Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de werken. Deel 2 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de werken. Deel 2
Afbeelding van Alle de werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Alle de werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.13 MB)

Scans (47.16 MB)

XML (5.07 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten

Illustrator

Johan Wilhelm Kaiser



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de werken. Deel 2

(1862)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 711]
[p. 711]

Gedachten op slapeloose nachten,
waer inne de deught van herberghsaemheyt ende mededeylsaemheyt aen den nootdruftigen wijtluftigh wort vertoont ende de vruchten der selver naer 't leven afgemaelt werden

[pagina 712]
[p. 712]

Voor-reden.

 
Schoon my nu ruste dient, ick kan niet stille blijven;
 
Maer ach, een mensch als ick wat sal die doch bedrijven!
 
Ick telle nu ter tijt oock meer als tachtigh jaer,
 
Gantsch verre van de jeught en dichte by de baer.
 
Ick sprack eens op een tijt te midden in de staeten,
 
Maer dat heb ick nu langh vrywilligh nagelaeten,
 
't Is meer als zeven jaer dat ick hier eensaem ben,
 
En van de bange sorgh geen quellingh meer en ken.
 
Maer hoort een vremt geval dat my voor dertigh jaeren
 
Den goedertieren Godt heeft laten wedervaeren;
 
Ick had een eensaem bed en leefde sonder vrouw,
 
Onseecker wat ick doen of wat ick laeten souw.
 
Ick had in dit gewoel veel rusteloose nachten,
 
Want ick wiert omgevoert door veelderley gedachten:
 
Dan speelde my de geest ontrent een nieuwe trouw,
 
Dan nam ick weder voor te leven sonder vrouw.
 
Ick die van dit gequel mijn zinnen wou verlichten,
 
Verschoof het tweede bed en gaf my om te dichten;
 
Mijn waerd' Elisabeth besat mijn gantsche siel,
 
En Godt gaf my de kracht dat ick mijn vrijdom hiel.
 
Ick schreef op desen tijt verscheyde trougevallen,
 
En wees de waerelt aen hoe jonge zinnen mallen;
 
Maer in my doen ter tijt was noch een jeughdigh groen:
 
En, dorre zanghgodin! wat weetje nu te doen?
 
't Is maer een vingerbreet dat ghy noch hebt te leven,
 
En wat het graf belanght dat is door u beschreven.
 
Misschien eer ghy de pen maer eens ter neder set,
 
Soo sulje door de doot van schrijven zijn belet.
 
Maer wat doch sal ick veel van onse swackheyt seggen?
 
Een hick, een kleyne snick, die kan ons nederleggen;
 
Daer moet geen oogenblick van ons daer henen gaen,
 
Of dienen voor de doot altijt gereet te staen.
 
Barsillaï verstiet gesangh en soete snaren,
 
Schoon die by David selfs hem aengeboden waren:
 
En siet, die man en was, juyst in dien eygen tijt,
 
Soo hoogh in jaren niet als ghy op heden zijt.
 
My dunckt, zoo ghy het kunt van onsen Godt verwerven,
 
Ghy wout of in de kunst of by de boecken sterven.
 
De pen bleef in uw hant, ten waer de zieckte quam
 
En dat de bleecke doot u gantsch het leven nam.
 
Maer hoe dit vallen sal, dat wil ick Godt bevelen,
 
Maer wilt ghy, zangh-goddin, noch met de penne spelen,
 
Of singen naer de kunst, of op de luyte slaen?
 
Ey, seght my doch een reys waer heen uw sinnen gaen!
 
Wel, ick onkundigh mensch en hebbe noyt voor desen,
 
Vermits ick Godes woort niet recht en heb gelesen,
 
Ick hebbe niet gemerckt dat Godt een milde siel,
 
Die droeve lieden troost, soo wonder wel beviel.
 
Maer nu, Godt hebbe danck! ick heb de rechte gronden
 
Van desen plicht gesien en nader uytgevonden;
 
Soo dat ick nu ter tijt èn nut èn noodigh acht
 
Dat op dit gantsche werck vry nader dient gedacht.
 
Ick hoore Godes woort hier van soo deftigh spreecken,
 
Des vind ick binnen my en elders veel gebreecken.
 
O Godt! ick nietigh mensch, ick vinde my beschaemt,
 
Dat ick hier niet en doe gelijck het my betaemt.
 
Nu wat is Aelmis toch? hoe wort ons die beschreven?
 
't Is iet aen schamel volck in Godes naem te geven;
 
Dit, naer mijn oordeel, dient wat nader uytgeleyt,
 
Wat hier van in de Schrift en elders wort geseyt.
 
Wel aen nu tot het werck, ghy, die het komt te lesen,
 
Indien ghy 't recht gebruyckt het sal u dienstigh wesen;
 
Maer hoe dit by het volck en u genomen wert,
 
Ick schreef 't tot uwen dienst en uyt een Christen hert.
 
Ick wensch tot dese deught mijn zinnen op te wecken,
 
En oock van aerts gepeys mijn zinnen af te trecken.
 
En als de soete slaep my al te vroegh verlaet,
 
Wil ick tot mijn behulp gebruycken desen raet:
 
 
 
Almachtigh, eeuwigh Godt! maeckt nu mijn hert genegen,
 
En gunt my boven dat uw vaderlijcken zegen,
 
Dat ick uyt rechte gunst, tot aen mijn lesten dagh,
 
Met oordeel naer den eys my hier in quijten magh.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Ouderdom, buytenleven en hofgedachten op Sorghvliet