoo by de leden van de vergaderinge seer bedenckelick werdende geoordeelt, is het geheele stuck tot noch toe sonder besluyt blijven staen. Maer wat is uw gevoelen van soodanige mans?

Soph. Datse behooren òf ongetrout te blijven tot op haer wederkomste, òfte datse de vrouwen met haer behooren te nemen: òfte datse niet te naeukeurigh en willen wesen in 't ondersoecken van alles, dat in haer af-wesen is voor-gevallen.

Phil. Maer is'et, de vrouwen met geoorlooft na Rechten, als de man drie jaren uyt den lande is geweest, en dat men met sekers van hem en kan weten of hy levende of doot is, haer elders te mogen versien; gelijck sulcx haer geoorloft is, als een man in drie jaren haer de schuldige goetwilligheyt niet betaelt en heeft?

Soph. Neen 't, lieve Philogame. Ick en weet van geen andere Rechten, als daer van ick alreede hebbe verhaelt: te weten, dat'er moet blijcken van des mans overlijden, aleer een vrouwe wort toe-gestaen te mogen komen tot een ander houwelick. En wat de drie jaren belanght, daer van ghy gewaeght, die en zijn niet te passen op dese gelegentheyt, als niet gemeens daer mede hebbende; maer op onmacht van de man drie jaren langh geduert hebbende.

Phil. Wel laet ons van die stoffe hier al mede wat spreken, dewijle onse Historie mede daer toe aen-leydinge geeft; en dat ick uyt de selve verstae, dat Martijn Guerre geheele acht of negen jaren onmachtigh is geweest sijn vrouwe de schuldige goetwilligheyt te betalen, en dat door eenige quade kunsten die men in Vranckrijck de geknoopte nestelingh noemt. Ick bid, segh my een weynigh wat u derhalven bekent is.

Soph. Op een tijt, goede Philogame, als ick in mijn jonckheyt in Vranckrijck was, soo gebeurd'et, schier soo haest ick daer aen-gekomen was, dat seker jongh paer volcx, in de gebuerte daer ick my doen onthiel, des nachts sich het bevestigen in de trouwe: en alsoo ick vraeghde waerom sulcx by nachte en niet by dage en geschiede, wiert my tot antwoorde gegeven, dat het selve soo wiert goet gevonden, om te ontgaen het knoopen van den nestel, daer mede dese jonge heden worden geseyt gedreyght te zijn; dewijle veel menschen van gevoelen zijn, dat voor der Sonnen opgangh dese spoockeryen geen kracht en souden hebben: ofte immers dat'er des nachts niemant (als de naeste vrienden) kennisse van het trouwen en hebben. En alsoo ick vorder vraeghde wat dit was, en hoe het in 't werck gestelt wiert, is my vorder verhaelt van de gene die het schenen wel sekerlijck te weten, dat onder het trouwen, en als de Priester aen de jonge lieden de handen doet voegen, iemant tusschen beyden eenige spoock-woorden mommelt, en daer op een knoop in de nestel leyt, hy daer mede den bruydegom onbequaem maeckt om sijn bruyt te mogen genieten, zijnde evenwel de selve bruydegom niet onbequaem het geselschap van andere vrouwen te gebruycken.

Phil. Wel, dunckt u dat dit alsoo kan geschieden, en dat een booswicht door quade kunsten soo veel sonde vermeugen, even juyst ten aensien van het deel dat hem wettelick is toe-gevoeght?

Soph. Mijn gevoelen en sonde misschien van groot bedencken hier in wesen, dewijle wy (God moet des hoogelick gedanckt zijn) in onse landen des geen exempels en weten. En van andere landen en wat aldaer omgaet, en derven wy soo volmondelick niet spreken, dewijle wy den aert van de selve van langer hant niet wel en hebben doorgront. Wy laten dan sulcx doen de gene die daer van uyt ervarentheyt volle kennisse hebben: onder de selve is Johannes Corosius, een groot Rechts-geleerde, en boven dat een wijs, ervaren, en geleert man, aen wien niet licht eenige beuselingen in de hant zijn te steken; dese seyt onder andere, van dit werck spreeckende, in eygen woorden aldus. Ick soude alle dese dingen onwaerschijnelick oordeelen, ten ware my, door ontallijcke exempelen, van de waerheyt deser saken dagelijcx quame te blijcken. Annot. 22. in arrest. Tholos. Boven dien soo getuygen geleerde Theologanten, mitsgaders de geestelijcke rechten, oock mede eenige oude Rabbijnen sulcx in der waerheyt te geschieden. D. Thomas 3. p. 4. q. 58. art. 2 et alii citati ab Enriquez. lib. 2. de matr. e. 8. c. si per sortiarias. 33. 1. 4 et tot tit. de frigid. et malef.

Phil. Dit klinkt my al vry wat selsaem in de oiren, en daerom woude ick wel wat naerder onderrecht wesen van dit stuck, en hoe verre dese of diergelijcke onmacht in achtinge komt in 't trouwen, scheyden, oste t'samenblijven van gehoude persoonen.

Soph. De onmacht in de mans-personen en is niet eenderley, goede Philogame: want daer worden mans gevonden, aen de welcke de geheele leden, tot de voortteelinge dienende, òfte gebreken, òfte immers soo onstaltigh zijn, datse onbequaem zijn om vrouwen te gebruycken, en de soodanige is het ongeoorlost sich ten houwelicke te mogen begeven (L. si serva. § spadoni. ff. de jure dot.); òfte, in gevalle de delve sulcx hebben onderstaen, en sich tot een vrouwe hebben laten voegen, soo wort de selve vrouwe (des versoeckende) vry gestelt om een anderen man te mogen trouwen: verstaen wordende, het houwelick in dien gevalle niet te zijn ontbonden, maer van onwaerden verklaert, als te voren in sich selven niet hebbende bestaen: en van dese soorte is niet geweest onse Martijn Guerre. Dan daer zijnder die, door het binden van de nestel ofte andere quade kunsten, onbequaem worden gemaeckt, somtijts ten aensien van alle vrouwen, somtijts alleen ten aensien van de gene daer mede sy gemeenschap van bedde verstaen te hebben, als te weten van haer eygen bruyt, als onse Guerre schijnt gestelt te zijn. Soo leeft men dat Amasis, Koninck van AEgypten, door dusdanige spokerye is onmachtigh gemaeckt geweest van 't gebruyck aller vrouwen, als Herodotus in sijn tweede boeck verhaelt: soo is oock de Koningh Theodoricus onbequaem gemaeckt ten opsien van sijn vrouwe, niet van sijn by-wijfs, als Paulus AEmilius in vita Clotarii verhaelt: soo is Galeacius Sforsa omint gemaeckt geweest voor sijn huys-vrouwe Isabelle van Aragon, als Guicciardin vertelt. En dusdanige ongelegentheyt en wort niet gehouden voor altijt durende, maer alleen voor eenen sekeren tijt, ofte tot dat de spokerye met een tegen-sweeringe wort vernietight, het welcke Joh. Corasius getuyght in Gascognen dickmaels te geschieden. En daerom wort vast gestelt, dat, om die oorsake wille geen houwelicken en worden vernietight, ten zy sake sulcx dry geheele jaren achter den anderen hadde geduert in wekken gevalle (nademael men dan hout sulcx een geduurigh gebreck te sullen wesen) wert de scheydinge toe-gestaen, C. Fraternitatis, et ibi gloss. de frigid. et malef. Coraf. num. 22. in arrest.

[pagina 231]
[p. 231]

Tholos. Evenwel wat my belanght, soo soude ick in twijffel stellen, of oock om soodanige oorsaken het houwelick kan gescheyden worden, dewijle sulcx alleen om overspel by Godes woort wert toe-gelaten.

Phil. Maer ghy en hebt met my noch niet af gedaen, waerde Sophronisce; met vragen, seyt ons spreeck-woort, wort men wijs, maer onwaert; uw bescheydentheyt (vertrouwe ick) sal my de onwaerdigheyt af-houden, en de wijsheyt laten toe-komen: en daer op derf ick u noch dese vrage doen, hoe dat een kint, in overspel geteelt en uyt overspel geboren, kan verstaen worden als wettigh erfgenaem te wesen in sijns vaders naergelaten goederen?

Soph. De vrage is wel gedaen, en 't verveelt my niet u daer op in 't korte te berichten, hoe-wel dat'er veel toe geseyt soude konnen worden. Weet dan, dat het kint in desen geroert wort verstaen wettigh te wesen, uyt redenen dat de moeder ter goeder trouwe in alles hadde gegaen, meynende het selve kint eerlick van haren man, en niet van een boef, t'ontfangen: zijnde de Rechten soo goedertieren ten aensien van de kinderen, dat de selve op de goede trouwe van de ouders de kinderen voor wettigh aen-nemen. Vide annotata Corasii in arrest. Tholos. num. 11 et 95.

Phil. Ick hebbe, na my dunckt, in de Rechten gelesen, dat ingevalle een vrouwe een slave quame te trouwen, meynende den selven een vry persoon te wesen, de sake ontdeckt wordende, de kinderen voor onwettigh gehouden moeten worden.

Soph. Dat is een gansch bysonder geval, en in haer van de slaven ingevoert, die, als schier voor geen menschen wordende gerekent, geen houwelick en vermochten aen te gaen; maer in alle andere gevallen wort de sake voor de kinderen ten besten geduyt. Want in gevalle een Priester sich tot trouwen quame te begeven, de vrouwe van sijn gelegentheyt onbewust wesende; de kinders, in soodanigen houwelick gewonnen zijnde, worden verstaen wettige en geen bastaerden te wesen, want een kint onwettigh te maken, moeten beyde vader en de Moeder in quade trouwe zijn geweest, ten tijde de selve geteelt zijn.

Phil. Soo kan dan een getroude vrou by een vreemt man slapen sonder overspel te doen, en kinderen teelen die wettigh en geen bastaerden en zijn.

Soph. 't Is soo ghy seght, waerde Philogame, om redenen by my nu geseyt.

Phil. Maer is sulcx niet eer uyt een andere oorsake, te weten, vermits na rechten de vrucht den buyck volght?

Soph. Niet alsoo, Philogame: en daer toe wil ick u een sake bekent maken, die u misschien noch vreemder sal gedencken, als dese daer wy nu van gesproken hebben; en boven dien sult ghy konnen sien, dat uwe redenen in dusdanige saken met vast en gaen. Ick segge u dan, dat een gehoude vrou-persoon met haer eygen man kan overspel begaen, en evenwel wettige kinderen voortbrengen.

Phil. 't Zijn wonder-redenen die ghy spreeckt, Sophronisce, en ick en kan die niet begrijpen, ofte ick moest eerst het geval hooren verhalen

Soph. Wel hoort Aurora, seyt Hyginus, versocht op een tijt aen Cephalus, den man van Procris, op den welcken sy verheft was, haer in 't bedde een vrientschap te willen doen Cephalus gaf haer tot antwoorde, dat sy ten besten wilde nemen, dat hy sulcx niet doen en konde, vermits tusschen hem en sijne Procris een onderlingen eedt en belofte was, van den anderen heus en trouwe te zijn. Aurora druckte hem nader, en seyde, dat dewijle sijn vrouwe hem geen trouwe en hiel, hy van gelijcken ongehouden was sulcx te doen, en om sulcx seker te weten, seyde sy: ick wil u de gedaente van een rijck koop-man geven, neemt'er onder dien schijn de proeve van. Cephalus doet haren raet, en, onder het lock-aes van groote geschencken, beweeght Procris, hem (die sy meende een juwelier te wesen) deelachtigh te maken van haer bedde. Wat dunckt u, dede dese oock overspel?

Phil. Voor my, ick meyne van ja.

Soph. Soo is dan hier een overspeelster sonder overspeelder, en in 't voorgaende geval wert een overspeelder sonder overspeelster gevonden. Maer of Procris uyt die by-eenkomste met kinde hadde begort geweest, sout ghy het oock voor wettig houden?

Phil. My dunckt, dat daer aen niet te twijffelen en is.

Soph. Soo hebt ghy dan qualick gemeynt dat de vrucht niet als den buyck moet volgen, als ghy te voren seydet.

Phil. Ick ben wat verstelt in dese vreemde gevallen, en gevoele my als vergramt tegens Cephalus, dat hy die proeve soo scharp aen-leyde, en soo de vrouwe verstrickte.

Soph. Maer opdat soodanige gevallen niet alleen op de vrouwen en schijnen aen te komen, soo gedenckt my verstaen te hebben, een gelijck geval in onsen tijt geschiet te zijn, daer de man schult badde, en de sake stout aldus. Brandine en Grumilde twee gespelen wesende, soo trouwt Brandine met Rodocles en Grumilde met Dinauto, twee voorname jonckvrouwen met twee uyt-muntende jonge-heden. Brandine is drie jaren getrout sonder bevrucht te worden, of eenigh voor-teecken daer van gewaer te worden. Rodocles laet de oogen sijner ydelheyt vallen op Grumilde, wert vierighlick op haer ontsteken, opent sijn brant aen de selve, en versoeckt behulp: sy openbaert sulcx aen Brandine, en die twee besluyten t'samen, dat Grumilde het versoeck sachtjens sal aen haer laten leunen, en by af-wesen van Dinauto aen Rodocles tijt en plaetse setten, om tot sijn voor-nemen te geraken; met waerschouwinge nochtans dat hy sich geheel stil moeste houden, vermits de broeder van Grumilde wort geseyt dichte by haer kamer te slapen. Om kort te zijn, het stuck wort invoegen als geseyt is beleyt, maer Brandine vindt haer in het bedde van Grumilde, en Rodocles vint sich by de selve, niet anders wetende of hy gemet sijne langh-gewenschte Grumilde; doch al in groote stilheyt, als het onderspreck was. De uyt-komste van de sake was, dat Brandine van dien nacht en negen maenden van een jongen sone moeder wort, in voegen dat sy op eenen nacht onder de gedaente van Grumilde dadelick verkreegh, dat sy in drie geheele jaren in haer eygen gestalte, en in het reyn houwelicx-bedde, met hadde weten uyt te wercken. Ey, siet 's menschen verdorventheyt! wel, heeft Procris overspel begaen met haren eygen man Cephalus, soo en kan Rodocles van gelijcke sonde niet onschuldigh zijn, schoon hy Brandine sijn echte wijf besliep: en om gelijcke redenen moet het kint, uyt die by-een-komste geboren, verstaen worden een wettigh kint te zijn, na mijn oordeel.

Phil. Maer leet Grumilde daer na geen aenstoot meer van Rodocles?

Soph. Men verhaelt my, dat ja; maer dat sy hem daer naer in twijffel hiel soo lange tot hem de sone was geboren, en doen opende hem Grumilde wat'er omme was gegaen, en sedert wiert geseyt, dat Rodocles hem stille hielt; alsoo hy uyt dat hem geschiet was ten vollen hadde geleert, dat al dit werck maer in sinne-vlagen en inbeeldinge bestaet; dewijle hy in de meyninge zijnde van Grumilde te beslapen, sijn eygen vrouwe gebruyckte, en even dat vernoegen seyde gehadt te hebben, als of hy Grumilde in der daet in sijne wellusten had genoten: gevende grooten danck aen Grumilde, van hem, sonder schande, van sijn uytsinnigheyt te hebben genesen.

Phil. Maer even-wel hoe sout ghy in rechten vast maken, dat Rodocles met Brandine by dit geval overspel hebben begaen?

Soph. De Rechts-geleerde stellen een vrage voor in deser manieren. Of iemant, seggen sy, een juweel nam, met opset 't selve den eygenaer t'ontvreemden en of de selve merckende aen den nemer sulcx toe liet, met een stil voor-nemen van hem het selve te schencken; de Rechten seggen in sulcx dieverye begaen te wesen, maer ter dier oorsake geen vervolgh in rechten tegen hem gegeven te worden. Qui putat se invito domino rem attingere, cum tamen dominus velit, furtum sacit, inquit Pomponius: sed tamen furti non obligatur, seeundum Ulpianum. Vid. Aerod. lib. 7. Rer. Judicat. c. 5.

Phil. Hoe! kander dan een dief, os dieverye wesen daer met gestolen en is?

Soph. Eeven soo gelijck'er overspel kan gedaen worden sonder dat'er een overspeelder gevonden wert.

Phil. Dese dingen zijn gansch selsaem, en boven dien my geheel rou voor-komende, dien-volgende en soude ick des niet vast derven besluyten, wat men hier in behoort te gevoelen. Maer seght my doch, of een man nu eenigen tijt langh wel geweest, genot van sijn vrouwe gehadt hebbende, soodanigen ongelegentheyt over-quam, sulcx dat hy daer naer drie jaren als ontmant ware, soude het oock dan de vrouwe vry staen scheydinge te versoecken?

Soph. Geensins, Philogame; want het houwelick eenmael door gemeenschap van bedde bevestight zijnde, schoon de man dan soodanige ofte diergelijcke ongelegentheden over-quamen; ja, schoon de man naderhant door sieekte, quetsure ofte andersints quame te verhesen al wat aen hem mannelick is, de vrouwe en soude in dien gevalle niet anders vermogen te doen, als een groote plaester van patientie te gebruycken, om al hare jeughdigheden daer onder te dempen en doen versterven. Coras. annotat. 22. in arrest. Tbolos.

Phil. Wisselick dat is een hart vonnis tegens de vrouwen, waerde Sophronisce- moet dat alsoo voor vast en onverbrekelick gehouden worden, na uw gevoelen?

Soph. In trouwen ja, Philogame: en daerom is het houwelick te recht een onverbroken bant genaemt, soo wanneer het selve eens sijn volle leden heest gehadt; in voegen dat, schoon dan een man of vrouwe, die dit al mede over-komen kan (tam in feminas quàm in viros hoc virus grassari, testatur Ananias de natura daemonum lib. 4. sed tamen frequentius in viros. Mart. Dehio disquis. magic. lib. 3. c. 4. sect. 8.), door eenigh geval geen man of vrouwe en bleven, echter sy luyden onderlinge man en vrouwe

[pagina 232]
[p. 232]

moeten blijven. Het verliesen van armen, van beenen, van oogen, ja van verstant en oordeel, en breeckt, geen houwelick: en dienvolgende oock mede niet het verliesen van de leden, die eygentlick tot het houwelick zijn dienende.

Phil. Noch eene vrage uyt dese geschiedenisse, waerde Sophronisce, dat is: wat behendigheden of grepen uyterlick geoorlost zijn om aen een vrouw te geraken, en een ander voordeel af te sien.

Soph. Soo ghy dit verstaet, lieve Philogame, van iemant sijn vrouwe t'ontsetten, soo sal ick dadelick antwoorden, dat in die gelegentheyt geen behendigheden, hoe wel die oock beleyt mochten wesen, eenighsins prijsselick en zijn: dewijle het geheele werck niet en deught, en daerom met als een quade uyt-komste en kan hebben. En om een yder aen te wijsen, dat soodanige maniere van doen gansch hatigh is by God almachtigh, en dat de selve daerom doorgaens bysondere straffen onderworpen is, kan uyt veel geschiedenissen van oude en nieuwe tijden als met de handen getast worden. Onder andere dunckt my, dat het exempel van Antonius en Cleopatra seer gedenck-waerdigh is in desen gevalle, en des te meer, vermits door het selve is blijckende, dat niet alleen een mans-persoon den anderen sijn partuyr af-handigh kan maken en tot sich verlocken, maer dat sulcx oock somwijlen by vrouwen wort in 't werck gestelt, en dat 't een en 't ander bedrogh selden ongestraft blijft, selss hier in onse werelt.

Phil. Ick wenschte het verhael van Antonius en Cleopatra van u te mogen aenhooren, als wefende een exempel van groote en hoogverheven persoonen, en dien-volgende des te meer aenmerckens-waerdigh.

Soph. Dese geschiedenisse is al mede met die eygen penne af gebeelt, door de welcke ons d'and're trou-gevallen zijn geworden. Ick wil het selve u ter hant doen, om van u gelesen te worden ick ga middelertijt een weynigh buyten, om een sake te verrichten daer aen my wat gelegen is. En dewijle ghy recht te voren gewagh hebt gemaeckt, of'er eenige listigheden geoorloft zijn om een honwelick te vorderen, en dat daer op wel iet goets in bedencken kan worden gebracht; soo sult ghy hier op een ry achter den anderen vinden zes onderscheyden gevallen, die als hier toe schijnen aen-leydinge te geven; te weten: voor eerst de korte en met verdriet eyndigende minne-sucht van Masanissa en Sophonisba, beyde ontleent uyt de Romeynsche historie. Ten tweeden: 't verhael van de wonderbare en niet-te-min malle koserye tusschen Antonius en Cleopatra. En alsoo de voorsz. twee geschiedenissen niet sonder droefheyt te lesen en te bedencken en zijn, soo volgender vier andere trougevallen van luchtiger stoffe, om de bitterheyt van de eerste wat te versachten, te weten: ten derde, eene daer in nagebotst wort den aert van de Griecksche Harders-gedichten, en wort hier den naem van Roosen krijgh gegeven. Het vierde en vijsde vervatten een kort verhael van een listigen voorstel om een houwelick te wege brengen, in onsen tijt voor-gevallen. In het leste wort gewagh gemaeckt van een slimmer treck ten selven eynde dienende, mede in onse eeuwen inderdaet geschiet: alles te samen genoegsaem loopende op souderlinge bedriegeryen, rakende het stuck van houwelicke; het eene meer, het andere min. Leest dese, soo het u bevalt, in mijn afwesen, en daer op konnen wy by gelegentheyt een nader gespreck houden, soo wy des lust mochten hebben.

Phil. Ick ben des wel te vreden, waerde man, en ga van nu aen my stellen om dese ses trou-gevallen in uw afwesen in te nemen, om daer uyt stoffe te rapen van nieuwe onderhandelinge.

Soph. Doet soo, Philogame, en vaert wel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken