Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
Afbeelding van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.61 MB)

Scans (45.11 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Luijten



Genre

proza
poëzie

Subgenre

emblematiek
proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

(1996)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 219]
[p. 219]

VI Geleidelijk aan neemt de liefde de zinnen in bezit.

Prent

Een omwolkte hand heeft met een mes in de stam van een lindeboom ‘Crescent illae crescetis amores’ (Zij zullen groeien, ook jij, mijn liefde, zult groeien) gekerfd. Voor de boom ligt een pompoen met daarop geschreven: ‘Phyllida amo ante alias’ (Ik bemin Phyllis boven anderen). Onder een groot blad in de voorgrond ligt nog een jonge pompoen. Rechts stroomt een water met eroverheen een bruggetje; op de achtergrond staan bomen, struiken en een kerk.

 

Linksonder gesigneerd: js.

 

Afmeting: 12,4 × 12,5 cm.

VI.A.1

1 hof: tuin
  daer ... linde: Het hout van de linde is ‘ligt te snijden’ (volgens Chomel: wnt viii, ii, 2422).Ga naar eind1
2 pompoen: Voor bijzonderheden over de pompoen: wnt xii, ii, 3246-3249 en wnt vii, ii, 918-920, s.v. ‘kalebas’. Later dicht Cats, in een van de gedichten die hij voor Johan van Beverwijcks Schat der gesontheyt schreef:

 
Pompoenen die bykans aen niemant oyt en smaken,
 
Zijn echter gantsch bequaem om letters op te maken,
 
Ontrent haer groene jeught; want als de schorse wast,
 
So groeyt met een het schrift, en staet ten lesten vast.

  (Van Beverwijck 1652, i, 104).
4 Als,: Misschien hoort de komma er niet te staan.
5 als: toen
6 uytghepuylt: uitgezet, bol; ook: duidelijk zichtbaar
7 Dies: Daarom
  overluyt: hardop, openlijk
  dus: evenzo
8 Vgl. P.C. Hooft, Emblemata amatoria 1611, nr. xiv (‘Ick voed een wond’). Ed. Porteman 1983, 104-105 en 166-168.

VI.A.2
Geleidelijk aan neemt de liefde de zinnen in bezit.Ga naar eind2

 
Telkens wanneer ik je naam, Phyllis, in een pompoen schrijf,
 
zijn de letters, met de punt van een mesje gesneden, nauwelijks zichtbaar:
 
Al heeft de pompoen geen hersens,Ga naar eind3 hij heeft wel medelijden met het lot van de minnaar;
 
hij huilt en uit zijn dunne schil vloeit een traan.
5[regelnummer]
De geschonden schil krijgt geleidelijk aan grotere spleten
 
en, Phyllis, je bent nu voor de voorbijganger duidelijk te lezen.
 
Ik roep het uit: de letters en mijn liefdesgloed zijn gegroeid.
 
Wee mij! hoe stilletjes sluipt de liefde binnen.

VI.A.3
Wanneer hij gegroeid is, zie ik het, hoe hij groeit, kan ik niet waarnemen.

Als ik terugkeer naar de lindeboom, waarin je, mijn lieve Margootje, bent geschreven, zijn de letters niet meer zo klein als korte tijd te voren.

[pagina 220]
[p. 220]

De voorbijganger ziet ze. Ach, de liefde neemt toe, zonder dat men het merkt.

VI.A.4.a
Plutarchus, Moralia (‘Fragmenta. De amore’), 137.Ga naar eind4

De liefde dringt niet in één keer binnen en is niet in het begin al hevig, zoals de woede; en als hij binnen is, gaat hij niet gemakkelijk weg, al heeft hij vleugels. Maar hij gaat geleidelijk aan en zachtjes naar binnen en blijft lang aanwezig in de zinnen.

VI.A.4.b
Seneca, Hippolytus (Phaedra), 279-282.Ga naar eind5

De razernij dringt geleidelijk aan door tot in zijn merg terwijl een verborgen vuur zijn aderen verwoest. De toegebrachte wond is niet groot, maar zij vreet zijn binnenste weg.

VI.B.1

1 plach: pleegt
4 grooter wast: uitgroeit, groter wordt
6 de ... ghebreken: de eerste beginselen van ondeugden
7 leyt: breng... aan, laat ontstaan

VI.B.2
De inkeping wordt langzamerhand groter.

 
Dat je een pompoen in mijn besproeide tuin ziet groeien,
 
is niet omdat ik die voor de maaltijd wil gebruiken:
 
als hij nog klein is, graveer ik er druipende verzen in
 
en met de groene schil groeit mijn werk.
5[regelnummer]
Zo leert de pompoen, al heeft hij geen hersens,Ga naar eind6 ons iets: als een baby
 
de zaden van het kwaadGa naar eind7 indrinkt, zal de oogst allerslechtst zijn.
 
Wie in een kind een kinderlijke fout heeft laten sluipen,
 
zal hem als man een mannelijke misdaad zien plegen.

VI.B.3
Een kinderhart is een onbeschreven blad.Ga naar eind8

Wil je een groot geschrift op een of andere zachte schors? Snijd dan niet al te ruw. Het is niet nodig het met kracht te doen, de tijd zal het vergroten. De ondeugd in het hart van een kind wordt met het lichaam heel groot, zonder dat men erbij nadenkt.

VI.B.1.a

1 een gheestigh quant: hier: een vernuftige, geestige vent
2 een bol ghewas: Verwijst naar de pompoen.
4 ghevat: getroffen (wnt xviii, a, v, 14)
7 reden: verstand
8 verwonnen vanden dagh: tot stand gebracht door de tijd (wnt xx, 2045, 10 en wnt, iii, ii en iii, 2222, 6). Vgl. het gezegde ‘Die verwinnen wil, leer lijden’ (wnt xx, 2042).
5-8 Deze koppeling van de ‘tijd’ aan de ‘reden’, gebruikt als troost, gaat terug op Seneca, Epistulae morales, lxiii, 12: ‘Finem dolendi etiam qui consilio non

[pagina 221]
[p. 221]

fecerat, tempore invenit’ (Wie zijn verdriet niet verstandelijk heeft kunnen overwinnen, raakt het na verloop van tijd toch ook kwijt).Ga naar eind9

VI.B.2.a
Wat de rede niet kan, heelt de tijd.Ga naar eind10

 
Als een minnaar de naam van zijn geliefde in de schil schrijft,
 
huilt de geschonden pompoen in eerste instantie om zijn wonden;
 
maar de tijd geeft hem krachten en terwijl de zojuist aangebrachte letters groeien,
 
is de schil veel harder dan hij vroeger was.
5[regelnummer]
Je weet niet wat jaren vermogen, waartoe de tijd in staat is;
 
door de tijd krijgen de appels kleur, door de tijd verdwijnt de winter:
 
wat de rede of harde inspanningen niet kunnen voltooien,
 
dat zal de tijd vanzelf spoedig geven.

VI.B.4.a
Plautus, Trinummus, 30-31.

Kwade gewoonten schieten als welig onkruid overvloedig op.Ga naar eind11

VI.B.4.b
Juvenalis, Saturae, XIV, 47-48.

 
‘Je bent je kind de grootste aandacht schuldig,
 
als je iets slechts uitvoert, denk niet te min
 
over zijn jonge leeftijd.’Ga naar eind12

VI.B.4.c
Verwijzing naar het eens aan Seneca toegeschreven werk De moribus.Ga naar eind13

De opvoeding bepaalt stellig het gedrag en ieder weet dat wat hij geleerd heeft.

VI.B.4.d
[Moet zijn:] Juvenalis, Saturae, XIV, 44-45.

Alles wat aanstoot geeft, in woord en aanblik, zij verre van een huis waarin een kind woont.Ga naar eind14

1 in reden: in woorden
4 voorghewent: te berde te worden gebracht. Deze verzen worden ook geciteerd door Mattheus Brouërius van Niedek in zijn Zederyke zinnebeelden der tonge. Amsterdam 1716, 121-122.

VI.C.1

motto Galatiërs 4:19, ‘[...] totdat Christus een gestalte in u krijgt.’
2 ten ... besijden: het is niet allemaal zonder effect
5 Verwijzing naar 2 Corinthiërs 3:2-3 (zie ook c.4.a). Vgl. verder Jeremia 31:33.
6 stracx: terstond

VI.C.2
Klein is het begin van het geloof.

 
Wanneer we met een fijne punt in bomen een vers snijden,
 
dan tekent een kleine vlek nauwelijks de tere schors;
 
toch zul je een nauwelijks begrepen groeien zien
 
wanneer een jaar stilletjes zijn loop voltooit.
5[regelnummer]
De goddelijk geïnspireerde vroomheid lijkt niet op de klimop van Jona,
[pagina 222]
[p. 222]
 
die in één nacht een breed bladerdak kreeg:Ga naar eind15
 
geloof is eerst klein, groeit geleidelijk aan, zonder dat je er erg in hebt,
 
en geleidelijk aan voltooit de Geest zijn heilig werk.

VI.C.3
Efeziërs 4:13, Geleidelijk, totdat we zullen groeien tot de menselijke volmaaktheid in Christus.Ga naar eind16

Als je een tekst in een boom kerft, haast je niet; hoewel het klein lijkt, zorgt de tijd dat de tekst uitzet. Deugd is hiet iets van één dag, en het werk van de geest wordt geleidelijk vervuld in de ziel van de mens.

VI.C.4.a

2 Corinthiërs 3:3, Dat u een brief van Christus bent, die niet is geschreven met inkt, maar door de Geest van de levende God: niet in stenen tafelen, maar in tafelen des harten.

VI.C.4.b

[Moet zijn:] Psalm 92:13-14, De rechtvaardige zal naar voren buigen als een palmboom; hij zal groeien als een cederboom op Libanon. Die in het huis des Heeren geplant zijn, etcetera.Ga naar eind17

VI.C.5
Klein is het begin van het geloof.

God handelt in dit ondermaanse niet onordelijk, maar met orde, en hij gaat niet gehaast van het ene uiterste naar het andere te werk, maar geleidelijk. De dag breidt zich niet met een plotselinge bliksemschicht uit over de streken der aarde, maar geleidelijk aan na eerst een schemering van het nog onzekere lichtGa naar eind18 vooruit te hebben gestuurd,

 
bezet de gouden zon het midden van zijn baan
 
en verlicht alles met zijn ontzaglijke stralen.Ga naar eind19

Wij storten ons ook niet meteen vanuit de intense kou in de hitte van Syrië, maar laten ons langzaam via de lente en het blazen van de lauwe westenwind naar de zomerse hitte voeren. De geestelijke vooruitgang van de gelovigen gaat precies zo. God voert de zijnen nooit midden uit het vuil der zonden naar de glorieuze toestand van heerlijkheid, maar stelt zijn genade bemiddelend tussen beide. Vrijwel niemand wordt uit een door grote zonde bezoedeld leven plotseling zonder tussenkomst verheven tot een leven dat de naam christelijk waardig is. Een schilderij, zegt hij, begint eerst met schetsen en lijnen, dan komt er één kleur, daarna komt het licht samen met een verscheidenheid aan kleuren, totdat het de grootste bewondering om zijn kunstzinnigheid krijgt.Ga naar eind20 Hetzelfde zou men met recht van een christen kunnen zeggen. De vrome geest moet daarom de moed niet verliezen, als hij met langzame, maar wel gestage pas wordt gebracht tot de vernieuwing van zijn leven. Elke groei, zelfs de verborgen, is voor de gelovige heilzaam.

VI.C.6

1 onschickelijcken: onordelijk, onoverdacht
  met order: volgens een bepaalde regel, orde
1-2 in ... dinghen: in dit ondermaanse; vgl. het Latijn. Of (ook?): tot in de geringste zaken toe; vgl. wnt ix, 1728, 2.

[pagina 223]
[p. 223]

2 schielicken: in een kort tijdsverloop
5 Den doncker: De duisternis
9 des werelts oogh: Zie voor dit beeld o.a. wnt x, 2265, b.
11-12 het ... schemert: we enigszins verblind zijn
14 plach: pleegt
  stanck der sonden: Vgl. wnt xv, 751, 3.
16-17 rau en roeckeloos: onbeschaafd en lichtzinnig
17 op een sprongh: zomaar ineens
  ghesette: bedaarde, standvastige
20 opghetoghen: opgetrokken
  verslaghen: door de zonde (door schuldbesef) neerslachtig. Een bijbelse formulering.
20-21 heeft [...] verloren te gheven: hoeft... op te geven
22 aenwas: aangroei, vooruitgang
23 onghevoelijcken: onmerkbaar, geleidelijk
24 ghedijt: strekt, is dienstig
22-25 Alderley ... salicheyt: Toespeling op Filippensen 1:19, ‘Want ik weet dat dit mij ter zaligheid gedijen zal, door uw gebed en toebrenging des Geestes van Jezus Christus.’

Commentaar

De minnaar die zijn verliefdheid uit door de naam van zijn geliefde in een gewas te snijden, merkt hoe de liefdeswond - evenals de inscriptie - na verloop van tijd alsmaar groter wordt. Zijn smart, gesymboliseerd door het vocht dat de boom en de vrucht na de kerving laten lopen, is niet alleen toegenomen maar bovendien openbaar geworden. De door hem geschreven bekentenis staat op de pompoen en is afkomstig uit Vergilius, Eclogae, iii, 78; terwijl datgene wat de wolkenhand in de linde heeft gesneden meer in het algemeen de strekking van de amoureuze interpretatie weergeeft. Deze regel is ontleend aan Vergilius, Eclogae, x, 54 en Cats lijkt in de passage waaruit die versregel afkomstig is, het vertrekpunt voor het embleem gevonden te hebben:

 
Ik heb besloten in de bossen, in de holen van wilde dieren,
 
maar liever te lijden en mijn liefde in jonge bomen te kerven.
 
Zij zullen groeien, ook jij, mijn liefde, zult groeien.Ga naar eind21

Het motief van het kerven in een boomschors bij verliefdheid is eveneens te vinden bij Justus de Harduwijn, De weerliicke liefden tot Roose-mond (1613):

 
O linde loover-rijck, onder wiens lommer schoone
 
Vliedende t'sonnen gloed ick kom nemen mijn rust [...]
 
Wast op, wast op, en draeght tot in des hemels throone
 
Den naem die ick hier snijd' in dijn gheschorste bust [...].Ga naar eind22

Enige tijd daarvoor dichtte Edmund Spenser in Colin clouts come home againe (London 1595):

 
Her name in every tree I will endosse,
 
That as the trees do grow, her name may grow.Ga naar eind23

Alleen in het Latijnse vers noemt Cats de naam van de beminde Phyllis: in het Nederlands ontbreekt zij en in de Franse versie heet zij Margot.Ga naar eind24 Zowel de

[pagina 224]
[p. 224]

motto's, de onderschriften als de citaten benadrukken het feit dat de groei onmerkbaar verloopt.

Dezelfde handeling en haar latere gevolgen worden in de tweede uitleg gekoppeld aan de invloed van de omgeving op een kind. Want wanneer het kind in contact komt met ondeugden zal dit kwaad zich vastzetten en uitgroeien tot erger. De les die Cats hieraan verbindt is dat de volwassene een belangrijke taak heeft in het bijbrengen van moreel juist gedrag door ervoor te zorgen dat de natuur van het kind, zijn eigen aard, niet verkeerd beïnvloed wordt.Ga naar eind25

Cats heeft in Proteus het vroegere prozafragment weggelaten en vervangen door een nieuw, achtregelig gedicht in het Nederlands en Latijn. In dit prozadeel speelde het verhaal over de legendarische Lycurgus een cruciale rol. Deze wetgever hield het volk van Sparta een parabel voor over het belang van de opvoeding; bron hiervoor was Plutarchus' tractaat over de opvoeding van kinderen: Moralia (‘De liberis educandis’), 3 b.Ga naar eind26 De parabel gaat terug op de uitspraak van Aristoteles dat om een opvoeding geslaagd te kunnen noemen, naast natuurlijke begaafdheid, onderwijs en oefening onontbeerlijk zijn. De tucht die hem als kind is bijgebracht, heeft grote invloed op het gedrag van een volwassene.

De verwijzingen naar Seneca en Juvenalis die aanvankelijk verwerkt waren in het prozadeel, zijn nu als zelfstandige citaten opgenomen. Ze sluiten nauw aan bij de opvoedkundige strekking. Waarom Cats hier het proza heeft weggelaten, is niet echt duidelijk.Ga naar eind27 Is het omdat de overlapping met de gedichten te groot was? Of beviel hem het verhaal bij nader inzien toch niet? Inhoudelijk was er weinig verlies want de laatste alinea stemt nagenoeg overeen met het lyrische gedeelte en de geciteerde klassieken bleven uiteindelijk behouden.

Naar aanleiding van het beeld van het sap dat het gekerfde gewas verliest (waardoor het lijkt of het bedroefd is), wordt in de twee nieuwe gedichten (b.1.a en b.2.a) de verstrijkende tijd als genezer gezien: waar een poging tot begrip tekort schiet, biedt geduld de oplossing.

De derde uitleg betreft de groei in het geloof. Na verloop van tijd ervaart de gelovige dat God, die onze harten beschreven heeft, een steeds grotere kracht op hem heeft. Ook deze weg naar godzaligheid is een proces dat zich geleidelijk voltrekt. In de contrareformatorische embleembundel Amoris divini et humani antipathia staat een bewerking van Cats' prent. Hier heeft de goddelijke Liefde de woorden ‘Amor meus crucifixus est’ in een boom geschreven. De menselijke ziel beziet met de hand op het hart de inscriptie.Ga naar eind28

Over de uitgebeelde boom en pompoen het volgende: Rembertus Dodonaeus gaat in zijn Cruydt-boeck uitgebreid in op de lindeboom, die in het Latijn Tilia, en in het Grieks Philyra heet.Ga naar eind29 Mogelijk heeft de plaats waar de boom op de embleemprent staat, namelijk aan het water, te maken met wat Dodonaeus opmerkt over de gestage groei van de boom: ‘De lindeboomen wassen geern in goet bequaem eerdtrijck: ende aerden best in gemesten vetten wel geoeffenden gront: want op drooge ende dorre magere landen comen sij traegelijck voort.’Ga naar eind30

De vraag welke pompoen Cats afbeeldt, is moeilijk te beantwoorden. Hoewel de Grote langwerpige (Pepo maior oblongus), oftewel Turkse, het meest lijkt op de hier voorgestelde pompoen, stemt Dodonaeus' beschrijving, met name die van de stelen, niet precies overeen. Het ziet er naar uit dat bij Cats de verwante soort is voorgesteld die in het ‘Biivoegsel’ in het Cruydt-boeck wordt aangehaald: ‘Eenige van dese geslachten van Pepoenen oft Pompoenen zijn hier te lande

[pagina 225]
[p. 225]

Pompoenen wijfkens oft anders Lange Pompoenen geheeten, om dat sij langer zijn, ende sonder merckelijcke strepen oft ribben.’ Een illustratie hiervan ontbreekt.Ga naar eind31

De pompoen op het schilderij Groentemarkt van Joachim Beuckelaer uit 1569 (Gent, Museum voor Schone Kunsten), de zogenaamde ‘Turkse muts’, vertoont weer wel gelijkenis. De mannelijke soort is dik en buikig, met donkere ribben, de vrouwelijke langwerpig en naar men zegt pikanter van smaak. Ook de pompoenen op de grafiek naar Abraham Bloemaert komen overeen met de weergave door Van de Venne.Ga naar eind32

Er bestaat een ongesigneerde en ongedateerde tekening die verwant is aan de zesde embleemprent. Hierop is te zien hoe een wolkenhand ‘elisabet’ op een boomstam heeft geschreven (afb. 6.1). Op een andere tekening komt diezelfde naam ook voor. Het is niet uitgesloten dat deze ingekleurde tekeningen binnen een kleine kring van betrokkenen hebben gecirculeerd: Cats trouwde in 1605 met Elisabeth van Valckenburgh, Adriaen van de Venne in 1614 met Elisabeth de Pours.Ga naar eind33 Ook kan er een verband bestaan met een impresa uit 1595 dat als opschrift ‘Crescetis’ draagt. Op de afbeelding staat een cederboom met op de stam de letter ‘e’ gekerfd. De drager ervan was Henry Helmes.Ga naar eind34

Onder het motto ‘Dese wonde groeyt en blijft’ presenteerde Antoon van Bourgoingne in 1631 een variatie op het thema door in de pictura van embleem xxxvii de inscriptie ‘malus’ als inkerving in een boom weer te geven (afb. 6.2). Van Bourgoingne, die de emblemen van Cats goed gekend moet hebben, geeft - een logisch gevolg van de door hem getoonde inscriptie - een andere interpretatie. Hij gaat in op kwaadsprekers.Ga naar eind35

Een verchristelijkte versie van het thema is naast die in de genoemde bundel Amoris divini et humani antipathia te vinden in Henricus Engelgrave, Caeleste Pantheon, sive caelum novum... 1658. Hier kerft een figuurtje het woord ‘Iesu’ in een boom, onder het motto ‘Circumcisionis domini’ (De besnijdenis des Heren).Ga naar eind36

Bewerking en navolging

Amoris divini et humani antipathia 1629, ii, xvii.
Van Bourgoingne 1631, 172-173, nr. xxxviii (‘Dese wonde groeyt en blijft’).
Van Vreeswyk 1672, 64.
Dillherr 1674, 367, nr. lviii.
[Van Offelen] 1695, nr. 23.1 (‘Ik ben verzekert myne moeyten niet te verliezen’).
Den Elger 1703, 165 (‘De liefde neemt gestadig aan’).
Moral emblems 1860, 23.

Literatuur

Koopmans 1958, 47.
Emblemata 1967, 181-183.
Van Es 1977, 28-31.
Die Sprache der Bilder 1978, 63, cat. nr. 8. M.b.t. het schilderij Herder en herderin van Lambert Doomer (1624-1700).
L. Wuyts, ‘Joachim Beuckelaers Groentemarkt van 1567. Een ikonologische bijdrage.’ In: Joachim Beuckelaer 1986, 27-38, i.h.b. 29.

Bijlage

In de editie 1618-2, de tweede afdeling, komen op pagina 13 de volgende prozafragmenten [b.5 en b.6] voor, die in Proteus zijn komen te vervallen:

[pagina 226]
[p. 226]

[VI.B.5]
Paulatim rima dehiscit.

1Consuetudinem ex educatione contractam, quia poene cum ipsa natura exordium 2capiat, tenellumque pueri animumGa naar eind37 informet, in alteram naturam evadere, saepe 3compertum est. Docuit id acuta Chreia Lycurgi, Canis, inquam, venaticus culi-4nae lautitiis innutritus, nec non catulus domesticus venationi assuetus, quorum 5neuter id quod a natura, uterque quod ab educatione hauserat, populo spectante 6& mirante, sequutus & assecutus est. disciplina sane mores facit, & id sapit 7unusquisque, quod didicit, (ait Seneca). Age igitur quisquis es qui iuventuti 8operam debes, forma hanc argillam, dum udaGa naar eind38 est, ac manum sequitur,

 
Nec dictu foedum visuque haec limina tangat
10[regelnummer]
Intra quae puer est...

11Tametsi enim sit tenerae adeo aetatis alumnus tuus, ut nec doli capax, nec intelli-12gens earum, quae geruntur, nequitiarum non nemini videatur, tu tamen non pueri 13contempseris aures, non oculos. Nam simulatque eundem in virum usus & aetas 14transscribent, haud dubio dehiscent rimulae teneris animis incisae. Plerumque 15enim in puero sola mali recordatio, glissente corruptela, in iuvene vitium, in viro 16fit scelus.

[VI.B.5. Vertaling]
De inkeping wordt langzaam groter.

Het is welbekend dat een gewoonte die bij de opvoeding aangeleerd is, omdat die bijna tegelijkertijd begint als het leven zelf, en de nog weke geest van het kind vormt, een tweede natuur wordt. De scherpzinnige chreia van Lycurgus heeft dit duidelijk gemaakt. Ik doel op het volgende verhaal: een jachthond is gevoed met de heerlijkheden van de keuken en een hondje dat gewend was in een huishouden te leven,Ga naar eind39 heeft men gewend aan de jacht. Geen van beide volgde en deed wat hij van de natuur, maar elk wat hij van zijn opvoeding had meegekregen, tot verbazing van de mensen die toekeken. Scholing vormt het karakter en ieder weet wat hij geleerd heeft, zegt Seneca. Welaan dan, u die de jeugd moet onderwijzen, vorm deze klei zolang hij vochtig is en zich door de hand laat vormen, en

 

laat in dit huis waarin een kind woont, alles wat in woord en aanblik aanstoot geeft, verre zijn.

 

Want al is uw pupil nog zo jong dat iedereen meent dat hij nog niet voor bedrog ontvankelijk is en de wandaden die bedreven worden nog niet begrijpt, toch moet u de oren en ogen van het kind niet verwaarlozen. Want zo gauw ervaring en leeftijd hem tot een man gemaakt hebben,Ga naar eind40 zullen ongetwijfeld die in de tere zieltjes gesneden inkepinkjes wijder worden. Immers: heel vaak leidt alleen al door de herinnering aan een kwaad in de kindertijd - doordat het bederf groeit - dit in de puberteit tot ondeugd en op volwassen leeftijd tot misdaad.

[VI.B.6]

1Alle aenwentselen vande kindtsheydt inde op-voedinghe aengenomen cracht te 2hebben van een tweede natuere is by ervarentheyt menichmael ondervonden: 3Sulcx leert ons, onder andere, de aerdige verthooninge aen die van Lacedemo-4nien ghedaen by Lycurgus haeren Wet-ghever, den welcken een Hasewinde tot 5de keucken, ende een huys-hondt ter jacht ghewent hebbende, dede yder vande 6selve volghen niet het gene sy uyt der aert, maer het ghene sy vande gewoonte

[pagina 227]
[p. 227]

7ontfangen hadden, den huys-hondt namentlijck naer het Wilt, de winde nae den 8moes-pot loopende.

 
Nae het bestieren,
10[regelnummer]
Zijn de manieren

11seyt Seneca. Wel aen dan wie ghy zijn moocht, die u werck maeckt vande Ionck-12heyt te onderwijsen, buycht dese cley ter wylen sy noch weeck is: en siet wel toe 13datter niet oneerlijcx om hooren of om sien, hun, die u bevolen zijn, voor en 14coome, maer ghelijck den Poëet seyt:

15[regelnummer]
Weest voor al in reden cuys,
 
Alsser kinders zijn in huys;
 
Want niet vuyls dient voorghewent,
 
Al waer jongers zijn ontrent.

19Cleyne pottjens (seytmen) hebben ooren. En al ist schoon dat de kinders, midts 20hare jonckheyt, niet met allen en verstaen watter omme gaet, of de selve al wat 21oneerlicx sien, evenwel nochtans is alsulcken slechten gesichte den sodanigen ten 22hoogsten schadelijck, ende sal buyten twijfel t'sijnder tijdt niet dan te veel uyt-23weyken, want geheugenisse van quaet in een kindt, wort in jonghelinghen een 24ghebreck, in mannen een schelm-stuck.

eind1
Onder de titel ‘Inscription des arbres’ schreef De Baïf zes liefdeskwatrijnen. Het betreft hier evenwel appelbomen. Zie: Euvres en rime de Ian Antoine de Baif. Ed. Ch. Marty-Laveaux. Paris 1883, ii, 336-337.

eind2
Mogelijk afgeleid van het slot van het Plutarchus-citaat onder A.4.a. Vgl. Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 16: ‘Sensim, & sine sensu’ (= ADW 1712, I, 554).
eind3
In de vertaling is de dubbelzinnigheid van fatuus (flauw, zouteloos) weggevallen. Het is met hersenloos vertaald, omdat het op één lijn staat met insulsus (b.2, r. 5). Vgl. ook de annotatie bij vii.b.6, r. 2.

eind4
Ook geciteerd door Stobaeus, IV, 20, nr. 69. Ed. Wachsmuth en Hense, IV, 470. Een gedeelte van het citaat komt eveneens voor in Vaenius, Amorum emblemata 1608, 164: ‘Amor ingressus non facile discedit, quamvis alatus’; opvallend is dat het andere gedeelte uit Plutarchus, dat Vaenius citeert, bij Cats terug te vinden is onder XVII.A.4.c. Mogelijk baseerde Cats zich voor de aanhalingen op Vaenius hoewel het ook denkbaar is dat de dichters een(zelfde) Latijnse Plutarchus- of Stobaeus-uitgave hebben geraadpleegd.

eind5
Cats heeft in de eerste regel niet ‘totas’ maar sensim.

eind6
Of: hoe flauw hij ook is. Zie tevens noot 3.
eind7
Ook Ovidius spreekt over de semina nequitiae; zie: Tristia, ii, 279-280.

eind8
Vgl. de stoische opvatting van de tabula rasa (letterlijk: een geschaafde tafel, een geschaafd paneel). Figuurlijk wordt de omschrijving ‘gebezigd voor een geest of ziel die nog geen indrukken heeft ontvangen’, WNT XVI, 743, 21 en Bartels 1992, 174. Later dicht Cats in Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 3 (= ADW 1712, I, 549):
 
Een kint is als een wit papier,
 
Dus let wel op dit onnoosel dier;
 
Want soo daer iemant quaet in prent
 
Soo is dat edel wit geschent.
En in Gedichten van verscheijde poëten (S.l. s.a., [p. 18-19]), een verzameling in gecalligrafeerde gedichten uitgegeven door S. de Swaef en H. Lancel, varieert Cats nogmaals:
 
Het herte van een kindt is als een wit papier.
 
Is als een open boeck dat yeder kan beschryven.

eind9
Voor een verwerking hiervan in Huygens' ‘Lijck-troost’ uit 1659: Van Strien 1990, 252-263, die eveneens de volgende versregel (uit 1619) van Huygens aan Anna Roemers citeert: ‘Noyt wasser druck die tydt en reden niet en susten.’

eind10
Verwijzing naar Seneca, Agamemnon, 130: ‘quod ratio non quit saepe sanavit mora.’ Vgl. de commentaar in de ed. R.J. Tarrant. Cambridge etc. 1976, 198-199, r. 129-130.

eind11
Vgl. de vertaling van Hemelrijk sr. 1967, 65. Ook als afzonderlijke regel aangehaald door Langius (840 b; in zijn context nogmaals in 840 a).

eind12
Vert. d'Hane-Scheltema 1984, 178. Ook aangehaald door Langius (1101 b). Hij citeerde met een correcte verwijzing in dezelfde kolom ook het Juvenalis-citaat dat Cats onder b.4.d geeft; het maakt de kans dat Cats zich in dit geval op Langius baseerde minder waarschijnlijk. Vgl. noot 13 en 14.

eind13
Ed. Basel 1515, 632; ook als ‘Utilis educatio et disciplina mores facit’ in de afdeling ‘Proverbia’ (643). Het citaat wordt met een kleine variatie eveneens door Otto Vaenius gegeven in Q. Horatii Flacci emblemata (1607, 56), en wel bij het embleem over Lycurgus: ‘Educatio & disciplina mores facit: & id sapit unusquisque, quod didicit.’ Gelet op het citaat onder B.4.d is het niet uitgesloten dat Cats tevens deze verwijzing aan Vaenius ontleende. Ook Langius haalt de sententie aan (358 A). Vgl. verder Walther, I, 871, nr. 6956a.

eind14
Vgl. de vertaling van d'Hane-Scheltema 1984, 178. Dit citaat komt niet voor bij Horatius. Waarom Cats de regels toch abusievelijk aan hem toeschrijft, vindt elders een plausibele verklaring. Onder het motto ‘Vis institutionis’ citeert Vaenius in zijn Emblemata Horatiana namelijk zes regels uit de Saturae van Juvenalis; niet alleen de twee regels die Cats onder b.4.b geeft, maar ook het onderhavige citaat (Antwerpen 1607, 32-33).
Cats' vergissing wijst op overname uit juist deze bundel met bewerkingen van passages uit het werk van Horatius. Dat Cats uit de tweede hand citeert, wordt bevestigd door de variant die zowel bij Vaenius als bij hem voorkomt. Beiden geven namelijk puer in plaats van Juvenalis' pater. Langius geeft het citaat eveneens, met de juiste herkomst (1101 b).

eind15
Zie voor dit moment in het verhaal van Jona onder de wonderboom, het bijbelboek Jona 4:6.

eind16
De bijbelplaats luidt: ‘Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de maat van de grootte der volheid van Christus.’ Cats combineert deze plaats met Efeziërs 4:15 tot een nieuwe regel: ‘Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, Die het Hoofd is, namelijk Christus.’ Door Peu a peu toe te voegen heeft hij tevens het geleidelijke in de groei willen beklemtonen. Kennelijk dienden de vervanging in het Seneca-citaat (A.4.b) en de toevoeging Allenxkens (in het motto van C.1) hetzelfde doel.

eind17
De zin vervolgt: ‘die zal gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze God.’ In Bible 1610 staat ‘le cedre au liban.’

eind18
Toespeling op Ovidius, Metamorphosen, xi, 596: ‘dubiaeque crepuscula lucis’ (troebel schemerlicht).
eind19
Mogelijk een variatie op Vergilius, Georgica, i, 23; iv, 5 of iv, 426; of op Ovidius, Metamorphosen, xi, 353-354, hetzij van Cats zelf of aangehaald via een andere (tussen)bron.
eind20
Of: volledige goedkeuring (bewondering) van de kunstenaar bereikt. De directe bron voor deze aanhaling is de vrije bewerking die Erasmus in zijn Parabolae geeft van enkele opmerkingen bij Plinius. Er is een miniem verschil met Erasmus' formulering. Die heeft ‘lumen et umbrae’ (licht en schaduw; clair-obscur), Cats alleen lumen. Zie ed. Margolin 1975, 242, r. 336-338; ed. Mynors 1978, 226, r. 20-22. Erasmus vergelijkt de beschrijving met de deugd, die geleidelijk aan tot stand wordt gebracht. Het citaat werd ook opgenomen door Langius (1384 a).
De twee plaatsen bij Plinius waarop Erasmus zich heeft gebaseerd zijn waarschijnlijk Naturalis historia, xxxv, v, 15: ‘De picturae initiis incerta est [...]. Graeci autem alii Sicyone, alii aput Corinthios repertam, omnes umbra hominis lineis circumducta, itaque primam talem, secundam singulis coloribus et monochromaton dictam, postquam operosior inventa erat, duratque talis etiam nunc’ (De oorsprong van de schilderkunst is onzeker [...]. Sommige Grieken zeggen dat zij is ontdekt in Sicyon, anderen in Corinthië, maar allen zijn het erover eens dat eerst de schaduw van een mens met lijnen geschetst werd en [schilderijen] eerst op die manier gemaakt. En dat daarna een bewerkelijker methode was uitgevonden, gedaan in één kleur, wat monochroom genoemd wordt. Deze methode wordt nog steeds toegepast); en verder Naturalis historia, xxxv, xi, 29: ‘tandem se ars ipsa distinxit et invenit lumen atque umbras, differentia colorum alterna vice sese excitante’ (Uiteindelijk maakte de kunst in zichzelf onderscheid en ontdekte licht en schaduw en contrast van kleuren die elkaars effect versterkten).
In G.P. Lomazzo's Trattato dell' arte de la pittura. Milano 1584 komt de door Erasmus en Cats geformuleerde, algemene, gedachte ook voor: ‘Pittura è Arte laquale con linee proportionate, & con colori simili à la natura delle cose, seguitando il lume perspettivo imita talmente la natura delle cose coporee, che [...].’ Mocht Cats een techniek op het oog hebben, dan kan men denken aan de gouache. Zie voor de verschillende voorstadia bij het opzetten van een schilderij: H. Miedema, ‘Over kwaliteitsvoorschriften in het St. Lucasgilde; over “doodverf”.’ In: Oud Holland 101 (1987), 141-147. Met dank aan H. Miedema te Amsterdam voor de verwijzing naar Lomazzo.

eind21
Boek x, 52-54:
 
Certum est in silvis, inter spelaea ferarum
 
malle pati tenerisque meos incidere amores
 
arboribus: crescent illae, crescetis, amores.
Het is denkbaar dat Cats zich voor de inscriptie gebaseerd heeft op Vaenius, want die gebruikte de regel reeds als motto in zijn Amorum emblemata (Antwerpen 1608, 4; vgl. ook embleem xlv), eveneens in combinatie met een boom; op de prent is Cupido echter bezig met enten. Vgl. tevens het devies van Henry Helmes, genoemd in noot 34, evenals de navolging van Vaenius, nu als ‘Houw'lijckx Zinne-beeld’ met hetzelfde Latijnse motto, aangevuld met ‘Twee vereenighen’ in: T. Rodenburgh, Eglentiers poëtens borst-weringh. Amsterdam 1619, 331, nr. lv.
eind22
Ed. Dambre 1978, 123, nr. xxxv, r. 1-2, 5-6. Matthijs de Castelein nam een bewerking van Vergilius op in zijn Diversche liedekens:
 
Seght dees schoon princesse dees woorden net
 
Dat ick in boomen ons minne snyde,
 
Als die groeyen, groeyt ooc ons liefde met,
 
Believet zoo vrou Venus wet
 
Sy sal noch wassen.
Zie ed. K. Goossens. Brussel 1943, 56 (geciteerd naar de ed. 1574). Vgl. voor het motief verder: Theocritus, Idyllen, xviii, 47; Propertius, Elegiae, i, xviii, 2; Ovidius, Heroides, v, 21-30; en Shakespeare, As you like it, iii-2. Ed. R. Knowles. New York 1977, 165, r. 1370.
In Cats' uitgave van Houwelyck. 's-Gravenhage 1632, 263 (afdeling ‘Bruyt’) is een illustratie opgenomen van Galant en Rosette die liefdesverklaringen in een boomschors kerven. Vgl. adw 1712, i, 290.
eind23
In: The works. The minor poems. Ed. E. Greenlaw e.a. Baltimore 1943, 164, r. 632-633.
eind24
De naam Phyllis valt bij Vergilius iets vóór de aangehaalde plaats (Eclogae, x, 41). De meisjesnaam Margot komt vaker voor in de - amoureuze - poëzie, zie b.v. de drie gedichten ‘A Margot’ van Antonie de Baïf (Euvres en rime. Ed. Ch. Marty-Laveaux. Paris 1887, iv, 403-407).
eind25
Over de preoccupatie van de opvoeder (en opdrachtgever) met de opvoeding van het kind in zeventiende-eeuwse portretten, verbonden met het thema van de opzittende hond: J.B. Bedaux, ‘Beelden van “leersucht” en tucht. Opvoedings-metaforen in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw.’ In: Nederlands kunsthistorisch jaarboek 33 (1983), 49-73. Ook verschenen als ‘Discipline for innocence. Metaphors for education in seventeenth-century Dutch painting.’ In: The reality of symbols. Studies in the iconology of Netherlandish art 1400-1800. 's-Gravenhage 1990, 109-169 i.h.b. 122, 127 en afb. 60. Vgl. verder L.F. Groenendijk, ‘“Tot Gods eere, het gemeene beste ende der kinderen heyl.” Het gezinspedagogische ideaal van de gereformeerde protestanten in de Republiek.’ In: Jeugd en samenleving 19 (1989), 644-661 (Speciaalnummer: In de jonkheid gaan).
eind26
Zie de bijlage achter de commentaar. Het verhaal, afgebeeld op een schilderij van Cesar van Everdingen, vormt het vertrekpunt van het artikel van Bedaux (op. cit. noot 25). Vaenius beeldde de vertelling uit in zijn Emblemata Horatiana 1607, 56-57, nr. xxv en Vondel verwees er expliciet naar in een embleem over de opvoeding (Den gulden winckel 1613, nr. 1.). Vgl. ook Porteman 1979, 50; en Franits 1993, 148-154.
eind27
Hij deed dit ook met het religieuze gedeelte van embleem xxi.
eind28
Ed. Antwerpen 1629, ii, xvii.
eind29
Ed. Leiden 1608, xxix, xvi, 1405-1406. Hij tekent daarbij aan: ‘welcken naem verscheyden is van de Phillyrea al ist sake dat Ruellius dat woort Phillyrea qualijc in Latijn Tilia vertaelt.’ Of bij Cats ook sprake is van een woordspeling van Phyllis met Phillyrea, is niet zeker.
eind30
Ibid., 1405. Het snijden in de boom kon overigens ook andere doeleinden dienen: ‘De vochticheydt die uit den opgesneden boom loopt, gheneest d'uitvallen des hayrs, als thooft daer mede ghestreken wort’ (1406).
eind31
Boek xxii, iv, 1127-1131. Het citaat op 1129. Zie voor een andere afbeelding van de pompoen bij Cats: adw 1712, ii, 376. Ook het schrijven op dit gewas komt vaker voor. De schilder Hendrick Bloemaert b.v. gesigneerde een van zijn doeken (gedateerd 1635) op een voorgestelde pompoen. Zie Sluijter 1986, 259, noot 2 en afb. 142; evenals de verwijzingen in de volgende noot.
eind32
Vgl. H. Vandommele, ‘Groente en fruit in de Nederlanden in de zestiende eeuw.’ In: Joachim Beuckelaer 1986, 71-77, 124, cat. nr. 8. Zie voor andere, gelijksoortige pompoenen in het werk van Beuckelaer en diens navolgers, cat. nrs. 2, 4, 19, 23, 25, 27, 29, 33, 66. Voor Bloemaert: M.G. Roethlisberger, Abraham Bloemaert and his sons. Paintings and prints. Biographies and documents by M.J. Bok. Twee dln. Doornspijk 1993, i, 115, cat. nr. 70; 122, cat. nr. 74; 124, cat. nr. 76; 133-134, cat. nr. 86; 168, cat. nr. 138; 198, cat. nr. 242 en 247, cat. nr. 380; ii, afb. 119-124; 129; 133-135; 151; 230; 361 en 527.
Vanwege de bij Karel van Mander vermelde Kauwoerde of Kalebas, als symbool van de gezondheid, is naar Cats' embleemprent verwezen bij een analyse van één van Beuckelaers marktstukken. Het gezegde ‘Zo gezond als een kalebas’ is vermoedelijk geïnspireerd door de opmerkelijke groeikracht van de kalebassen, die zich in relatief korte tijd tot kolossale vruchten ontwikkelen. Deze laatste karakteristiek komt in de uitleg van Cats terug. Zie: Wuyts 1986, 29, afb. 3.
eind33
Beide tekeningen bevinden zich in de ubl, resp. mc 8, a 6-11 en 8, 17 (Vgl. ook de overeenkomstige prent in adw 1712, ii, 17).
eind34
Young 1988, 52, nr. 65. Het devies is opgenomen in het in 1605 verschenen Remains concerning Britain van William Camden. Zie ed. R.D. Dunn. Toronto etc. 1984, 188, r. 41 en 189, r. 1-2.
eind35
 
Alsm'in minder-jarigh hout
 
Snijdt, en schrijft; Dit 's een rabout:
 
Al is 't anders dan-men schrijft;
 
Dese wonde groeyt, en blijft.
 
Soo hem iemandt oock verstout,
 
U te schellen voor rabout;
 
Hoe-wel ghy niet sulcx en drijft;
 
Dese wonde groeyt, en blijft.
In: Ghebreken der tonghe. Antwerpen 1631, 172-173.
eind36
Ed. Köln 1658, i, 1.

eind37
Vgl. voor de aanduiding animi tenella met betrekking tot Psyche: Apuleius, Metamorphosen, v, 18.
eind38
De argilla uda ook bij Horatius, Epistulae, ii, ii, 8.

eind39
Of: een schoothondje? Vgl. wnt vi, 1250.
eind40
Vgl. Seneca, Epistulae morales, iv, 2: ‘Maius expecta, cum puerilem animum deposueris et te in viros philosophia transscripserit’. Vert. Verhoeven 1983, 19: ‘Je mag een grotere vreugde verwachten op het moment dat je de kinderlijke mentaliteit hebt afgelegd en de filosofie jou in de gelederen van de mannen heeft geregistreerd.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken