Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
Afbeelding van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.61 MB)

Scans (45.11 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Luijten



Genre

proza
poëzie

Subgenre

emblematiek
proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

(1996)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 460]
[p. 460]

XXVII Keer het om, en je zult [de vrees] doen verdwijnen.

Prent

Een omwolkte hand houdt een masker vast. Rechts vluchten jongetjes verschrikt weg (één valt achterover), links staan drie wijzende jongens die hen uitlachen. Op de voorgrond zijn vier drijftollen, een zweepje en drie kootjes afgebeeld.Ga naar eind1 Het landschap is bergachtig en door het dal stroomt een water waarop een boot vaart. Tussen de bossen staan enkele gebouwen.

 

Linksonder de initialen js.

 

Afmeting: 12,6 × 12,6 cm.

XXVII.A.1

motto een niet: iets nietigs
  die 't: voor wie het
1 liefdes vierschaer: rechtbank der liefde
2 blauwe scheen: weigering, meestal toegepast op een afgeslagen huwelijksaanzoek; ‘een blauwe scheen lopen’ is door een meisje afgewezen worden (wnt ii, ii, 2793 en wnt xiv, 336)
3 bitebau: boeman (die vrees aanjaagt)
5 Dat: Wat
  derven: missen
7 wel beleyt: goed overweegt
8 Sy neemt: Diegene ontneemt
  ontseyt: weigert

XXVII.A.2
Keer het om, en je zult [de vrees] doen verdwijnen.

 
Wat voor jongens de boeman is, dat is voor verliefde minnaars afgewezen te zijn.
 
Zo is de sterke suggestie van zowel de boogdragende jongen als de Cythereïsche:Ga naar eind2
 
in beide gevallen is het gezicht wel vreeswekkend, maar kijk naar de achterkant
 
en er zit een dunne schors, of een uitgehold stuk hout.
5[regelnummer]
Waarom zucht je dat de hoop op het gewenste meisje voor jou vervlogen is?
 
Hierdoor keert je vroegere vrijheid ongerept terug.
 
Het verdwijnen van de hoop heeft ook de vrees weggenomen. Kop op,
 
wat van voren huiveringwekkend is, is van achteren lachwekkend.

XXVII.A.3
Wie het vanaf de achterkant ziet, zal enkel lachen.

Het masker maakt je bang, maar, mijn vriend, alsjeblieft: bekijk ook de achterkant, en niet alleen de voorkant. Jij die zo ernstig klaagt over je ongelukkige liefde, je zult daarin troost vinden als je het vanuit een andere hoek beziet.

XXVII.A.4.a
Plutarchus, Moralia (‘De exilio’), 600 E.Ga naar eind3

Zoals we jongens wanneer ze bang zijn voor maskers, die in handen geven en laten zien door ze om te keren dat ze leeg zijn, om ze te leren er niet bang voor te zijn, zo zal het ook nuttig zijn door ons verstand te gebruiken zaken die er

[pagina 461]
[p. 461]

bijzonder verschrikkelijk uitzien, aan alle kanten te onderzoeken om die te verachten wanneer we zien dat ze niet zijn wat ze lijken.

XXVII.A.4.b
Seneca, De tranquillitate animi, X, 5.

‘[...] Wij moeten ervan doordrongen zijn dat alles even oppervlakkig is, dat het er aan de buitenkant telkens anders uitziet, maar van binnen allemaal even voos is.’Ga naar eind4

XXVII.B.1

motto Kijk goed naar wat u bevreesd maakt.
1 momme-tuygh: masker, mombakkes
4 lacht met: lacht om
  vliet: vlucht
5 schielick: vreesachtig, schrikachtig (wnt xiv, 556, 7, dp)
  omghedreven: heen en weer geslingerd
6 Yet: Iets, het één of ander
7 recht: typisch
8 Hoort reden: luister naar je verstand
  schroomt: vreest
  weeght: overweeg

XXVII.B.2
Vrees is een zeer slechte raadgever.

 
Aan de ene kant verschrikt het masker de bange meisjes,Ga naar eind5
 
aan de andere kant wekt het de lachlust op als blijkt dat het een holle schors is.
 
Een beeld dat ongunstiger is dan de ware gang van zaken komt in de geest
 
en bezwaart de ongelukkigen met ongegronde angst:
5[regelnummer]
de mens vermeerdert vaak zijn eigen smarten in zijn gemoed,
 
en zijn geest is gericht op de eigen dood.
 
Kom op, ongelukkige, en ruk het verschrikkelijke masker af van de dingen,
 
wat net nog een schrikbeeld was, zal een lachwekkende dwaling blijken te zijn.

XXVII.B.3
Bij ongegronde vrees, een onterechte klacht.

Wanneer het valse gezicht van het masker wordt bekeken van de voorkant, ontneemt het onnozele kinderen alle moed. Maar wie de andere kant ziet, vindt er minder dan niets. Wij zullen geen enkel probleem ondervinden als we het goed aanpakken.

XXVII.B.4.a
Seneca, De tranquillitate animi, X, 4.

Gebruik bij problemen je verstand; wat hard is kan zacht worden gemaakt, wat eng is ruim en wat zwaar is, drukt minder op wie het verstandig weten te dragen.Ga naar eind6

XXVII.B.4.b
Plutarchus, Vitae (‘Caius Marius’), XVI, 2 (414).Ga naar eind7

Zaken die onbekend zijn, zullen juist door de ongewoonheid ten onrechte vreeswekkender worden. Ervaring en verstand zorgen er echter voor dat zelfs datgene wat van nature huiveringwekkend is, zijn vreeswekkendheid verliest.

[pagina 462]
[p. 462]

XXVII.B.5
Vrees is een zeer slechte raadgever.

Vreesachtigheid betekent aantasting van het vermogen te oordelen, zeggen de filosofen.Ga naar eind8 Vaak maakt niet de gebeurtenis zelf de vreesachtigen bang, maar doen de geruchten, zelfs de twijfelachtige en soms (zoals dat heet) de schaduw van een roos, dat.Ga naar eind9 Vaak lijden wij meer aan een verwachting dan aan de werkelijkheid zegt Seneca,Ga naar eind10 en zoals het geluid van een lege slinger de vogel gewoonlijk opschrikt, zo worden ook wij niet pas bij het treffen, maar al bij het geluid onrustig.Ga naar eind11 Het is een teken van een zwakke geest te klagen voordat men door rampen neergedrukt wordt. Ongelukkigen hechten nu eenmaal gemakkelijk geloof aan dat wat ze liever niet willen: en zoals lichamen door nevel, zo schijnen gebeurtenissen door vrees groter, zelfs in die mate, dat velen uit zichzelf al op de gebeurtenis die ze vrezen vooruitlopen:

 

De angst voor een op komst zijnde ramp heeft velen al in het grootste gevaar gebracht.Ga naar eind12

 

Er zijn verhalen bekend over mensen die toen ze op een schip in gevaar verkeerden, hoewel men niet verwachtte dat het schip zou zinken, zich hals over kop in zee stortten. Het is ongelukkig te sterven om niet te sterven. Seneca doet een voortreffelijke uitspraak: ‘Wat is dwazer dan in angst te leven voor iets dat misschien kan gebeuren en zich niet tegen de kwellingen te wapenen, maar de ellende op te zoeken?’Ga naar eind13

XXVII.B.6

2 een ... boonen: om schrik aan te jagen maakte men gebruik van een met bonen - meestal erwten - gevulde (varkens)blaas. Vandaar de zegswijze: ‘Voor geen blaas met bonen vervaard zijn (of: gaan lopen)’, voor: niet vreesachtig zijn (wnt ii, ii 2759-60, en iii, ii, 443, 7, g).
3 schaduwe ... roose: Vgl. noot 9.
  den ... setten: vrees aanjagen (waardoor iemand zijn broek volkakt); een lafaard wordt dan ook een ‘broekvuller’ genoemd. Vgl. wnt iii, i, 1468 en 1477.
4 Seneca: Zie noot 10.
5 het gesnor ... slinger: het snorrend geluid van een slinger, een werptuig, waar een steen in zit. Zie ook noot 11.
  vervaert: bang
8 toonen: schijnen
9 in voegen dat: zodat
10 dadelijck: meteen, of: metterdaad
9-10 veel ... vervallen: Vertaling van Lucanus, zie noot 12.
14 Sen.: Seneca, zie noot 13.
  toekomende: toekomstige

XXVII.C.1

motto [Moet zijn:] 1 Corinthiërs 15:55.
1 grijn: mombakkes
  in haest: onverwacht
2 ingenomen: overmeesterd
3 seltsaem tuygh: wonderlijk ding, of: ‘versiering’ (vgl. wnt xvii, ii, 3732, ii, 4)
5 rechte pimpel-meesen: lafhartige, kleinmoedige, lieden in de ware zin van het woord

[pagina 463]
[p. 463]

6 bite-bau: boeman, zie a.1, r.3. Hoewel Cats de stoïcijnse filosoof niet noemt, sluit zijn uitleg bijzonder nauw aan bij een passage in Epictetus' Diatribae, ii, i, 14-17: ‘Niet de dood is te vrezen, maar een dood waarvoor men zich moet schamen [...]. Socrates had gelijk toen hij zulke dingen “boemannen” noemde. Want zoals maskers op kinderen die ze niet kennen angstwekkend en schrikaanjagend overkomen, worden ook wij in sommige opzichten aangegrepen door gebeurtenissen, en dit om dezelfde reden als de kinderen die worden aangegrepen door boemannen [...]. Wat is de dood? Een boeman. Draai hem om en leer wat hij is. Kijk, hij bijt niet.’ De gedachte gaat waarschijnlijk terug op Plato, Phaedo, 77 e waar Cebes tegen Socrates zegt: ‘Laat ons proberen het kind te overtuigen voor de dood niet bang te zijn zoals voor de boeman.’Ga naar eind14

XXVII.C.2
De dood lijkt op een mombakkes, hij boezemt wel schrik in, maar er komt geen kwaad uit.

 
De dood is voor volwassenen, wat het mombakkes voor bange meisjes is:
 
het uiterlijk van beide wekt geweldige vrees op.
 
Het mombakkes jaagt kinderen op de vlucht wanneer ze het gezicht en niet de achterkant zien;
 
de achterkant daarentegen wekt bij anderen de lachlust op.
5[regelnummer]
Wanneer het beeld van de vale dood op het netvlies komt,
 
ach! hoevelen zinken dan de hoop en de moed in de schoenen.
 
Maar wie door een hogere kennis weet wat zich achter de dood bevindt,
 
die roept: Kom dood, u die de weg bent naar het betere leven!

XXVII.C.3
De dwaas vlucht, de wijze spot ermee.

Zoals voor kinderen het masker er afschuwelijk uitziet, zo lijkt voor de mens de dood ellendig. Maar wie die gedrochten van alle kanten verkent en bekijkt, hoeft er uiteindelijk niets afschuwwekkends aan te vinden.

XXVII.C.4.a
Cassiodorus, Over de Psalmen.Ga naar eind15

Wie zou de tijdelijke dood vrezen, als hem het eeuwige leven beloofd wordt? Wie zou voor de inspanningen van het lichaam bang zijn, wanneer hij weet dat hij eeuwige rust zal genieten?

XXVII.C.4.b

[Moet zijn:] Psalm 116:15, De dood, hoe dan ook, van de beminden van de Eeuwige is kostbaar in Zijn ogen.Ga naar eind16

XXVII.C.4.c

Filippensen 1:23, Mijn verlangen is ontbonden te worden en met Christus te zijn.

XXVII.C.5
Hieruit komt vrees, maar geen enkel kwaad.Ga naar eind17

Ik schaam me diep iedere keer als ik verneem dat mensen die enkel door het licht van de natuur verlicht zijn, niet alleen die voortreffelijke filosofie (ik bedoel het nadenken over de dood) hogelijk vereerd hebben, maar zelfs hun middelvinger aan de dood hebben voorgehouden.Ga naar eind18 Philippus, de koning van Macedonië, wilde dat te midden van de genietingen van het hof een jongen hem dagelijks

[pagina 464]
[p. 464]

toeriep: Philippus, gedenk dat je een mens bent.Ga naar eind19 Bij de Egyptenaren was het de gewoonte tijdens de maaltijd de gasten een skelet te laten zien met de spreuk: Zo zul je zijn als je dood bent.Ga naar eind20 Hegesias heeft door serieus te schrijven over de onsterfelijkheid van de ziel bij velen de angst voor de dood zozeer weggenomen, dat zij zelfmoord pleegden.Ga naar eind21 Die mensen, die niet weten van een toekomstig geluk, prikkelen mij te meer om zo rustig te worden, dat ik mijn sterfelijke kleed eens moedig zal afleggen. Ik denk dat ik nu met vaste en onafgewende blik de dood kan aanschouwen. En waarom zou ik dit niet kunnen? De wereld zal mij niet missen wanneer ik vanhier zal gaan; er zullen haar immers meer en betere inwoners over blijven. Evenmin zal ik, wanneer ik sterf, de wereld missen; meer en betere dingen dan zij staan mij immers te wachten: hier op aarde is overal een grote ellende, daarbuiten zal het hoogste geluk zijn.

XXVII.C.6

1-2 door ... zijnde: doordat ze zich alleen maar hebben laten leiden door hun inzicht van nature (en dus niet door kennis van de bijbel); vgl. wnt vi, 1648 en 2 Timotheus 3:15-16.Ga naar eind22 Vgl. voor een analoge formulering Spiegel, iii, 149: ‘Ick schame my dickmaels mijnder, als ick lese hoe ernstich hier in eenige heydensche Philosophen geweest zijn, die geduerighlijcken niet af en lieten haere leerlingen in te scherpen...’ In: adw 1712, i, 658.
5 Philips ... Macedonien: Zie noot 19.
6 dertel: weelderig
7-8 Die van Aegypten: Vgl. noot 20.
10 met ... genoode: met de toespreking tot de genodigden
10-11 Hegesias: Zie noot 21.
11 ghewichte: gewichtigheid, overtuiging
14-15 gheven ... spoor: sporen mij elke dag weer aan
15 dese bedenckinghe: Nl. over de dood.
16 Dies verhope ick: Daarom hoop ik
21 van ghelijcke: evenzo

Commentaar

Cats wijst in dit embleem op het effect van een masker dat plotseling wordt getoond; de gravure geeft aan hoe verschillend zes kinderen reageren. De jongetjes zijn zichtbaar in hun spel gestoord want één van de tollen staat nog rechtop.Ga naar eind23 De drie die achter het mombakkes kunnen kijken, belachen hun verschrikte kameraadjes: één van hen zet het op een lopen, met gespreide armen in de lucht, en verliest daarbij zijn hoed, een ander valt languit achterover, terwijl de derde daarachter al eerder is weggedoken.Ga naar eind24

De nadruk op de kinderen en hun spel hangt samen met Cats' opmerking dat het ‘recht kinderwerc [is] so licht te zijn beducht’.Ga naar eind25 Toch zijn hier, evenals in embleem xxiv, zelfs kinderen in staat inzicht in een leerzame situatie te hebben.Ga naar eind26 Het ‘met ghemack’ beoordelen van die situatie door de figuren links achter het masker, wordt behalve door de plaats die ze innemen, benadrukt door hun houding. Geruststellend legt de meest linkse jongen zijn hand op de schouder van het jongetje naast hem en het ventje in de achtergrond staat kalm met zijn hand op zijn rug. Het schrikwekkende van het moment is verhoogd doordat de zwarte schaduw, die de wolk(enhand) werpt, over het verschrikte groepje valt.

[pagina 465]
[p. 465]

Cats gebruikt in de uitbeelding en zijn commentaar een combinatie van voorbeelden en beelden die samenhangen met verschillende soorten kinderspelen. Niet alleen het tollen en koten, ook het spelen met de varkensblaas, het keislingeren en het maskerspel zélf waren geliefde spelletjes.Ga naar eind27 Hoewel, de grens tussen plagen, bangmaken en spelen valt niet altijd even duidelijk te trekken.

Volgens de bijschriften in het amoureuze gedeelte hoeft het lopen van een blauwe scheen niet echt gevreesd te worden. Als je afgewezen wordt, heeft dat ook een goede kant, want je herwint daardoor je vrijheid. Zo kan men vervelende dingen uiteindelijk toch ten goede duiden. Vervolgens ligt de nadruk op het verstandig bezien van de zaken die zich (onverwacht) voordoen. Wie zich inspant om de achterkant van de dingen in overweging te nemen, zal bemerken dat angst vaak ongegrond is. Daarom kan het innemen van een andere positie leiden tot een betere beoordeling van een zaak. Cats heeft zich voor deze tweede uitleg met name op Seneca gebaseerd.

Wanneer de mens achter het masker van de doodGa naar eind28 weet te kijken, en daarmee de ware aard van de dood doorgrondt, zal de angst ervoor afnemen. Hij weet immers dat de dood de weg is naar een beter leven. Met deze houding vindt Cats aansluiting bij de opvattingen zoals die waren samengebracht in de artes moriendi;Ga naar eind29 dit zijn pastoraal-theologische werken die zich richten op hoe een stervende op een goede, heilzame, dood voorbereid kan worden. Deze tractaten, die vanaf het begin van de vijftiende eeuw verschijnen, bevatten adviezen, vermaningen en exempelen. De voorbereiding op de dood houdt ook in dat er wordt aangespoord de dood te gedenken (memento mori). Calvijn geeft aan dat de gelovige de vrees voor de dood, die beslist niet het einde van het bestaan van de mens is, kan overwinnen, terwijl de goddeloze erdoor gekweld wordt. Gerustheid en zekerheid van het geweten evenals de troost naar het vaderland te gaan, nemen de vrees weg.Ga naar eind30

Bijbels, stoïsch, patristisch en humanistisch gedachtengoed werd in deze ars moriendi-literatuur bij elkaar gebracht. Meer dan eens vindt men er de gedachte dat het overdenken van de dood de waarde van materiële goederen relativeert omdat het helpt los te komen van de gehechtheid aan al het aardse en de blik te richten op het laatste doel en de eindbestemming van het menselijk leven, het eeuwige leven bij God.Ga naar eind31

Over het masker als boeman voor kinderen wordt reeds in de oudheid gesproken, bijvoorbeeld bij Martialis en Juvenalis.Ga naar eind32 Verder vermeldt Seneca het masker enkele keren, ook met betrekking tot het spel. Zoals in Epistulae morales, xxiv, 13: ‘Wat je bij kinderen ziet gebeuren, gebeurt ook bij ons, grote kinderen die wij zijn: als zij hen van wie zij houden, aan wie ze gewend zijn, met wie ze spelen, met een masker op zien, worden zij bang voor hen. Niet alleen aan mensen, maar ook aan situaties moet het masker ontnomen worden en het eigen gezicht teruggeven worden.’ In De constantia sapientis, v, 2 stelt hij: ‘De waanzin is zo ver gekomen, dat wij ons niet alleen door pijn laten kwellen, maar ook door de gedachte dat wij wel eens pijn zouden kunnen leiden, net als kleine kinderen die bang gemaakt worden door een schaduw, een akelig masker en een vertrokken gezicht [...].’ En in De ira, ii, xi, 2 merkt Seneca op: ‘Zo is woede uit zichzelf gedrochtelijk en allerminst te vrezen, maar de meeste mensen zijn er bang voor zoals kleine kinderen voor een gedrochtelijk masker.’Ga naar eind33

[pagina 466]
[p. 466]

Het laten schrikken van kinderen door middel van een masker is ook vaak uitgebeeld. Een overzicht van de verwerking van het motief van Eros die met een Silenus-masker speelt, is te vinden bij Deonna.Ga naar eind34 Vroege voorbeelden waarbij sprake is van een verband met de door Cats gegeven bewerking zijn een antiek reliëf dat wordt bewaard in het Musée d'art et d'histoire te Genève waarop een jongetje twee andere ventjes verschrikt met een masker (afb. 27.1),Ga naar eind35 en een schildering afkomstig uit Herculaneum, waarop drie amorini zijn weergegeven. De linker houdt twee andere amoretten een masker voor en één ervan valt van schrik achterover (afb. 27.2).Ga naar eind36

Bij de iconografie zoals die tot uitdrukking komt op een kleine reliëfgroep, onderdeel van een jaargetijden-sarcofaag van Grieks marmer in de collectie van het Lateraans museum, vindt Cats' prent eveneens aansluiting, evenals bij die op de gravure ‘Allemode school’ door Pieter Bailliu (of Bailleu): hier jaagt in een dorpsschool een jongetje met een masker andere kinderen de stuipen op het lijf (afb. 27.3; detail).Ga naar eind37

De verwerking van het motief in Les jeux et plaisirs de l'enfance (Paris 1657) van Jacques Stella kent, evenals bij Cats, de combinatie van verschrikking én bespotting - ‘rire et pleurer’ (afb. 27.4). Zulke speelse, blote, ventjes komen bij mijn weten in deze specifieke compositie niet eerder voor, afgezien van het embleemprentje dat in 1629 in de Sinne- en minnebeelden verscheen. Deze rechthoekige gravure kan daarom wel eens aan Stella's ontwerp ten grondslag hebben gelegen.Ga naar eind38 De bedoelde afbeelding kwam ook terecht in een ongedateerde Cats-uitgave met alleen Nederlandse, Franse en Engelse bijschriften. Van deze unieke editie is slechts één exemplaar bekend (afb. 27.5). Het jongetje op het stok(paard)je links, doet - in de context van masker en spel - op zijn beurt weer denken aan een scène op één van de prenten van Pieter van der Borcht. Op deze allegorie berijdt een aap, terwijl hij zwaait met een roe en een masker voorhoudt, een stokpaardje en maken drie andere aapjes zich verschrikt uit de voeten (afb. 27.6).Ga naar eind39

Verder plaatste Dionysius Lebeus-Batillius zich, vóór Cats, met één van zijn emblemen in de hierboven aangegeven beeldtraditie. Onder het motto ‘Larvata religio’ zet op de embleemprent een kind het op een lopen bij het zien van een masker (afb. 27.7). Het onderschrift gaat in op de ongegronde angst: zelfs al mag het kind het masker kapotscheuren, het bekomt nauwelijks van zijn schrik.Ga naar eind40

In zijn Tachtig-jarige bedenckingen ten slotte, herneemt Cats in een passage getiteld ‘Van de Vreese’ bepaalde overwegingen, zoals het bekende senecaanse dictum: ‘De vrees is dickmaals meer als dat'er word gevreest’ en raadt hij de ouders met klem aan hun kinderen niet bang te maken, omdat daar alleen maar narigheid van komt. Behalve de bietebauw treft men hier ook de pimpel-meesen weer aan:

 
Soo weest dan niet geneygt u kinders te vervaren,
 
Of met een bijte bau, of met een bulleback,
 
Want dat baart aan de jeugd al menig ongemack.
 
Wat gaat de Moeders aan haar teere pimpel-meesen,
 
Iet ick en weet niet wat van jongs te leeren vreesen?
 
Want so men aan het kint geen schrick in't hooft en bracht,
 
Het sou vrymoedig zijn oock midden in de nacht.Ga naar eind41
[pagina 467]
[p. 467]

Het is moeilijk uit te maken waar voor Cats het vertrekpunt van het embleem heeft gelegen: mogelijk heeft hij zich geïnspireerd op een van de aangehaalde literaire plaatsen (in het bijzonder het door hem zelf geciteerde Plutarchus-fragment). Maar het is evengoed denkbaar dat hij dit gegeven naar aanleiding van een visueel voorbeeld heeft uitgewerkt. Beide tradities zal hij hebben gekend en zij stonden hem, en van de Venne, vrijelijk ter beschikking.

Bewerking en navolging

Heywood 1655, 555-557.
Moral emblems 1862, 35.

Literatuur

Emblemata 1967, 1319.
I.D. Mc.Farlane, Renaissance Latin poetry. Manchester 1980, 36-37, nr. xxiii.
Hier wordt gedicht c.2 geciteerd en in het Engels vertaald.
J. Botermans e.a., Timpen, hinkelen & pierebollen. Spelen in de Lage Landen. Houten 1991, 113.
Honderd hoogtepunten uit de Koninklijke Bibliotheek. A hundred highlights from the Koninklijke Bibliotheek. Red. W. van Drimmelen e.a. Zwolle 1994, 116-117, cat. nr. 50.
eind1
De tollen (ofwel: toppen) op de prent zijn geen prik- maar drijftollen, die met een topzweep (topzeel) gaande worden gehouden. Zie: over de tol en het tollen: wnt xvii, i 932-934 en wnt xvii, ii, 1432-1437; De Cock 1905, v, 156, en De Cock 1906, vi, 101; Hartman 1976, 109-111, nr. 62; en Pluis 1979, 239-244. Rechts liggen drie koten, beentjes van hoefdieren die als speeltuig dienden. Er ligt er niet één schijt, maar het zijn alle drie zogenaamde stovende koten, d.w.z. liggend op hun holle en niet op hun bolle kant (wnt vii, ii, 5463 en wnt xv, 1905-1906; Hartman 1976, 84-87, nr. 47; Pluis 1979, 174-177). Vgl. verder Schrijnen 1930-1933, i, 262 en 266.
Op de prent ‘Kinder-spel’ in Silenus 1618, 107-109 (zie afb. b.1.4) is een jongen op de voorgrond aan het tollen en speelt een groepje van drie een spelletje koot; later werd de gravure bewerkt en opgenomen in het Houwelyck (zie adw 1712, i, 235). Vgl. verder in dit verband ook één van de embleemprenten in Cats' Spiegel (= adw 1712, i, 491).

eind2
Bedoeld zijn Cupido en Venus. Op het eiland Cythera, aan de zuidoostkust van Laconië, was de tempel van Aphrodite. Daarom noemt men Venus vaak Cytherea. De verbinding ‘Cythera iubet’ ook bij Ovidius, Ars amatoria, ii, 607.

eind3
‘Ὧν δὲ ή ϕύσις οὐδὲν ἔχει κακόν, ἀλλὰ ὅλον καὶ πα̑ν τὸ λυπου̑ν ἐκ κενη̑ς δόξης ἀναπέπλασται, ταυ̑τα δει̑, καϑάπερ τοι̑ς δεδοικόσι τὰ προσωπει̑α παιδίοις ἐγγὺς καὶ ὑπὸ χει̑ρα ποιου̑ντες καὶ ἀναστρέϕοντες ἐϑίζομεν καταϕρονει̑ν. οὕτως ἐγγὺς ἁπτομένους καὶ συνερείδοντας τὸν λογισμόν, τὸ σαϑρὸν καὶ τὸ κενὸν καὶ τετραγῳδημένον ἀποκαλύπτειν’ (Maar met de dingen die van nature geen kwaad in zich dragen en waarvan de pijnlijkheid het gevolg is van volstrekt ongegronde veronderstellingen, moeten we omgaan als we doen met kleine kinderen die bang zijn voor maskers: door de maskers van dichtbij te laten zien, ze in hun handen te geven en ze om te draaien, wennen we het kind er lichtvoetig mee om te gaan: zo ook moeten we door deze zaken goed aan te pakken en ze te onderwerpen aan de kracht van de rede, hun bedrog, holheid en theatrale misleiding aantonen).
Cats zal het citaat, dat dus een enigszins vrije vertaling is van het Grieks, aan Langius (993 B) hebben ontleend; het enige verschil is dat daar aan het eind ‘apparent’ staat. In exact dezelfde bewoordingen komt het al eerder voor in Erasmus' Parabolae. Ed. Margolin 1975, 138, r. 634-636; ed. Mynors 1978, 160, r. 7-12. Het is aantoonbaar dat Langius de Parabolae heeft verwerkt.

eind4
Vert. Verhoeven 1983, 246.

eind5
Op de prent zijn het duidelijk jongetjes. Zie ook c.2, r. 1.

eind6
Vgl. de vertaling van Verhoeven 1983, 246.

eind7
Vgl.: ‘Ἡγει̑το γὰρ πολλὰ μὲν ἐπιψεύδεσϑαι τω̑ν οὐ προσόντων τὴν καινότητα τοι̑ς ϕοβεροι̑ς, ἐν δὲ τῃ̑ συνηϑείᾳ καὶ τὰ τῃ̑ ϕύσει δεινὰ τὴν ἔκπληξιν ἀποβάλλειν’ (Hij was van mening dat hun onbekendheid ten onrechte aan vreeswekkende objecten zaken toedichtte die ze helemaal niet bezitten, maar dat bekendheid zelfs die dingen die werkelijk angstwekkend zijn hun kracht om schrik in te boezemen ontneemt).
Cats zal het citaat uit Langius (1299 B) hebben gehaald, hoewel de laatste, anders dan Cats niet als verwijzing Mor, maar ‘Mario’ geeft. Het is niet duidelijk of het om een slordigheid van Cats gaat (hij sprong wel vaker onnauwkeurig om met verwijzingen) of dat er sprake is van een zetfout. Of zou hij gedacht hebben dat de aanhaling uit de Moralia kwam?
eind8
Mogelijk een zegswijze; Erasmus wees immers in zijn voorwoord bij de Adagia o.m. op het woord aiunt als signaal voor een spreekwoord. Zie: Opera omnia. Ed. Clericus 1703, ii, 13 f. Vgl. ook Koning 1990, 105.
eind9
Niet gevonden als uitdrukking. Misschien geeft Cats deze omschrijving vanwege het feit dat de doorns door de schaduw groter lijken, of als omschrijving voor angst die volkomen ten onrechte is, omdat de roos vaak het beeld is voor datgene wat de mens aangenaam en lief is (wnt xiii, 1312, en 1314, 6). Vgl. Dionysius Sprankhuisen: ‘De fraeyste dinghen die men op Aerden vint, gelijck Gout en Silver, Zijde en Fluweel, etc. hebben altijdt een donckere en droeve schaduwe’ (Alle de stichtelijke werken. Franeker 1657, ii, 19).
eind10
Seneca, Epistulae morales, xiii, 4: ‘Saepius opinione quam re laboramus.’ Nagenoeg gelijk aan de vertaling van Verhoeven 1980, 41. Ook aangehaald door Langius (1305 b).
eind11
Eveneens ontleend aan Seneca, nu Epistulae morales, lxxiv, 5.
eind12
Lucanus, De bello civili (‘Pharsalia’), vii, 104-105. Ook aangehaald door Langius (1304 b). De sententie was vanaf de veertiende eeuw geliefd, zie Walther, 2, 988, nr. 15543.
eind13
Epistulae morales, lxxiv, 33. Vert. Verhoeven 1980, 219. Ook Langius citeert deze plaats (1305 b).

eind14
Epictetus: ‘Οὐ κατϑανει̑ν γὰρ δεινόν, ἀλλ᾽ αἰσχρω̑ς ϑανει̑ν [...]. Ταυ̑τα δ᾽ ὁ Σωκράτης καλω̑ς ποιω̑ν μορμολύκεια ἐκάλει. Ὡς γὰρ τοι̑ς παιδίοις τὰ προσωτει̑α ϕαίνεται δεινὰ καὶ ϕοβερὰ δι᾽ ἀπειρίαν, τοιου̑τόν τι καὶ ἡμει̑ς πάσχομεν πρὸς τὰ πράγματα δι᾽ οὐδὲν ἄλλο ἢ ὥσπερ καὶ τὰ παιδία πρὸς τὰς μορμολυκείας [...]. Θάνατος τί ἐστιν; μορμολύκειον. Στρέψας αὐτὸ κατάμαϑε· ἰδου̑, πω̑ς οὐ δάκνει·; en Plato: ‘Του̑τον οὖν πειρώμεϑα πείϑειν μὴ δεδιέναι τὸν ϑάνατον ὥσπερ τὰ μορμολύκεια.’ Naar deze uitspraak van Socrates wordt ook verwezen in Marcus Aurelius Antonius, xi, 23. Zie: The communings with himself of Marcus Aurelius Antonius, emperor of Rome, together with his speeches and sayings. Ed. C.R. Haines. London etc. 1924, 314-315.

eind15
Cats zal dit citaat hebben ontleend aan Langius (846 A). De oorspronkelijke bron is waarschijnlijk Expositio psalmorum, maar hierin is de aanhaling niet teruggevonden.

eind16
De Bible uit 1610 heeft het enkelvoudige ‘mort’.

eind17
Een verkorte vorm van het motto boven C.2.
eind18
Cats lijkt zich voor de inzet van zijn proza te hebben gebaseerd op Calvijns Institutio christianae religionis, iii, ix, 5: ‘Ik zou zulke vreesachtige harten willen aanraden, dat zij het boekje van Cyprianus over de onsterfelijkheid lezen, of het moest zijn, dat ze veeleer waard waren om verwezen te worden naar de wijsgeren, opdat ze de doodsverachting ziende, die deze doen blijken, zouden beginnen schaamrood te worden.’ Vert. Sizoo [1949-1959], ii, 217.
Zoals blijkt uit Juvenalis, Saturae, x, 53: ‘Cum [...] mediumque ostenderet unguem’, was dit gebaar al in de oudheid een teken van minachting en hoon. Lewis en Short geven s.v. ‘unguis’ als toelichting bij deze tekstplaats ‘Showed utter derision, the greatest contempt (because the middle finger was regarded as indecent).’ Dit tegenwoordig als fallisch beschouwd gebaar staat bekend onder de term ‘middelvingerstoot’, vooral gemaakt vanuit auto's tegenover andere weggebruikers met een bepaald rijgedrag. Zie: P. Andrea en H.P. de Boer, Nederlands gebarenboekje. Achtste druk. Amsterdam 1987, 152 en Nieuw Nederlands gebarenboekje. Amsterdam etc. 1982, 139.
eind19
Deze anekdote over Philips ii (ca. 382-336 v.Chr.) gaat terug op Aelianus, Varia historia, viii, xv (‘De Philippi in victoria continentia, et cuius sibi memoriam refricari identidem voluerit’): ‘Philippus ad Chaeroneam cum fudisset Athenienses, elatus ista victoria, animum tamen in sua potestate habuit, neque intemperanter aliquid fecit: atque ideo consultum esse putabat a quodam ex servis quotidie hoc sibi mane in memoriam revocari, quod esset homo: et praecepit famulo, quotidie hoc agere. Neque ipse, ut aiunt, prodibat, neque quisquam, qui eum convenire vellet, ad eum intrabat priusquam famulus ter ei singulis diebus id acclamasset: dicebat autem ei: “Philippe, homo es!”’ (Toen Philippus bij Chaeronea de Atheners verslagen had, was hij wel verwaand geworden door die overwinning, maar hij hield zijn geest toch in bedwang en deed niets onmatigs. Daarom achtte hij het raadzaam iedere ochtend door één van zijn slaven eraan herinnerd te worden dat hij een mens was. Hij droeg een slaaf op dit elke dag te doen. Naar men zegt, ging hij zelf niet naar buiten en kwam niemand die hem wilde treffen binnen, voordat de slaaf hem dit, ieder dag weer, driemaal toegeroepen had. Hij zei tegen hem: ‘Philippus, u bent een mens’. Ed. Hercher 1858, 363.
In zijn brief ‘Ad Paulam super obitu Blaesillae filiae’ (Epistolae, xxxix (179)) haalde Hieronymus, echter zonder naar Philips te verwijzen, de geciteerde uitroep aan overeenkomstig de formulering bij Cats. Zie: Opera omnia, i. Paris 1877, 468 (pl xxii). Het is denkbaar dat Cats het verhaal uit een tussenbron, bijvoorbeeld een anekdotenverzameling of een embleembundel heeft gekend. Vóór hem verwerkte in ieder geval Mathias Holtzwart de vertelling tot embleem. In de Latijns-Duitse verzameling Emblematum Tyrocinia (Strasbourg 1581, nr. lxvii) toont de pictura onder het motto ‘Mortalitatem considerandam’ hoe een jongeman tot de koning roept ‘Ich bin ein Mensch’. Ed. Von Düffel en Schmidt 1968, 152-153 en 199.
Later nemen ook Baudartius en Heerman de vertelling op (resp. Apophthegmata 1632, 422 en Guldene annotatiën 1642, 86). Walther, 8, 43, nr. 37224 evenals Herhold 1887, 110 vermelden de uitdrukking: ‘Hominem te esse memento’. Vgl. ook J. Westerman Holstijn, Dood en humor. Haarlem 1929, 3-4. Een afbeelding van de anekdote staat in J. Puget de la Serre, De spiegel, die niet vleid. Vert. J.H. Glazemaker. Amsterdam 1655, vóór a 1r.
eind20
Zie Herodotus, Historiae, ii, 78: ‘Ἐν δὲ τῃ̑σι συνουσίῃσι τοι̑σι εὐδαίμοσι αὐτω̑ν, ἐπεὰν ἀπὸ δείπνου γένωνται, περιϕέρει ἀνὴρ νεκρὸν ἐν σορῳ̑ ξύλινον πεποιημένον, μεμιμημένον ἐς τὰ μάλιστα καὶ γραϕῃ̑ καὶ ἔργῳ, μέγαϑος ὅσον τε πηχυαι̑ον ἢ δίπηχυν, δεικνὺς δὲ ἑκάστῳ τω̑ν συμποτέων λέγει “Ἐς του̑τον ὁρέων πι̑νέ τε καὶ τέρπευ· ἔσεαι γὰρ ἀποϑανὼν τοιου̑τος.” Ταυ̑τα μὲν παρὰ τὰ συμπόσια ποιευ̑σι’ (Aan de banketten van rijkelui droeg een man na de maaltijd een afbeelding rond van een lijk in een doodskist, één of twee ellen lang, een zeer gedetailleerde geschilderde en gesneden weergave. Dit toonde hij aan iedereen in het gezelschap en zei: ‘Kijk hier naar, drink en maak plezier, want zo zul je zijn als je dood bent.’ Dit was het gebruik bij hun feesten). Vgl. de vertaling van Damsté 1988, 110 evenals Van Ingen 1966, 7.
Cats kan dit gegeven ook aan Montaigne ontleend hebben; die verhaalde het gebruik namelijk in hetzelfde hoofdstuk waaruit verderop (in xxxiv.b.4.b) wordt geciteerd: Essais (‘Que philosopher c'est apprendre a mourier’), i, xx. Ed. Villey 1978, i, 90. Vert. De Graaff 1993, 114 (vgl. bovendien mijn noot 28). Vermeldingen ook in Baudartius' Apophthegmata 1632, 422 en bij Heerman, die in zijn Guldene annotatiën spreekt over een ‘Anatomie, oft een gedrooght lichaem van een doodt mensche’ (1642, 233). In geheel andere bewoordingen verwees Langius eveneens naar het gebruik (852 b).
eind21
Hegesias van Cyrene, hoofd van de wijsgerige school der cyrenaici in het begin van de 3e eeuw v.Chr., beval zelfmoord aan als middel tot vrijheid van lijden en droefheid, zoals Diogenes Laertius vermeldt in zijn De vitis philosophorum, ii, 86. Over de school van Hegesias: ed. Hicks 1925, i, 93-96 en 222-225; pre vii, 2607; en wdo 1337. Uitgebreid over de wijsgeer is J.C. Murray, ‘An ancient pessimist.’ In: The philosophical review 11 (1893), 24-34.
Ook Cicero sprak in de Tusculanae disputationes, i, xxxiv-xxxv (83-85) over Hegesias en misschien heeft Cats zich voor zijn uitleg eveneens gebaseerd op wat Cicero iets verderop (i, xxxviii (91)) stelde: ‘Itaque non deterret sapientem mors quae propter incertos casus cotidie imminet, propter brevitatem vitae numquam potest longe abesse [...].’ In de vertaling van Verhoeven 1980, 48: ‘Daarom is de wijze niet bang voor de dood die immers dagelijks dreigt vanwege de ongewisheid van ons lot en die vanwege de kortstondigheid van het leven nooit ver weg kan zijn’. Vgl. ten slotte ook Montaigne, Essais (‘De la diversion’), iii, iv (Ed. Villey 1978, ii, 833).

eind22
‘En dat gij van kinds af de heilige schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is. Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is’ (cursivering van mij, iii). Vgl. ook D. Spranckhuysen: ‘De Heydenen, dewelcke alleenlijc wandelden in het licht der Nature [...].’ In: Geestelycke triumphe, over den laatsten vyandt, den doodt.... Vierde druk. Amsterdam 1661, 9: ‘Onderwijsinge om getroost te sterven’.

eind23
Kinderen riepen wanneer een tol op zijn punt draaide: ‘Hij is taa(t)s!’; wnt vii, ii, 4321, s.v. ‘kloot’.
eind24
Ook op embleemprent xxiv wijzen jongetjes op het bespottelijke van andermans gedrag, in dit geval van een dwaas (vgl. tevens het derde medaillon op embleemprent i). Bovendien keert op beide prenten één van de jongens zijn blik nadrukkelijk naar de beschouwer.
eind25
b.1, r. 7. Vgl. Van Beverwijck in de paragraaf ‘Van de Vreese’ in zijn Schat der gesontheyt: ‘Wy sien dat de kinderen (die geen verstant en hebben, en dien volgende sonder vreese behoorden te wesen) seer vervaert zijn voor yemandt die ghemomt, ofte swart is, en datmen haer beter doet swijgen met een schoorsteenveger ofte diergelijcke, als met andere dreygementen’ (Alle de wercken 1652, i, 67).
eind26
In Mattheus 11:25 is te lezen dat het gedrag van kinderen laat zien hoe de volwassenen doen. Christus merkt daarover op: ‘Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde! dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze de kinderkens geopenbaard.’
eind27
Vgl. b.5 en b.6. Zie voor ‘met de varkensblaas lopen’: Hartman 1976, 51, nr. 21; Pluis 1979, 256-257; voor het keislingeren: Pluis 1979, 149-150 en voor het maskerspel, Hartman 1976, 36, nr. 11; Pluis 1979, 184. De laatste geeft echter alleen negentiende- en twintigste-eeuwse voorbeelden. Een enkele vroegere verwijzing is opgenomen in: J.W.P. Drost, Het Nederlandsch kinderspel vóór de zeventiende eeuw. Diss. Leiden. 's-Gravenhage 1914, i.h.b. 129-130; en: Jacob Catsen Kinder-Lustspiele durch Sinn- und Lehrbilder geleitet. Vert. J.H. Amman. Opnieuw uitgegeven door C. Meyern. S.l. 1657, [bivrecto]. mc 1887, 6, nr. 38 (sign. ubl 1019 d 19). Het spel met de opgeblazen varkensblaas gaf dikwijls aanleiding tot bespiegelingen over de nietswaardigheid en ijdelheid van de menselijke beslommeringen, vgl. Tot lering en vermaak 1976, 45-47, nr. 4; 101-103, nr. 20; 117-119, nr. 24; en 237-239, nr. 62.
eind28
Schrijvers van de gereformeerde stervenskunst hebben herhaaldelijk geprobeerd de dood voor de gelovigen te ontmaskeren. Vgl. o.m. Dionysius Spranckhuysen, Geestelycke triumphe, over den laatsten vyandt, den doodt: ofte een heylsame onderrichtinge, om ghetroost en blymoedigh te sterven: ‘De Dood daerentegens doet haer seer vervaerlijck op: hoewel onder dat hatelijcke Momaensicht schuylt een sacht bedde vol van soete Ruste.’ Geciteerd naar: Opuscula practica ofte alle de stichtelijke werken die haar strekken tot een waare oefeninge der godsalicheidt, voor alle oprechte christenen. Franeker 1657, 8. Zie ook: Exalto 1975, 115.
Cats kan de gedachte bevestigd hebben gezien bij Montaigne Essais, i, xx, waarin de verachting van de dood centraal staat. Dit essay heeft hij zeker gekend (zie noot 20). Montaigne schreef aan het slot ervan: ‘Kinderen zijn bang voor hun eigen vrienden als ze die met een masker op zien; wij zijn dat ook. Even goed als de mensen moeten wij de dingen hun masker afnemen; als dat eenmaal gebeurd is, vinden we erachter hooguit dezelfde dood als die een knecht of een eenvoudig kamermeisje onlangs zonder angst onderging.’ Ed. Villey 1978, i, 96. Vert. De Graaff 1993, 122.
eind29
Ook de citaten die Cats onder c.4.a-c.4.c geeft, zijn kennelijk gemeengoed binnen deze literatuur. Opvallend is althans dat in een ars moriendi uit 1500, getiteld Een scone leeringe om salich te sterven, ook Psalm 116:15 en Filippensen 1:23 worden aangehaald. Dit tractaat koppelt dezelfde Psalm eveneens aan een citaat van Cassiodorus. Zie de ed. van B. de Geus e.a. Utrecht 1985, 35, r. 46-48; 41, r. 191-192; en 62, r. 705-712 (Publikaties vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde Rijksuniversiteit Leiden, 12).
eind30
Vgl. H. Quistorp, Die letzten Dinge im Zeugnis Calvins. Gütersloh 1941; en Exalto 1975, i.h.b. 54-55, 57 en 65, die verwijst naar Spranckhuysens Geestelijcke triumphe (1661): ‘Het zijn alleen de Christenen, die gerust, getroost, gewillich ende wel gemoet, welghegront, welghewapent konnen sterven.’ Andere voorbeelden in: Van Ingen 1966, 119-144 en 301-346; en N.L. Beaty, The craft of dying. A study in the literary tradition of the ars moriendi in England. New Haven 1970, 90 en 108-156 (Yale Studies in England, 175). Zo stelde Thomas Lupset in The waye of dyenge well (1534): ‘Every way deth is a thing never to be feared of a wyse man, and never to be out of mynd both with good men and wyse men.’ Vertrouwensvolle overwegingen voor eenzelfde onbevreesde houding bood de calvinist Thomas Becon de lezer van The sicke mannes salve (1561).
eind31
Zie hierover H. Rolfes, ‘Ars moriendi. Eine Sterbekunst aus der Sorge um das ewige Heil.’ In: Ars moriendi. Erwägungen zur Kunst des Sterbens. Red. H. Wagner. Freiburg etc. 1989, 15-44 (Quaestiones disputatae, 118). Hij stelde o.a.: ‘Nicht das Entsetzen und der Schrecken über den Tod stehen im Zentrum der Betrachtung, sondern diese Zielbestimmung, zu der der Tod nur der unausweichliche Durchgang ist’ (19).
eind32
Martialis, Epigrammata, xiv, 176:
 
Persona Germana.
 
 
 
Sum figuli lusus russi persona Batavi.
 
quae tu derides, haec timet ora puer.
 
 
 
Een Germaans masker.
Ik ben het wangedrocht van de pottenbakker, het masker van de roodharige Batavier. Dit gezicht waar jij om lacht, maakt een jongetje bang.
Juvenalis schreef in zijn Saturae, iii, 173-178 over kinderen op het platteland die bang zijn voor de holle stem van bleke maskers en wegduiken in hun moeders schoot (‘cum personae pallentis hiatum // in gremio matris formidat rusticus infans’). Vgl. ook pre xiv, 2116-2117.
eind33
Vert. Verhoeven 1980, 74-75; en Verhoeven 1983, 33 en 85.
eind34
W. Deonna, ‘Notes archéologiques. Éros jouant avec un masque de Silène.’ In: Revue archéologique. Cinquième serie (1916), iii, 74-97. Zie ook: F. Matz en F. von Fuhn, Antike Bildwerke in Rom. Drie dln. Leipzig 1881-1882, ii, 207-208, nr. 2755 en L. Guerrini, Palazzo Mattei di Giove le Antichità. Roma 1982, 238-240, nr. 81 en Tav. lxix.
Een variatie op het motief verwerkte Michelangelo in een tekening waarop een door een masker verschrikt jongetje in de schoot van de Voorzienigheid vlucht. Van de voorstelling, die bekend staat onder de naam ‘Providentia’, bestaan vier tekeningen met onderling kleine verschillen. Zie L. Dussler, Die Zeichnungen des Michelangelo. Kritischer Katalog. Berlin 1959, 235, nr. 500, afb. 273; en J. Wilde, Italian drawings in the department of prints and drawings in the British Museum. Michelangelo and his studio. London 1953, 124-125, nr. 89, afb. cxli.
eind35
In: Photographische Einzelaufnahmnen antiker Sculpturen. Serien zur Vorbereitung eines Corpus Staturarum. Ed. P. Arndt en W. Amelung. München 1913, Serie vii, 19-20, nr. 1896; vgl. verder Ibid., München 1937, Serie xva, 49, nr. 4315.
eind36
Napels, Nationaal Museum. Amorini (‘Ercolano’), zaal lxxiv; inv. nr. 9177. Zie ook Dictionnaire des antiquités grecques et romaines. Ed. C. Daremberg en E. Pottier. Paris 1904, iii, 1359; evenals H.R. d'Allemagne, Récréations et passe-temps. Paris s.a. [ca. 1905], 277.
eind37
Vgl. de omschrijving die in Die antiken Bildwerke des Lateranischen Museums. Ed. O. Benndorf en R. Schöne. Leipzig 1867, 256, nr. 381 wordt gegeven: ‘Unter demselben ein Knabe, der durch eine vors Gesicht gehaltene grosse Silensmaske einen andern, rechts von him so erschreckt hat, dass er zu Boden gefallen ist und den rechten Arm und das rechten Bein in die Höhe streckt. Im Hintergrund zwei andere Knaben mit Pedum, welche dem Scherz zusehen [...]’ (cursivering van mij, hl). Het reliëf bevindt zich in zaal 11 (zuidwand) van het museum. Voor Bailliu: Hollstein i, 74, nr. 91a, met de aantekening: P. Bruegel inv. en Franciscus van den Wyngaerde excudit. Vgl. Vandenbroeck 1983-1984, 17-63, i.h.b. 37, afb. 16.
eind38
Facs. ed. Nieuwkoop 1968, nr. 5 (Homo ludens serie, v). Met dank aan G. Luijten te Oudewater voor deze verwijzing. Een achttiende-eeuwse navolging van Stella in: H.R. d'Allemagne [ca. 1905] (op. cit., noot 36), 278. Er wordt bij Stella ook getold en kei geslingerd (nrs. 22 en 43). Luke Clennell (1781-1840) graveerde in 1810 een aantal boekversieringen in hout naar pentekeningen van Thomas Stothard. Op één ervan beeldde hij drie verschrikte naakte jongetjes af, huiverig voor een masker. Zie: F. van der Linden, De grafische technieken. De Bilt 1980, 48.
Vandenbroeck 1983-1984 (op. cit., vorige noot), 30: ‘Het [...] gebruikte procédé om kindertaferelen niet met eigentijdse karakteristieken uit te beelden, maar deze in de meer “tijdloze” vorm van naakte putti te gieten, komt vooral tot bloei in de 18e eeuw [...].’ Het motief van het kinderspel doet in de veertiende eeuw zijn intrede (Ibid., 26).
eind39
Zie H.R. d'Allemagne, Sports et jeux d'adresse. Paris s.a., 297; Drost 1914 (op. cit., noot 27); en Hollstein iii, 106, nr. 469-472.
eind40
Emblemata. Frankfurt am Main 1596, lxi. De uitleg benadrukt de onzinnigheid van bijgeloof.
eind41
Vgl. c.1, r. 5. In: adw 1712, ii, 563, met als noot: ‘Hier op siet in 't Houwelijck.’ (Vgl. voor Seneca, noot 33). Voor de vader als boeman: Adriaan Spinniker, Leerzaame zinnebeelden. Haarlem 1714, 174, nr. xli ‘De veilige toevlucht’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken