Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de werken. Deel 2 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de werken. Deel 2
Afbeelding van Alle de werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Alle de werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.13 MB)

Scans (47.16 MB)

XML (5.07 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten

Illustrator

Johan Wilhelm Kaiser



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de werken. Deel 2

(1862)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 531]
[p. 531]

Invallende gedachten, op voorvallende gelegentheden.

[pagina 533]
[p. 533]

Inleydinge tot de Invallende gedachten op voorvallende gelegentheden.

De werelt (goet-gunstige lants-lieden) is een boeck vol hooft-letteren, die by vele gesien, by weynige gespelt, by sommige gelesen, en by 't minste deel recht verstaen worden: want al is'et soo, dat meest alle dieren oogen hebben om te sien, soo en zijn 't doch maer de redelijcke, en, onder de selve, leersame verstanden en God-soeckende zielen, die recht voordeel konnen doen met het gene datse sien; en sulcx wort alleen te wege gebracht door innerlijcke overlegginge van de werckende gedachten, en die mogen, wel te rechte, genoemt worden sonderlinge werck-tuygen, onse wint-molens in velen niet ongelijck, die òf graen moeten malen tot voordeel òf haer self quetsen tot nadeel; en daerom dient een yeder wel ernstelijck te letten op de rechtmatige bestieringe van sijn gedachten, als gront-stucken van goede of quade gevolgen, die uyt de selve haren oorsprongh nemen. Want gelijck daer is een Jacobs-ladder na den Hemel leydende, soo zijnder oock blinde trappen dickmaels (oock ongevoeligh) na den afgront nedergaende, waer toe veeltijts elcke sporte meer ende meer verwijderingh inbrenght. Uyt voorvallende gesichten plagh wel voor eerst ons lichtelijck iet vleeschelijck voor te komen (na 's menschen verdorventheyt) en daer uyt een aenlockende vermakelijckheyt, ende flucx daer na een stilswijgende bewilliginge, en voorts een schierlijcke dadelijckheyt, en eyndelijck een plichtelijck gebruyck, met een roemdragende stijf-sinnigheyt, een vollen trap ten verderve. Om al 't welck oorspronckelijck te vermijden, soo is (na den raet van de Godsalige) te besorgen, dat onse eerste beweginge op alle voorvallende saken dadelijck ten goeden eynde mochte worden bestiert, om het beste van dien ons innerlijck toe te eygenen. De byen weten uyt slechte en ongeachte bloemen honigh en wasch te versamelen, 's menschen mage uyt de ingenomen spijse goet en gesont voetsel te trecken, de Alchumisten uyt grove stoffen sonderlinge genees-drancken te bereyden. Ick hebbe gemerckt, dat weet-gierige en leersame vernuften gewoonte maken met voorvallende saken op gelijcke wijse haer voordeel te doen. De wijste vorst Salomon vind' ick dit sonderlinge in achtinge te hebben genomen, ende soo uyt groote ende kleyne schepsels, oock uyt groote ende kleyne voorvallende saken, menighte van leersame bedenckingen te hebben getogen, als uyt sijn nagelaten schriften wel is af te nemen. Wat kan de mensche (dat is een reden-gebruyckende Schepsel) beter passen, als gebruyck te maecken van het gene, dat hem eygentlijck van beesten onderscheyt? Mens is een Latijns woort, en beteyckent in die tale het beste ende verstandigste deel van de ziele, het welcke by de beesten niet te vinden en is. Ick hebbe noyt verstaen, dat yemant voor desen ons Nederlantsch woort Mens van 't Latijns Mens sijn oorspronck heeft soecken te geven. Evenwel dunckt my, dat sulcx als noch te doen niet ongerijmt is. Want onse Nederlantsche mensch (als oock andere) kan sonder het Latijnsche Mens den naem van mensch niet behouden; maer soude nootsakelijck sonder dat Amens of Demens (dat is uytsinnigh) genoemt moeten worden; en daerom segh ick hier ter materie, dat, wil iemant sijn naem mensch behouden, dat hy het Latijnsche Mens al-omme heeft te gebruycken. My dunckt hier wel ter materie te dienen, dat de Propheet seyt: Die na

[pagina 534]
[p. 534]

den Heere vragen, mercken op alle dingen, van welcke dan self de kleyne niet worden uytgesloten; nadien de groote God self ontrent de geringste niet en laet te wercken. Ende is aenmerckens waerdigh, dat onse Salighmaker, de Heere Christus self, dickmaels uyt kleyne dingen (tot kinder-spelen toe) hooge bedenckingen is gewoon te trecken, ja wort veel bevonden (door gelijckenisse van geringe saken ontleent) krachtelijck tot den volcke gesproken te hebben. De propheet Jeremias, van Gode gesonden tot een potbackers werckhuys, wort uyt dat gesichte geleert, het huys Israëls by den Almachtigen te wesen als leem in de handen van soo een onbegrijpelijcken werck-meester. Augustinus en liet niet, met een droncken bedelaer, met een hagedis vliegen vangende, met een spinne muggen in haer net omwentelende, sijn voordeel te doen, en even ten selven tijde met den geest tot den Almachtigen op te stijgen. De wijste van de heydenen hebben soodanige oeffeningen al mede niet ongebruyckt gelaten. Seneca, acht hebbende geslagen op het woelen ende op en neder loopen van de mieren, berispt, by die gelegentheyt, d'ydele besicheyt van de menschen, die veel herwaerts en derwaerts gaende, met schijn van groote saken uyt te rechten, dickmael niet en weten watse gedaen hebben. Een van de vier Koningen, die Socrates in sijn karos had doen spannen, in plaetse van paerden: ick sie (seyd' hy) dese wielen door een gestadigen ommegangh haer stant veranderen, dat boven was raeckt onder, dat onder was komt boven; dit pass' ick op mijne jegenwoordige gelegentheyt. Cicero, in achtinge nemende het afplucken van rijpe en onrijpe vruchten, treet in aenmerckinge van 't af-sterven van oude en jonge luyden. Themistocles, Velt-overste van de Atheniënsers, by gelegentheyt, en op 't gesichte van 't vechten der hanen (dat in Griecken-lant eertijts, als nu in Engelant, gebruyckelijck schijnt geweest te zijn), nam oorsake sijn krijghsvolck deftelijck aen te manen, om haer mannelijck voor 't Vaderlant, en tegen den vyant te dragen, doende dienthalven een treffelijck gespreck, bekleet met redenen van de moedigheyt der voorsz. hanen ontleent; het welcke, wel en geluckelijck zijnde uytgevallen, heeft oorsake gegeven, datter jaerlijcx te Athenen op een gesetten dagh, een hanen-gevecht is ingestelt. De Godsalige en wijtberoemde D. Josephus Hal (die van wegen de gemeene kercken van Engelant op de Synode, anno 1618 gehouden tot Dordrecht, is verschenen) heeft met een rijcker hant in dit werck getast, en oock mildelijck ons des deelachtigh gemaeckt, daer toe ick my gedrage. De tijt is (seyt een Godsaligh man van onse eeuwe) als een geweldige riviere, wiens stroom niet alleenelijck opwerpt schuym en vuyligheyt, als de woelende zee, maer oock kostelijckheden van grooter waerde, ende wy inwoonders der aerde (die daer woonen als aen den oever van desen moedigen stroom) dienen elck neerstigh by de wercke te wesen, om aen te halen, met den haeck der voorsichtigheyt, al wat kostelijck en goet is, om al het selve onse bysondere gelegentheden toe te passen:

 
Indien ons innigh hert ten goede wist te keeren
 
Al wat het ooge siet, wat zou men konnen leeren!
 
Maer als ons beste deel niet goets daer uyt en treckt,
 
Dan is'et, dat het oogh ons menigh quaet verweckt.

't Schijnt by sommige een wondersprake, dat de Heere Christus Matth. 5.28. duydelijck seyt, dat'er overspel bedreven kan worden, alleenlijck met gedachten. De Rechts-geleerden hebben wel voor een gront-regel, dat gedachten om eenigh schelmstuck aen te rechten (selfs in saken van gequetste majesteyt) na de wetten niet strafbaer zijn, 't en ware sake dat'er eenige uytwendige dadelijckheyt by waer gekomen. Oock zijn (na het gemeyn seggen) gedachten tol-vry te rekenen, maer in de schole onses Salighmakers wort sulcx geheel anders opgenomen, en vast-gestelt: dat eens menschen herte alleenlijck by stille overlegginge wort geseyt een smisse van sonden te wesen; want uyt het herte worden aldaer geseyt voor te komen boose bedenckingen, doodslagen, overspelen, hoereryen, enz.; 't welck dan alsoo zijnde, soo heeft een yeder (sijn ziele in waerden houdende) wel sorge te dragen, om sijn gedachten ten goeden te bestieren, volgens 't gene de groote moralist Paulus krachtelijck aenmaent: Wat waerachtigh is, wat eerlijck is, wat rechtveerdigh is, wat reyn is, wat lieffelijck is, wat wèl luyt, soo daer eenige deught en lof is, dat bedenckt. Wy bidden wel te recht, dat onse oogen soo bestiert mogen worden, datse geen ydelheyt mogen sien, dat is: datse niet tot aenleydinge van ydelheyt en mochten aenschouwen; want om geen ydelheyt met allen in der daet te sien, soo diende men òf uyt de weerelt te gaen òf blint te wesen, nadien al 's menschen doen veel na ydelheyt helt; doch soodanigen ydelheyt t'onsen besten te gebruycken, en daer uyt selfs iet goets te trecken, kan gewisselijck niet anders als voor een vruchtbare oeffeninge gerekent worden. Adderen-vleesch (soo wy verstaen) wort selfs tot heylsame genees-middelen gebruyckt: sommige naukeurige ouders van den ouden tijt worden geseyt somwijlen een droncken slave in sijne vuyligheyt hare kinderen voor oogen gestelt te hebben, om aen de selve de soberheyt in te scherpen. Men hout, dat de spinnen haer fenijn zijn gewoon te suygen even daer andere dieren iet heylsaems uyt plachten te trecken, en daerom is het by eenige wel geseyt, dat iemant, door de waerelt rijsende, de byen ende niet de spinnen heeft na te volgen. d'Alderwijste Koninck, op 't gesichte van een domme jongelingh, en het bedrijf van een vleyende overspeelster, heeft een gantsch destige vermaninge, by die gelegentheyt, ons nagelaten, regelrecht gaende

[pagina 535]
[p. 535]

tegen het gene dat'er gemeenlick uyt het gesichte van quade dingen gepleeght wort. Ick, 't gunt voorsz. is, onder andere oeffeningen, nadenckende, ende lettende dat de menschelijcke gedachten uytter aert soo gantsch na ydelheyt hellen, heb geooght over de gelegentheden, my dagelijcx voorvallende, mijn gedachten soo te laten gaen, dat de selve, van de ydelheyt afgesondert, iet goets my ten besten mochten inbrengen; ende dit selve heb ick oock in mijn buyten-leven op Sorgh-vliet, door het beschouwen van allerley aertgewassen, somwijlen gepoogt in 't werck te stellen, ende den uytslagh van soodanige voorvallende saken in eenige korte veersen te beschrijven, om my alsoo dieper indruck daer van te doen hebben. Wint, geblasen door d'engte van een trompet of schalmey, wort bevonden scherper uyt te schetteren, dan of de selve in de ruyme lucht ware uyt-geasemt.

Tot besluyt, waerde Vrienden en Lantsgenoten! ghy siet hoe gemeensaem ick met ul. ben geworden, dewijl ick aen de selve mijn invallende, ja schielijcke gedachten deelachtigh make, niet wetende wat invallende gedachten ghy op dese mijn invallende gedachten sult mogen hebben: Dit weet ick onder dies, dat mijn recht voornemen daer in is geweest, my selven en andere hier door wat goets in te doen vallen, biddende den alleen goeden God, daer toe sijnen genadigen zegen te willen verleenen. Ende daer mede eyndigende, ben' ick ende blijve

 

UE. dienstwilligen Vrient en vrientwillenden Dienaer,

 

J. CATS.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken