Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
Afbeelding van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.61 MB)

Scans (45.11 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Luijten



Genre

proza
poëzie

Subgenre

emblematiek
proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

(1996)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 155]
[p. 155]

De emblemen I-LII

[pagina 157]
[p. 157]

I Men verlangt, wat men heeft verloren.

Prent

Een man en vrouw staan op een vismarkt voor een blok waarop een doorgehakte aal ligt; de vrouw kijkt naar de man en wijst op het blok. Een wolkenhand houdt boven de in tweeën gehakte vis een hakmes vast. Op de achtergrond staan twee blokken in een overdekte ruimte.Ga naar eind1 Achter het paar zit een hond.

In de vier hoeken van de prent buiten de hoofdvoorstelling bevinden zich medaillons. Linksboven de geboorte van Eva uit Adams rib in de tuin van Eden. Adam ligt te slapen en Eva verheft zich met samengevouwen handen uit zijn zij en richt zich tot een hemelse stralenkrans, waarin in Hebreeuwse letters Jahweh staat. Enkele dieren omringen hen. In het medaillon rechtsboven hetzelfde paar, wandelend in het paradijs. Ook hier worden zij vergezeld door een aantal dieren.Ga naar eind2 Op de inzet linksonder loopt een oude man met lange baard en hoed samen met een jong meisje. De grijsaard houdt de hand van het meisje vast en richt zich tot haar. Vanuit de achtergrond wijst een door zijn knieën gezakt jongetje op dit stel. Het vierde medaillon toont een man die, met zijn armen opgeheven, neerknielt. Zijn hoed ligt voor hem op de grond en uit de lucht komen drie bliksemschichten.

 

Onder, in de binnenste ring: a · v · venne · in · swelinck fecit.

 

Afmeting: 13,4 × 13,6 cm.

 

Afmeting medaillons, de buitenste rand: ø 2,6 cm.

I.A.1

motto Te lezen als: dat wat gesplitst is, wil zich (toch) weer verenigen
  deel: Tevens: de aan iemand toebedeelde, voor iemand bestemde, vrouw of geliefde (wnt iii, ii en iii, 2332, 8). Vgl. het medaillon linksboven waar de vrouw een lichaamsdeel van de man is.
1 alle ... sinnen: alle jonge mensen
2 Haer snellen: zich haasten
  uyter aert: van nature
  haer stellen om: zich opmaken om
4 sigh [...] voeghen: zich verenigen. Ook gezegd van de huwelijksverbintenis en de band der liefde (wnt xxii, 164).
5-6 Zie Genesis 2:22-24.
7 rijst: neemt zijn oorsprong, ontstaat

I.A.2
Hij verlangt wat hij heeft verloren.Ga naar eind3

 
God die de zee en de sterren heeft geschapen door zijn woord,
 
heeft het lichaam van de vrouw uit het lichaam van haar metgezel genomen.
 
Dit is de oorsprong van de liefdesrazernij bij de jongens en van de liefdesgloed bij de jonge meisjes,
 
hierdoor zoeken vrouw en man een bedgezel.
5[regelnummer]
Jongelui, is het vreemd? De minnaar wenst tot zijn vroegere situatie terug te keren en opnieuw te worden wat hij was.
 
Als je eens een aal in tweeën snijdt, kronkelt hij door het gras
 
en doet moeite weer verenigd te worden op de plaats waar hij dat tevoren was.
[pagina 158]
[p. 158]

I.A.3
Het deel wil zijn geheel.

Wil je weten, vriend, waarom de zoete razernij ons uit liefde naar de huwelijkshaven drijft? Aanhoor de reden: de minnaar die gewond is, wil zich verenigen met het lichaam waarvan hij is afgesneden.

I.A.4.a
[Afkomstig uit: Cornelius Gallus, Elegiarum libellus, I].Ga naar eind4

Alle dingen zoeken naar hun oorsprong, en verlangen naar hun moeder.

I.A.4.b
Johannes Gruterus, Florilegium ethico-politicum, III.Ga naar eind5

De ziel van de minnaar leeft niet in zijn eigen lichaam.

Want hij begeert dat samen is, wat vroeger samen was.

I.A.4.c
Vergilius, Aeneis, IV, 66b-67.

‘De vlam verteert inmiddels haar zachte merg en zwijgend leeft de wond in het diepste van haar hart.’Ga naar eind6

I.B.1

motto Ontijdigh: Niet op de juiste tijd plaatshebbend; ook: onbehoorlijk.
  mal: verliefdheid. Zie voor de verbinding ‘oud mal’, verliefd terwijl men toch al bejaard is: wnt ix, 134 en de Adagia van Sartorius: ‘Weest doch niet out mal’ (1561; ii, vii, 15).
  Is ... al: is volstrekt niets
2 Al [...] schoon: ook al
  ten vollen: volledig
3 Noch: Toch
  wispelt: kronkelt
  block: houwblok waarop een visboer zijn vissen schoonmaakt
4 schoon: hoewel
  ghenaeckt: nadert
  het ... jock: lijkt het alsof hij het grappig vindt
6 dertel: uitgelaten, wulps
7 haer sot ghelaet: hun dwaas gedoe (vgl. wnt iv, 1026, i, 2)
8 heeft ghedaen: is afgelopen

I.B.2
Hij gaat tevergeefs tekeer.Ga naar eind7

 
Ook al hakt een getrokken zwaard de kop van een aal eraf,
 
toch slaat het dier met het verminkte lijf op de grond;
 
het houdt niet op steeds met de staart te zwaaien,
 
en kronkelt, al ebt het leven weg.
5[regelnummer]
Dit stelt u levendig voor ogen het beeld van een al te levenslustige oude man,
 
in wiens trillende lichaam een afschuwwekkende liefde raast.
 
Ach, ongelukkig is iedereen die zich als een oude man met dingen die bij de jeugd horen bezighoudtGa naar eind8
 
en, zelfs stervende, niet toegeeft dat hij aan de dood onderworpen is.
[pagina 159]
[p. 159]

I.B.3
De ouderdom verdraagt geen dwaasheid.

Hoewel het lijf van de paling verminkt is en hij geen kop meer heeft, maakt het arme beest sprongen. Ach dwaas, bereid je voor op je sterven en hang niet meer de minnaar uit. Het is redeloos wanneer een grijsaard zich uitgelaten gedraagt.Ga naar eind9

I.B.4
Cornelius Gallus, Elegiarum libellus, I.Ga naar eind10

 
Voor een oude man zijn een stralend uiterlijk en mooie kleren iets schandelijks,
 
ja het is zelfs een misdaad dat een oud man mint.
 
Het is een misdaad te houden van grapjes, maaltijden, gezang.
 
O, ongelukkigen, voor wie vreugde een misdaad inhoudt.

I.B.5
Hij gaat tevergeefs tekeer.

 
Alles heeft zijn tijd,
 
ook de gemoedsbewegingen van de mensen hebben hun tijd,
 
en de talrijke lotswisselingen onder de hemel
 
waardoor alles staat of valt.Ga naar eind11

Het is voor een oude man niet alleen onwelvoeglijk, maar zelfs levensgevaarlijk om zich uit te leven, vooral in de liefde. Onwelvoeglijk, want niets is zo belachelijk dan dat een bevende, grijze, tandeloze man die (zoals hij zegt) rimpeliger is dan een uitgedroogde druif,Ga naar eind12 als een jonge vent de minnaar uithangt. Gevaarlijk, want ervaring en de regels van de natuurkunde verkondigen dat als een oude man een vaarsjeGa naar eind13 bemint, hij warmte en vocht verliest, en wel in die mate, dat hij weldra roemloos uit die hele krijgsdienst afzwaait en na zijn dood de voorbijganger dit grafschrift voorhoudt:

... zij die mijn lichaam in haar warme schoot heeft genomen heeft mij door haar liefde gedood.Ga naar eind14

Hoeveel beter deed de vrouw van Abraham, die zei: ‘Zal ik wellust hebben, nu ik oud geworden ben?’Ga naar eind15 En dus, wie je ook bent, beste oude man,

laat wat de kinderen is toegewijd aan de kinderen over,Ga naar eind16

en zeg met Sophocles: ‘Zwijg, mannen. Ik ben al vrij en aan die meedogenloze en razende heersers ontkomen door de zegening van mijn leeftijd’;Ga naar eind17 of, met de Hebreeuwse wijze:

De tijd stelt een maat aan omhelzingen en te walgen van gevraagde kussen.Ga naar eind18

I.B.6

1 voeghen: behoren, passen
2 een bedaeght man: een man op rijpe leeftijd, een bejaarde
3 Vrouwen liefde: liefde voor vrouwen
3-4 niet so geckelick: niets zo ongerijmd, bespottelijk
4-5 de Kerck-hof bloemen ... dragende: terwijl hij reeds vele grijze haren heeft. Ook te zien als voorteken van de (naderende) ouderdom en dood (wnt vii, i, 2341, 2). In zijn Spiegel uit 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 35 zegt Cats: ‘rechte kerck-hofbloemen, dat is, met menighte van grijse hairen’ (adw 1712, i, 560. Vgl. ook adw 1712, i, 404). Suringar (1873, 16, nr. ix) haalt eveneens het gezegde ‘Tkerchof

[pagina 160]
[p. 160]

  aenden naers draghen’ aan, voor ‘met één voet in het graf staan’. Vgl. ook embleem xxxiii.a.2, r. 5-6.
6 beyde [...] ende: zowel ... als
7 derf: durft
9-10 int ... overgheschreven: gerekend bij de slachtoffers van de liefde
14 Sara: de vrouw van Abraham. Zij is verrast wanneer haar de geboorte van een zoon voorspeld wordt, omdat zowel zijzelf als Abraham reeds bejaard zijn; zie Genesis 18:12.
15-16 set [...] over: laat over aan
16 dien handel: het liefdesspel
  seght met Salomon: Zie noot 18.
18-19 Wanneer men jong is, mint men dol,
wanneer men oud is, is minnen dolzinnig.Ga naar eind19

I.C.1

motto Onderga gewillig.
1 vry: gerust
  noch efter: evenwel, daarna toch
3 trotst: weerstaat
  even: zelfs
  tert: tart, trotseert
  den ... noot: de pijnlijke kwelling, de moeilijk te verduren noodzakelijkheid (wnt v, 2154, i, b en wnt ix, 2067, 1)
4 te spijte van: ondanks
7 buychsaem: berustend. Vgl. o.a. Psalm 44:26.
8 te meerder: des te meer

I.C.2
Baat het niets tegenstand te bieden?

 
Als een zwaard een aal doormidden snijdt en hem verdeelt,
 
slaat hij herhaaldelijk met zijn lijf op de grond.
 
Stervend kronkelt hij en wentelt zich in het stof
 
en wil zich niet zwijgend onderwerpen aan de dood.
5[regelnummer]
Wat baat het u te verzetten wanneer het harde lot u afmat,
 
of wanneer de ene van de drie zusters het snel draaiende spinrokken stopt?Ga naar eind20
 
Buig het hoofd en geef u over aan uw stil verdriet.
 
Hij is niet geheel ongelukkig die weet hoe ongelukkig te zijn.Ga naar eind21

I.C.3
Bij onvermijdelijke kwelling valt er niets anders te doen dan dulden en zwijgen.

Onderga niet weerspannig de pijnen van dit leven, want wanneer de hemel ons op de proef stelt, dient het tot niets weerstand te bieden. Wees liever nederig, met een deemoedig hart: wie lijdt met wrevel, vermeerdert zijn ongeluk.

I.C.4
[Waarschijnlijk een toespeling op:] Johannes Chrysostomus, In epistolam Pauli ad Corinthos posteriorem, homiliae XXX (‘Homilia’ XII).Ga naar eind22

Het getuigt van een edelmoedige geest alle beproevingen gelaten te dragen, ook wanneer u van alle kanten wordt geprovoceerd en gekrenkt.

[pagina 161]
[p. 161]

Lijdzaamheid is een edele manier om te overwinnen, wie lijdt, overwint; wie wil overwinnen, moet leren te lijden.

I.C.5
Het baat niets zich te verzetten.

Onder de tekenen van een waarlijk vernieuwde mens moet allereerst een nederige geest gerekend worden die rampen en onrecht kan verdragen. Want iemand die halsstarrig en weerspannig is, kan er nooit zeker van zijn dat hij zijn gedachten heeft onderworpen aan Christus. En, vraag ik u, waartoe dient in dit geval halsstarrigheid? Door tegenslagen immers oefent, beproeft of verbetert God de zijnen, ja bekleedt hij hen zelfs met eer. Hij maakt hen daarin immers gelijk aan de Zoon zelf. Want de zeer milde Vader weet uit de hoge spiegel van zijn voorzienigheid geheel en ten volle wat ieder van ons past en geeft ieder wat hij, naar Hij weet, nodig heeft. De lust tot zich verzetten en het zich afmatten in jammeren zijn daarentegen slechte remedies. De vreze des Heren biedt hun veel meer uitkomst. Want wie zijn toevlucht neemt tot de goddelijke wil en de genegenheid van de Vader, als tot een heilig plechtanker,Ga naar eind23 haalt uit zijn beproevingen niet alleen lijdzaamheid, maar ook vreugde, ja zelfs dankzegging, precies zoals een dokter uit adders tegengif haalt, en wel zozeer dat hij tenslotte als het ware in triomf volmondig uitroept: De weg van het kruis is de weg van het licht.Ga naar eind24

I.C.6

1 ken-teyckenen ... ghemoets: eigenschappen van het gemoed van de ‘nieuwe mens’ (vgl. wnt xx, 1629, i, a, iii, 7, b); vgl. ook o.m. Romeinen 12:2 en Efeziërs 4:23.
2 verdraechsaemheyt: lijdzaamheid
2-3 besoeckinghe: beproevingen, straffen
3 van: door
2-4 nedrighe ... aenghedaen: Vgl. 2 Corinthiërs 6:4.
4 in ... dien: daarentegen
4-5 morrende: niet berustende
5 onverduldicheydt: onlijdzaamheid
5-6 niet anders [...] als: niets anders dan
5 verstaen: opgevat
4-7 ghelijck ... Christi: Vgl. 2 Corinthiërs 10:5.
8 hier: Nl. wanneer God ons op de proef stelt, r. 2-3.
  steghe: onwillige, hardnekkige
  onverdraechsaemheyt: gebrek aan berusting, duldzaamheid
  nae dien: terwijl toch
9 de sijne: zijn gelovigen
8-10 nae dien ... ellende: Vgl. o.a. Job 36:15, Psalm 66:10 en vooral Jesaja 48:10.
10 gewisselijck: beslist
  vermoeytheyt: inspanning (ook: afgematheid?), wnt xx, 1455
10-11 een ... behulp-middel: een in elk opzicht gebrekkige remedie
11 daer: waar
12-13 de selve: verwijst naar de ware vreese Gods (r. 11-12)
11-13 daer ... de sijne: Vgl. o.a. Psalm 31:8; Psalm 34; Psalm 46:2 en Jeremia 16:19.
14 recht: zoals het zijn moet
14-16 weet ... vertroostinghe: Vgl. Jeremia 30:9, Romeinen 12:12 en Hebreeën 10:36.
18 naerder: dichter bij, of: dichterbij

[pagina 162]
[p. 162]

Commentaar

Cats gaat in dit embleem in op het gedrag van een aal wanneer men die doormidden hakt. Drie zaken valt de beschouwer op: de twee delen van de vis trekken altijd naar elkaar toe, de aal blijft uitbundig spartelen en, hoewel gepijnigd, trotseert hij zijn kwelling. Deze observaties vormen het uitgangspunt voor een aantal overwegingen.

Typisch is dat via de medaillons de drie toepassingen nog eens worden gevisualiseerd. Eigenlijk zijn het uitgebeelde pointes van de verschillende uitleggingen die als reeks nauw aansluiten bij de tekst.Ga naar eind25 De eerste twee tonen hoe God Eva uit Adam heeft geschapen en zo man en vrouw voor elkaar heeft bestemd. Het derde medaillon met de bejaarde man en diens dwaze verliefdheid verbeeldt de zinsnede dat ‘het in de arm nemen’ zijn tijd kent en in de laatste inzet zijgt de man, overeenkomstig het derde onderschrift, letterlijk (blootshoofds) neer in het stof. De bliksem is hier een vorm van het hemelse, louterende, vuur.Ga naar eind26

Het advies aan de lezer om een korte tijd stil te staan bij wat is voorgesteld, wordt binnen de prent versterkt door de twee wijzende figuren, de vrouw en het ventje. De jongen wijst de oude man - die in de uitleg samenvalt met de kronkelende aal - spottend na. Het lijkt alsof hij een genoegen beleeft, maar in werkelijkheid toont hij zijn laatste stuiptrekkingen. Een dergelijke uitbeelding en afkeuring van de ongelijke liefde was een geliefd thema zowel in de literatuur als in de beeldende kunst.Ga naar eind27 Centraal in de embleemprent staat de vrouw die door middel van de aal op de goddelijke oorsprong van de liefde tussen man en vrouw wijst. Man en vrouw vormen samen één geheel, in Genesis 2:24 aldus verwoord: ‘en zij zullen tot één vlees zijn.’Ga naar eind28

De deiktische rol die het zeventiende-eeuwse paar vervult, heeft tot gevolg dat de les die wordt verbonden aan de voorstelling, niet alleen op hen, maar ook op hun gelijken van toepassing is. Dat Cats meteen al aan het begin van zijn bundel eigentijdse mannen en vrouwen als zogenaamde ‘Hinweiser’ of handelende personen laat functioneren, is opvallend. Het in menig opzicht verwante tweede embleem heeft in zijn nieuwe gedaante ook zeker als versterking gediend: de toevoeging van het paar voor de haard (in de editie-1618 bepaalde enkel de fakkel zelf de pictura (zie afb. 2.3)), met wederom een wijzende vrouw, zal ook hier de betrokkenheid van de lezer hebben vergroot.

Ondanks (of dankzij) de aanwezigheid van de dood ligt in de uitleg de nadruk op drie belangrijke aspecten van de wellevenskunst, namelijk de levenbrengende liefde voor alle gehuwden, de amoureuze terughoudendheid in de ouderdom en de godvruchtige lijdzaamheid bij tegenspoed.Ga naar eind29 Het beeld van de aal wordt in de eerste twee toepassingen als analogie gegeven bij de beschrijving van het menselijk handelen (retorisch gezien een locus a simili); in de derde uitleg vormt het een tegenstelling (een argumentum a contrario).

Het ontwerp dat Adriaen van de Venne maakte voor de nieuwe editie die in 1629 verscheen, is bewaard gebleven. De doorgekapte aal is nu meer op de voorgrond geplaatst, terwijl het paartje, dat erbij is gaan zitten, vanaf wat grotere afstand de handeling in beschouwing neemt (afb. 1.1).Ga naar eind30

Dit openingsembleem wordt in de literatuur wel aangemerkt als inleidend, maar een reden voor juist dit embleem wordt niet geopperd.Ga naar eind31 Van belang is dat Cats in dit eerste embleem de nadruk legt op de oorsprong van de liefde en het leven, en de verklaring waarom de mens altijd op zoek blijft naar zijn wederhelft voert hij terug op het eerste bijbelboek. Zo begint hij aan het begin van zijn bundel met

[pagina 163]
[p. 163]

datgene waarmee de geschiedenis van de mensheid ook begonnen is. Elders verwoordt hij deze almacht van de liefde als volgt:

 
De liefde bint het volck, de liefde voeght de zielen,
 
Die sonder dat verbant in duysent stukken vielen.Ga naar eind32

Dat ouderen verliefd raken is dwaasheid en in strijd met de natuur. Met de dood in het vooruitzicht zal die verliefdheid dan ook van korte duur zijn. Cats besluit zijn interpretatie door te wijzen op de waarde van de ootmoed. Het beeld van de kronkelende aal is in die zin treffend dat het kan verwijzen naar de zoekende jongeling, de lachwekkende oudere en de nederige gelovige. De verschillende lezersgroepen voor wie het boek bedoeld was, zijn met dit embleem meteen ook onderscheiden.

Ten slotte is het niet uitgesloten dat Cats met dit toegevoegde openingsembleem eveneens het belang van de samenhang van de bundel als geheel heeft willen onderstrepen. Een van de redenen waarom hij in 1627 een nieuwe uitgave maakte, was immers zijn behoefte de structuur te herzien.Ga naar eind33 Hij wilde in plaats van de drie afzonderlijke delen één deel, om zo de scheiding tussen de afdelingen op te heffen. In de ‘Aenspraecke tot den leser’, opgenomen in deze uitgave, spreekt Cats van veranderingen ‘[...] so wel ten aensiene vande gedichten, als vande gestalte [= structuur] selfs’ (r. 2-3). Hij stelt er prijs op wanneer de lezer de door hem gewijzigde volgorde respecteert en hoopt dat die het werk als geheel beschouwt: ‘[...] ende sich niet te laten verveelen onse driederley veranderinge op haer ordre [= volgorde] na te lesen’ (r. 42-43).

Hierdoor kon het bijzondere karakter van het werk, waarin verschillende delen op elkaar betrokken worden - de eenheid in verscheidenheid - door de toevoeging van het eerste embleem sterker naar voren worden gebracht. Bovendien hebben het begin en het eind nu nadrukkelijker betrekking op elkaar: de combinatie van liefde en dood aan het begin onderstreepte de cyclische structuur van de gehele bundel. In het laatste embleem over de vlinder die zich heeft ontpopt, gaat het namelijk om de opstanding na de dood. De bundel sluit zo tevens aan bij een structuur die in diverse emblematische werken inmiddels gebruikelijk was.

Als visuele voorloper dient zich een prent aan in de verzameling Thesaurus philo-politicus van Daniel Meisner, een bundel die twee jaar voor Proteus verscheen. Op de achtergrond is de stad Winterthur voorgesteld, op de voorgrond - naast een personificatie van de Hoop - een wolkenhand die, zo blijkt uit een verklarende toelichting elders in het boek, een slang doormidden heeft gekapt (afb. 1.2). Erboven staat ‘Dum spiro spero’, en het onderschrift wijst erop dat lijdzaamheid en hoop overwinnen:

 
Weil man nur kann ein athem fassn,
 
Soll man sich auff Gotts hilff verlassn.
 
In der Hoffnung Ich uberwind,
 
Wenn man im Glaubn mich gduldig fin.

Ook Cats' godsdienstige toepassing vertoont overeenkomst met deze uitleg van het emblematisch stadsgezicht van Meisner en het is daarom niet uitgesloten dat hij, of Van de Venne, deze voorganger onder ogen heeft gehad.Ga naar eind34

Literatuur

Emblemata 1967, 710-711.
Smilde 1938, 123.
[pagina 164]
[p. 164]
Vermeeren 1962, 163.
Ten Berge 1979, 51.
Höpel 1992, i.h.b. 104-105, afb. 1.
eind1
De overkapping met de zuilen doet denken aan de Middelburgse overdekte koopmansbeurs, zoals Van de Venne die zag wanneer hij zijn huis in de Bogaerdstraat verliet. Hij heeft deze beurs weergegeven op de prent van de ‘Zeeusche mossel-man’, in Tafereel van sinne-mal. Middelburg 1623, 95. Op die gravure zijn de Korte brug op de Heerenbeurs, de Balans en enkele Abdijgebouwen te zien. Vgl. ook Van Vaeck 1992, 85-86. Franken (1878, 104) is resoluut over de locatie en spreekt van ‘le marché aux poissons à Middelburg’. Vgl. voor de vorm van het vismes: Weyns 1974, 485-486, tek. 268, n.a.v. Pieter Bruegel, Strijd van vasten en vastenavond (Wenen, Kunsthistorisches Museum).
eind2
Zie voor dit tetragrammaton, voor de protestanten de meest aanvaardbare voorstelling van God: Corbett en Lightbown 1979, 100. Voor een combinatie van deze voorstellingen de prent: adw 1712, ii, 3.

eind3
Ontleend aan Petronius, Satyricon, 128, naar aanleiding van een liefdesgeschiedenis tussen een man en een vrouw:
[...] animus, quod perdidit, optat.
De tekst gaat als volgt verder: ‘“Itaque hoc nomine tibi gratias ago, quod me Socratica fide diligis. Non tamen intactus Alcibiades in praeceptoris sui lecto iacuit.”’ Ed. M. Heseltine. London etc. 1930, 286-287. In de vertaling van A.D. Leeman. Amsterdam 1972, 155-156:
‘Maar toch blijft de geest nog begeren, wat hij verloor.
“In dit opzicht ben ik je dankbaar, dat je me zo Platonisch liefhebt. Ik ben even ongerept als Alcibiades, toen hij in het bed van zijn leermeester Socrates lag.”’ Cats kan op het motto zijn gekomen toen hij enkele citaten ontleende aan Montaignes Essais (‘Sur des vers de Virgile’), III, V (Ed. Villey 1978, II, 841). Vgl. embleem XXXVIII.A.4.b en XL.A.4.b.

eind4
Ed. Catullus, Tibullus, Propertius, his accesserunt Corn. Galli fragmenta. Lyon 1542, 303. Deze hexameter vervolgt met de regel: ‘Et redit ad nihilum, quod fuit ante nihil’ (Wat vroeger niets wat, keert tot niets terug). Zie voor de vele plaatsen waar deze sententie verder voorkomt: Walther 3, 668, nr. 20396. Langius haalt de regel aan in een groter citaat (1201 B). Een andere ontlening aan Gallus (via Langius) staat onder I.B.4.

eind5
Florilegii ethico-politici nunquam ante hac editi pars tertia: procurante Jano Grutero. Accedunt Gnomae paroemiaeque graecorum: item proverbia Germanica, Gallica, Belgica, Italica. Frankfurt 1612, III, 5. De bron voor deze plaats is Plutarchus, Vitae (‘Antonius’), LXVI (946): ‘[...] τὴν ψυχὴν του̑ ἐρω̑ντος ἐν ἀλλοτρίῳ σώματι ζη̑ν, ἑλκόμενος ὐπὸ τη̑ς γυναικὸς ὥσπερ συμπεϕυκὼς καὶ συμμεταϕερόμενος’ (De ziel van de minnaar huist in iemand anders lichaam, hij is opgevist door de vrouw en alsof hij door haar is ingelijfd moet hij gaan waar zij gaat). Plutarchus geeft de regel nogmaals in Vitae (‘Cato Maior’), IX, 5 (341): ‘Του̑ δ᾽ ἐρω̑ντος ἔλεγε τὴν ψυχὴν ἐν ἀλλοτρίῳ σώματι ζη̑ν’ (Wat betreft de minnaar, zei hij: zijn ziel huist in het lichaam van een ander). Op deze plaats baseert zich Erasmus in zijn Apophthegmata, V, XLII. Ed. Clericus 1703, IV, 262, F. Zie ook Langius (98 A en 99 B), evenals embleem I.A.4.c waar Cats deze uitspraak via Erasmus aanhaalt. Vgl. bovendien embleem XLIX.A.4.c.
De tweede regel komt op deze plaats bij Gruterus niet voor; mogelijk is die afkomstig uit deel 2. Dit is niet in Nederland aanwezig: het exemplaar in de UB te Leiden is zoek en het exemplaar in de KB (sign. 186 N 14), bevat alleen de delen 1 en 3. Het is wel in Londen (sign. 1070 i 20-22, BLGC, dl. 134, 151) en in Parijs (sign. R 37849-37851 en Z 17732-17734), CGBNP, dl. LXV, 299).
In sommige edities staat vóór Nam een liggend streepje. Dit kan erop wijzen dat een gedeelte is overgeslagen, iets uit een andere bron is toegevoegd, of dat de regel niet uit Gruterus komt - en dus mogelijk een toevoeging van Cats zelf is.

eind6
Vert. Schwartz 1989, 59. Letterlijk zo bij Langius (94 b) zelfs typografisch met de inspringing aan het begin.

eind7
Vergilius, Georgica, III, 100. Ook aangehaald door Montaigne, Essais, III, V waar het citaat in zijn context wordt gegeven:
[...] si quando ad proelia ventum est,
ut quondam in stipulis magnus sine viribus ignis,
incassum furit.
Ed. Villey 1978, 897. Vert. De Graaff 1993, 1057: ‘Want als het [met een oudere man] wel eens tot een treffen komt, is zijn razende hartstocht gewoonlijk vruchteloos, als een strovuur: veel vlammen maar geen kracht.’
eind8
Is het een toespeling op de zegswijze: ‘Sunt pueri pueri, pueri puerilia tractant’ (Kinderen zijn kinderen en kinderen doen kinderachtige dingen)? Vgl. voor de inzet ook Pseudo-Gallus, 1, 104: ‘Non omnibus annis omnia conveniunt’ (Niet alle dingen zijn geschikt voor alle leeftijden).
eind9
Lees voor aye in r. 3 (een vorm die wel werd gebruikt): ‘ayt’; voor faicte in r. 4 ‘faictes’.

eind10
Ed. Catullus, Tibullus, Propertius, his accesserunt Corn. Galli fragmenta. Lyon 1542, 301-302. Cats heeft (r. 2) crimen amare, Gallus ‘vivere turpe’. Ook aangehaald door Langius (1201 B). Zie ook I.A.4.a. De laatste regel is tevens een variant op Ovidius, Ars amatoria, II, 272. Vgl. bovendien Walther, 3, 531, nr. 19501 en 8, 891, nr. 39139C2; Montaigne, Essais, III, V (ed. Villey 1978, II, 879), evenals de strekking van embleem XLVII.
Over het leven en literaire werk van deze dichter en romeinse veldheer, vriend van Ovidius en Vergilius: J.P. Boucher, Caius Cornelius Gallus. Paris 1966. Zijn elegieën, het eerst door Pomponius Gauricus op zijn naam uitgegeven, zijn van latere tijd. Men betwijfelt ook of de epigrammen die zijn opgenomen in de Anthologia Latina en aan Gallus worden toegeschreven, wel van diens hand zijn (vgl. WDO 173-174 en 1173-1174).

eind11
Bewerking van Prediker 3:1, ‘Alles heeft een bestemde tijd, en alle voornemen onder de hemel heeft zijn tijd.’ Vgl. Van de Venne in een marginale noot van zijn Belacchende werelt uit 1635: ‘Alle dingh heeft sijnen tijdt’. Van Vaeck 1994, 456 en 791.
eind12
Ontleend aan Claudianus, In Eutropium, i, iii: ‘passa facies rugosior uva’ (een gezicht, schrompeliger dan een rozijn). Vgl. eveneens Lucilius, Satires, xix, 2 (557 m): ‘Rugosi passique senes eadem omnia quaerunt’ (Rimpelige en verschrompelde oudjes mikken op hetzelfde doel), en de bijbehorende aantekening van Nonius, 12, 3: ‘Passum est proprie rugosum vel siccum ... Unde et uva passa dicta est [...]’ (Passus betekent eigenlijk verschrompeld of verdroogd ... Daarvan komt de nog steeds gebruikte uitdrukking uva passa, verschrompelde rozijn). Zie de ed. F. Charpin. Paris 1979, ii, 100.
eind13
Zie voor de zeventiende-eeuwse aanduiding ‘dier’ of ‘koe’ voor een jonge vrouw - die niet per se pejoratief hoeft te zijn: wnt iii, ii en iii, 2580, 1, 2 en wnt vii, ii, 2861, i, 1, b, α.
eind14
De eerste regel is een toespeling op Seneca, De beneficiis, ii, xiv, 5: ‘“Ille amando me occidit”’ (Hij heeft mij door zijn liefde te gronde gericht). Voor de tweede kan Cats zich hebben gebaseerd op bijv. Ovidius, Heroides, iii, 114: ‘Te tenet in tepido mollis amica sinu!’ (Een liefhebbende minnares houdt je in haar warme omarming!); of op Tibullus, Elegiae, i, viii, 30: ‘ut foveat molli frigida membra sinu’ (die zachte armen kunnen zijn verkilde ledematen warmen). Gelijksoortige en soms geestige grafschriften in: Baudartius' Apophthegmata, gefingeerde grafschriften in: Franciscus Sweerts, Epitaphia ioco-seria, Latina, Gallica, Italica, Hispanica, Lusitanica, Belgica. Köln 1623.
eind15
Genesis 18:12, ‘Quae risit occulte, dicens: Postquam consenui, et dominus meus vetulus est, voluptati operam dabo?’ (Zo lachte Sara bij zichzelf en zei: ‘Zal ik wellust hebben nu ik oud geworden ben en mijn heer oud is?’).
eind16
Waarschijnlijk een citaat; het is een deel van een hexameter. Vgl. noot 8 en 1 Corinthiërs 13:11.
eind17
Deze uitspraak is op verschillende plaatsen te vinden, o.a. in De staat van Plato: ‘Πω̑ς, ἔϕη, ὦ Σοϕόκλεις, ἔχεις πρὸς τἀϕροδίσια; Έτι οἷός το εἶ γυναικὶ συγγίγνεσϑαι; Καὶ ὅς, Εὐϕήμει, ἔϕη, ὦ ἄνϑρωπε· ἀσεναίτατα μέντοι αὐτὸ ἀπέϕυγον, ὥσπερ λυττω̑ντα τινα καὶ ἄγριον δεσπότην ἀποϕυγών’ (Hoe staat het bij jou, Sophocles, met de liefde? Ben je nog in staat het met een vrouw te doen? Hij antwoordde: Stil mannen, ik ben maar al te blij te zijn ontsnapt aan dat waar jullie het over hebben: ik voel me als iemand die is weggerend van een razende en wilde meester). Politeia (‘Respublica’), i, iii, 329 c.
Ook Cicero, De senectute, xiv, 47 geeft de woorden: ‘Bene Sophocles, cum ex eo quidam iam affecto aetate quaereret utereturne rebus veneriis, “di meliora!” inquit; “ego vero istinc sicut a domino agresti ac furioso profugi”’ (Een treffend antwoord gaf Sophocles toen hem, reeds op jaren, gevraagd werd of hij nog amoureuze ontmoetingen had. ‘God-bewaar me, nee’, zei hij, ‘ik ben maar al te graag ontkomen aan die plaag als aan een dol geworden meester’). Vgl. de vertaling van Peters 1989, 43. Valerius Maximus, Factorum et dictorum memorabilium libri novem, iv, iii (‘De abstinentia et continentia’), Ext. 2 baseert zich op deze plaats bij Cicero. Zie ed. Kempf 1854, 341, r. 15-18. Verwijzingen naar Sophocles' woorden verder bij Flavius Philostratus, Het leven van Apollonius van Tyana, i, 13; bij Aelius Theon van Alexandrië (zie Rhetores Graeci. Ed. L. Spengel. Twee dln. Leipzig 1854, ii, 66); bij Ammianus Marcellinus, Rerum gestarum libri qui supersunt (‘Julianus’), xxv, 4, 2; evenals, echter zonder naam te noemen, bij Montaigne, Essais (‘Du repentir’), iii, ii. Zie ed. Villey 1978, ii, 815.
eind18
Een bewerking van de woorden van Salomo in Ecclesiastes (Prediker) 3:5: ‘Tempus spargendi lapides, et tempus colligendi. Tempus amplexandi, et tempus longe fieri ab amplexibus’ (Een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen te verzamelen; een tijd om te omhelzen en een tijd om verre te zijn van omhelzen).

eind19
Vgl. ook Spiegel 1632, i, 84-86, nr. xxviii waar Cats o.m. dicht: ‘Ontrent een grijsen baert en dient geen jonge vrou.’ Hij maakt hier bovendien een toespeling op de uitspraak van Sophocles (i.b.5) en citeert de versregels nogmaals. Vgl. bovendien Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 53. In adw 1712, i, resp. 517 en 564.

eind20
Cats lijkt hier twee van de drie schikgodinnen (Moiren), namelijk Clotho (de spinster, vgl. colus) en Atropos (de onafwendbare, doorsnijdster, vgl. rumpere) door elkaar te halen. Op Lachesis (de toedeelster) is er geen toespeling. Vgl. ook xxi.c.2.b, r. 6.
eind21
Vgl. Martialis, Epigrammata, xi, lvi, 16: ‘Fortiter ille facit, qui miser esse potest’ (Hij handelt als een dapper man die weet hoe ongelukkig te zijn). Ook aangehaald door Montaigne, Essais, ii, iii. Ed. Villey 1978, i, 352.

eind22
Na een korte paragraaf die handelt over de lijdzaamheid, schrijft Chrysostomus: ‘In longanimitate, in benignitate. Sane & haec generosum animum requirunt, longanimiter ferre omnia, multum & ubique exacerbari & incitari’ (In lankmoedigheid, in welwillendheid. Zeker vereist ook dit een edelmoedige geest: lankmoedig alles te dragen en veel en overal beproefd en aangespoord te worden). In: Opera omnia, IV. Basel 1547, 771-772. Het kan zijn dat Cats deze bewerking aan een tussenbron heeft ontleend, hier zelf varieert op de bovenstaande aanhaling, of uit het hoofd citeert.

eind23
Zie voor het anker als symbool van de Hoop: Timmers 1981, 149; de formulering gaat terug op Hebreeën 6:19.
eind24
Spreekwoordelijk, zie Margalits 1895, 128 en 294.

eind25
Zie ook embleemprent ii. Höpel 1992 beschouwt deze combinatie van verschillende beeldelementen, die in onderling verband staan, als een (neven)vorm van het zogeheten ‘mehrständige Emblem’. Dit type emblemen, voornamelijk in series van drie die onder, naast of achter elkaar staan afgedrukt, verschijnt vooral in de tweede helft van de zeventiende eeuw in Duitse protestantse verzamelingen. Een ander voorbeeld van vier hoekmedaillons bij Cats is de prent over de doolhof van de kalverliefde, opgenomen in Houwelyck (1625). Zie: adw 1712, i, 240.
eind26
Vgl. ook embleemprent viii, viii.c.2, r. 6-8, evenals wnt xxiii, 1369. Voor het neervallen ter aarde o.a. Jeremia 36:7; Job 1:20 en Handelingen 26:14. Nederigheid bij Ripa zit geknield en is blootshoofds (1644, 59a-60a). ‘Humilitas’, die voor God knielt, in: Emblemata 1967, 1570. Cats dicht in zijn Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 28:
 
Vreest ghy den blixem of quaet weder,
 
Soo hout u laegh, of geeft u neder.
En, aan het einde van de bundel (Spiegel, iii, 146):
 
Die voor den blixem vreest, of voor onstuymigh weder,
 
En stijge niet om hoogh, maer liever sijge neder.
Resp. adw 1712, i, 557 en 657. Bij dit laatste citaat, gekoppeld aan de opmerking dat God grote gebouwen en bomen neerslaat, en geringe zaken spaart, een verwijzing naar Herodotus.
eind27
Over de ongelijke liefde o.a. Coupe 1967; C. Gilbert, ‘When did a man in the renaissance grow old?’ In: Studies in the renaissance 14 (1967), 7-32; Stewart 1977; K. Hazelzet, ‘De levenstrap als les voor jong en oud.’ In: Jeugd en samenleving 19 (1989), 680-696. Alciato nam onder het motto ‘Senex puellam amans’ een embleem over dit thema op (Emblemata, nr. cxvii). Zie hierover Cats' embleem xlvii.
Het medaillon is met zijn compacte compositorische structuur in de vorm van drie figuren verwant aan het type dat reeds in de zestiende eeuw werd gebruikt voor dit soort zedespiegels. De derde figuur is dan doorgaans een nar of een jonge man. Zie hiervoor: Nieuw licht op de Gouden Eeuw. Hendrick ter Brugghen en tijdgenoten. A. Blankert e.a. Tent. cat. Braunschweig 1986, 109-112, cat. nr. 14. Vgl. voor kinderen die verliefde bejaarden achter hun rug voor de gek houden o.m. Baldassar Castiglione, Het boek van de hoveling, iv, 49; het Jacobusevangelie (9:2) waar de oude Jozef, die Maria's hand heeft gewonnen, vreest het mikpunt van de lachlust te worden (aangehaald door M. Warner, De enige onder de vrouwen. De maagd Maria: mythe en cultus. Amsterdam 1990, 47), en embleem xxiv, noot 22.
eind28
Vgl. Groenendijk 1984, i.h.b. 82. Zie over God als insteller van het huwelijk o.m. Johannes Calvijn, Institutio christianae religionis, ii, viii, 41; iv, xiii, 3 en iv, xix, 34. De aal en paling komen in de bijbel niet voor.
De symboliek van de vis is veelzijdig en gecompliceerd. Zie o.a. pre i, 1-4; hda i, 1-5; en Emblemata 1967, 707-711 voor toepassingen in het werk van o.a. Alciato (1531), De la Perrière (1539), Roemer Visscher (1614), Hulsius (1631) en Zincgreff (1633), waar de aal respectievelijk wordt gebruikt als beeld voor gevangenschap, ontrouw van vrouwen, onbetrouwbaarheid van de medemens, redding door God, en de constatering dat veroveren gemakkelijker is dan behouden. Vgl. ook Ripa's toelichting bij ‘Inimicitia’ (1644, 549). Joannes Six van Chandelier gebruikt in zijn Poësy uit 1657 twee maal het beeld van een doorgekapte slang die weer één probeert te worden. Ed. Jacobs 1991, i, 12 en 882; ii, 9 en 841.
Hoewel in een andere context, gebruikt Aristophanes in Plato's Symposium, xv-xvi overeenstemmende bewoordingen - en eveneens een vergelijking met een vis - wanneer hij in zijn lofrede op Eros de onderlinge aantrekkingskracht tussen twee mensen omschrijft: ‘Ieder van ons is dus de wederhelft van een ander, doorgesneden immers als schollen, uit één twee. Ieder is dan ook altijd op zoek naar zijn eigen wederhelft [...] stellig en zeker zou hij geloven, juist dát te hebben gehoord, waarnaar hij al lang hunkerde: verenigd te worden en versmolten met zijn geliefde van twee één te worden [...]. Want ik zeg dit voor allen, zowel voor mannen als voor vrouwen: op deze wijze zal ons geslacht gelukkig kunnen worden, wanneer wij de volle liefdesbevrediging zouden beleven en ieder de bij hem passende geliefde zou vinden en daarmee tot zijn oorspronkelijke natuur terugkeren.’ Vert. Loenen 1970, 51-54.
eind29
Het beeld van de gevilde en gewonde aal, die blijft kronkelen, werd ook vergeleken met de toegetakelde lichamen van de martelaren (‘Adhuc vivo’) en door Gregorius Brunellus gekoppeld aan de Heilige Batholomeus. Zie: Picinelli 1687, 435 (vi, iii), nr. 22.
eind30
ub Leiden, mc, map 8 a, i-ii. De hond die m.n. in de portretkunst vaak gebruikt is als beeld van trouw, is hier verdwenen. Vgl. voor dit symbool o.a. Portretten van echt en trouw 1986, 216, noot 4 en 235, cat. nr. 52. i.h.b. noot 11.
eind31
Zie Smilde 1938, Vermeeren 1962 en Ten Berge 1979. De laatste stelde eenvoudigweg: ‘Om voor elke week van het jaar een embleemtrio beschikbaar te hebben, maakte Cats er nog een 52e trio bij.’
eind32
Maechden-plicht. In: adw 1712, i, iii, b. Vgl. Schenkeveld-van der Dussen 1977, 21 naar aanleiding van de epithalamia van Vondel: ‘Het huwelijk, als bindend en voorttelend element in de menselijke samenleving, heeft tegelijk deel aan kosmische krachten die de wereld in stand houden.’
eind33
Vgl. W. van Dongen, ‘Jacob Cats de palingboer. Een onderzoek naar de verschillen tussen twee embleembundels.’ Ongepubliceerde doctoraalscriptie. Universiteit Utrecht 1984.
eind34
Pars tertia. Frankfurt 1625, nr. 90 [lees: 40]. Facs. ed. K. Eymann. Unterschneidheim 1972, i, iii. De ‘Kurze Erklärung’ van de ‘Emblematischen Figuren’, voorafgaand aan de reeks, geeft aan dat de twee stukken van de slang weer aan elkaar kunnen groeien: ‘Durch die Schlang, welche von einander gehawen, und durch ihre selbst eigene Medicin und fleiß sich zusammen heilet, wie auch durch das Frawenbild, so ein Buch unterm Arm, einen Ancker in der rechten Hand hat, und gen Himmel uber sich schawet, wirdt verstanden, das man in Unglucke nicht verzagen, sondern auf Gott trawen solle’ [b4r]. De prent werd ook afgedrukt in Politica politica ... oder statistisches Städtebuch ... Nurnberg 1700 (Derde serie, nr. c 80). Picinelli 1687, 487 (vii, viii), nr. 71 geeft onder hetzelfde motto eveneens de doorgehakte slang als beeld voor de Hoop. Vgl. voor een directe navolging van Cats in het werk van Meisner, de commentaar bij embleem xiii en afb. 13.6.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken