Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
Afbeelding van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.61 MB)

Scans (45.11 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Luijten



Genre

proza
poëzie

Subgenre

emblematiek
proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

(1996)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 496]
[p. 496]

XXX Hij verjaagt, en pakt niet.

Prent

In een duinlandschap loert, vanuit een hol, een fret naar een konijn dat tegen een gespannen net is aangelopen. Vanachter het duin kijkt een man, waarschijnlijk de jager, toe. Hij draagt een muts met een bontrand. In de verte lopen vier mensen. Verder is er een dak van een huis en een torenspits te zien.

 

Gesigneerd linksonder: js.

 

Afmeting: 12,2 × 12,2 cm.

XXX.A.1

2 Floor: Floris, ook: sukkel (wnt iii, ii en iii, 4573)
  een rechte kluts: een echte sul
  bestont te: waagde
4 Gaf ... gehoor: liet de sukkel binnen; zij sprak dus haar goedkeuring over hem uit
  ooc ... sin: ook al was het tegen haar (Rosemonts) zin; of: waarmee zij niet ingenomen was
5 stuck: zaak
7 schou: schuw. Ripa noemt het konijn bij de uitbeelding van de Schuchterheid (1644, 65b).

XXX.A.2
Hij verjaagt, en pakt niet.Ga naar eind1

 
Wanneer de fret het hol binnengaat, verlaat het konijn
 
om voor de vijand te vluchten, snel zijn hol:
 
bang om gebeten te worden rent het de netten in en daardoor kan het gepakt worden.
 
Vaak zul je wat een vriend met inspanning niet lukt, met een trucje bereiken.
5[regelnummer]
Het meisje vlucht angstig, wanneer een boerse minnaar aandringt;
 
en hij die het handiger aanpakt, geniet van de buit.
[pagina 497]
[p. 497]
 
Je hebt gewonnen hoewel je gepakt bent, allerliefst meisje,
 
want het was je wens gepakt te worden om niet gepakt te worden.

XXX.A.3
Hij die op de struiken slaat, pakt de vogeltjes niet.Ga naar eind2

Margot ontvlucht Coridon die haar probeert te pakken, maar zij geeft zich uit ergernis over aan Thyrsis: de prooi ontvlucht de één, bij een ander loopt ze in een strik. Ziedaar, een dwaze minnaar doet enkel dienst als fret.

XXX.A.4
Ovidius, Metamorphosen, XIII, 750-752, 755-758.

Aldus Galatea bij Ovidius in zijn Metamorphosen, het dertiende boek:Ga naar eind3

 
Acis was de zoon van Faunus en de nimf Symaethis,
 
een grote vreugde voor zijn vader en moeder,
 
maar een nog grotere voor mij...
 
Ik hield alleen nog maar van hem, maar de cycloop van mij.
 
Als je zou vragen of de haat tegen de cycloop of de liefde
 
voor Acis in mij sterker was, zou ik zeggen:
 
ze waren beide even groot.

XXX.B.1

motto kunsten: kunstigheden, kennis (hier: van de alchemie). Gruterus geeft de uitdrukking ‘Een zoeker der kunst, een vinder des brootsax’. Citaat: wnt xxi, 759, met hierbij tevens een achttiende-eeuwse verwijzing naar de alchemisten.
1 het gau Furet: de vlugge fret
2 sat en keec: zat te kijken. Dit verwijst naar de man op de prent.
3 blaser alchimist: de alchemist die met blaasbalgen werkt. Zie voor vele voorbeelden van alchemisten in hun laboratoria o.a. Van Lennep 1984, m.n. hoofdstuk v.
5 vangh: vangst, vondst
  bestoven keucken: stoffige werkplaats
6 vijse: vieze. Een vuile reuk kleeft ook aan Ripa's personificatie van de Onwetendheid (1644, 371a).
7 keurs: rok

XXX.B.2
De droeve deur der kunsten.Ga naar eind4

 
Doordat de fret de wilde dieren dwingt hun schuilplaatsen te verlaten,
 
heeft spoedig iemand die niets gedaan heeft, de buit.
 
Met uw verstand dringt u door tot in de ingewanden van het diepste der aarde,
 
terwijl u, alchemist, door verkeerd te zoeken uw vermogen verkwist.
5[regelnummer]
U hebt ons weliswaar vele goede dingen gegeven,
 
maar, ongelukkige, u hebt nog steeds niet datgene wat u voor uzelf zoekt.
 
Ach, al is uw keuken gloeiend heet, er hangt geen lekkere geur,
 
u hebt een lege beurs, het volk heeft de rest.

XXX.B.3
Een nieuwe uitvinding, geen enkele winst voor wie haar doet.

Waartoe dient het op de hurken te zitten boven alle ingewanden van de aarde en elke dag strijd te leveren met mineralen. Of u zult niets vinden, of u

[pagina 498]
[p. 498]

behaalt geen enkele winst: een ander doet er zijn voordeel mee en u zit met lege handen.

XXX.B.4.a
Martinus Antonius Delrio, Disquisitionum magicarum libri sex, I, V.

Ik prijs de alchemie die dienstbaar is aan de geneeskunst en vereer haar als nuttigste telg van de natuurkunde: uitvindster van vloeibaar goud. Ze haalt immers zeer ijle lucht uit metalen, planten en edelstenen, en geeft hoe ijler des te zuiverder en hoe zuiverder des te werkzamer geneesmiddelen, enzovoort.Ga naar eind5 Maar intussen kunnen alleen de rijksten deze kunde beoefenen: velen worden immers door deze kunde arm en zijn er de schuld van dat hun vrouwen en kinderen gedwongen worden zich niet naar behoren te onderhouden. Dit zeggen zelfs de schrijvers over alchemie zelf: want Geber zegt: Deze wetenschap past dus niet bij de arme en behoeftige, maar is hun veeleer vijandig.Ga naar eind6

XXX.B.5
De droeve deur der kunsten.

Zo dragen jullie de ploeg niet voor jezelf, runderen.Ga naar eind7

 

Ook andere versregels met dezelfde betekenis kunnen zeer toepasselijk gebruikt worden voor het alchemistenvolk als wij kijken naar wat er dagelijks uit de werkplaats van die kunde te voorschijn komt. Of zij nu echte goudmakerij is, dat wil zeggen in staat goud te maken, wil ik hier niet ter discussie stellen, evenmin of zij met voorbeelden kan staven dat er werkelijk eens op deze manier goud gemaakt is, of niet. Als iemand daarover meer wil weten moet hij maar de auteur van de Disquisitionum magicarum (boek 1, hoofdstuk 5) raadplegen. Ik zal hier slechts dit zeggen, dat alchemisten door toeval en terwijl ze andere dingen deden, wel veel uitstekende en voor het menselijk geslacht nuttige zaken hebben voortgebracht, maar dat de meesten van hen niet alleen geen winst uit die kunde gehaald hebben, ja zelfs door alle rampen bijna uitgeput, alles missendGa naar eind8 hun vermogen in rook, schimmel en stof jammerlijk hebben verkwist. Dit geven de schrijvers en begunstigers van de alchemie, Geber, Lullus en anderen, al aan, als ze hun beroepsgenoten aanraden de moed niet te verliezen telkens wanneer ze zien dat ze alle tijd en moeite voor niets besteed hebben;Ga naar eind9 ze raden hen aan opnieuw te beginnen met filosofie (zo noemen ze die alchemie tamelijk hooghartig als het ware om haar voortreffelijkheid).Ga naar eind10 Wat moet ik nog meer zeggen? Hij is voor niets wijs, die niet wijs voor zichzelf is.Ga naar eind11

XXX.B.6

1 smisse: smidse, werkplaats
2 Virgilius: Zie noot 7.
8 bemerckinge: discussie
9 dan: of
15 verblasen: Woordspeling: door blazen (met de blaasbalg) verkwisten (wegblazen).
18 op den dijck [...] ghestelt: aan de dijk gezet, dakloos gemaakt
  gasthuys: armenhuis

XXX.C.1

motto Psalm 39:7, Men brengt bijeen zonder te weten wie het zal verkrijgen.
2 Hier ... hol: Hier op aarde (vgl. hier beneden, r. 8)

[pagina 499]
[p. 499]

  mol: De wroetende, blinde, mol als beeld voor de mens komt vaker voor. Zo sluit Johan de Brune aan bij Cats wanneer hij schrijft: ‘Ellendighe pieren en blinde mollen! die gheen hemel en kennen’ (Bancket-werck van goede gedachten. Middelburg 1657, i, 448; vgl. ook wnt ix, 1015). Bij Ripa is de mol voorgesteld om de personificatie van ‘Blindheid van het verstand’ te verduidelijken (1644, 65a). Adriaen Poirters volgde deze plaats bij Cats na. Zie: Rombauts 1930, 192.
4 vangh: vangst, buit
6 slet: lap. Een verwijzing naar de verhalen in c.4, en c.5-c.6.
7 vry al: heel wat

XXX.C.2
Wat u pakt, heeft een ander.

 
Waarom verbergt u nog steeds, nietig mensje, uw hoofd in donkere holen?
 
Waarom verstopt u zichzelf nog steeds diep in de waardeloze grond?
 
U bent als een fret voor uw vrienden: u zwoegt met uw verstand en uw handen,
 
en zo dadelijk zal het een ander zijn die zich met de buit blij maakt;
5[regelnummer]
het zal een ander zijn die wijn uit vaten van de voorvaderen haalt,Ga naar eind12
 
ach! en u zult voor uw graf een versleten lijkwade krijgen.
 
Als u verstandig bent, steek dan eindelijk het hoofd uit de rulle aarde
 
en leer de beloningen na te jagen die niet afgepakt kunnen worden.

XXX.C.3
[Moet zijn:] Prediker 4:8, Mijn oog wordt niet verzadigd van rijkdommen, en denk ik niet: Voor wie beul ik me af en ontzeg ik mij goede dingen?

Waartoe dient het u, sterfelijke, uw leven te verkwisten met gierigheid, razernij, tobben en zwoegen? Ziet u niet dat u enkel dienst doet als fret? U neemt alle moeite, de ander krijgt het feestmaal.

XXX.C.4
Lucas 12:20, ‘Gij dwaas! in deze nacht zal men uw ziel van U afeisen; en wat gij bereid hebt, van wie zal het zijn?’

Over keizer Severus bestaat de volgende overlevering: toen hij merkte dat de dood hem langzaamaan naderde, liet hij de linnen doek waarin hij begraven zou worden, op een stok door het kamp dragen en door een heraut verkondigen: Kijk! dit is het enige van de grote rijkdommen van zijn rijk wat keizer Severus met zich mee zal nemen.Ga naar eind13

XXX.C.5
Wat u pakt, heeft een ander.

Wat een zorgen hebben de mensen! Hoe onbelangrijk zijn de menselijke aangelegenheden!Ga naar eind14

 

De één houdt al is hij kinderloos niet op zijn vermogen te spekken voor andermans erfgenaam, de ander leeft lange tijd spaarzaam en verspilt zijn leven aan het verzamelen van rijkdom voor zijn gezin en sterft uiteindelijk op het lang verwachte einde met evenveel zonen als gieren die op een cadaver wachten om zich heen, en onder krokodilletranen wordt hij naakt ter aarde besteld. Van Saladin, die Syrië, Egypte en een groot deel van Afrika onderworpen had, vertelt men dat hij toen zijn dood nabij was, en dit hem tot diep nadenken stemde, hij daarom bij uiterste wilsbeschikking regelde dat in plaats van allerlei funeraire pracht en praal alleen zijn onderhemd hoog op een lans getoond zou worden, en dat daarbij geroepen werd: Dit is het enige wat van de bedwinger van het oosten over

[pagina 500]
[p. 500]

is.Ga naar eind15 Prediker 5:12 zegt: ‘Er is een andere, ernstige zwakheid die ik gezien heb onder de zon: rijkdom, bewaard tot het onheil van de bezitter; rijkdom gaat immers in zeer grote ellende ten onder. Zoals de bezitter naakt uit de moederschoot gekomen is, zo zal hij terugkeren en hij zal niets van zijn inspanning meenemen. Wat baat het hem dus, dat hij zich heeft afgetobd voor de wind, al de dagen van zijn leven?’Ga naar eind16 ‘Ik weet’, zegt dezelfde in hoofdstuk 3:12, ‘dat er niets beters is dan zich te verheugen en goed te doen in zijn gehele leven; dat is dan immers een gave van God.’Ga naar eind17

XXX.C.6

2 verworgen: benauwen
1-2 Ach ... verworgen: Mogelijk een verwijzing naar Job 7:15-16.
3-4 Den desen [...] Den ghenen: De een ... de ander
5 mitsgaders: bovendien
7 duchtende: die bang zijn
8 vande selve: Nl. syne kinderen, r. 7.
9 ghedierte: dier
  van: door
11 Saladijn: Zie noot 15.
13-14 na dat ... ghegheven: nadat hij hierover serieus had nagedacht
17 met een by-roep: onder het roepen van de woorden
18 boose plaghe: verderfelijk kwaad (vgl. wnt iii, i, 480, c)
18-23 Dat ... &c.: Prediker 5:12-16.
20 met grooten jammer: uitermate ellendig
23 den selven: Salomo, nl. in Prediker 3:12-13.

Commentaar

Zoals ook bij enkele andere emblemen in de Sinne- en minnebeelden het geval is, blijkt Cats zich hier op een embleem van Joachim Camerarius te hebben geïnspireerd. Onder het motto ‘Undique insidiae’ (Altijd dreigt er gevaar) jaagt in de bundel Symbolorum et emblematum ex animalibus quadrupedibus een man met behulp van een fret aan een lijn op konijnen; zijn buit ligt op de voorgrond (afb. 30.1). In het onderschrift stelt Camerarius de retorische vraag: Wie kan hopen dat hij veilig is voor hinderlagen?Ga naar eind18

Sprekend over de konijnen die de wortels van planten opeten op en rondom Iberia, beschrijft Strabo reeds in zijn Geographica hoe men destijds een oplossing voor dit probleem vond: ‘Zij maken gebruik van speciaal gefokte Libische fretten die ze muilkorven en in de holen loslaten. De fretten krabben met hun klauwen alle konijnen die ze gevangen hebben naar buiten, of anders dwingen ze de konijnen naar buiten te vluchten waar mannen, die zich hebben opgesteld voor het gat, ze vangen als ze uit hun holen gedreven worden.’Ga naar eind19 Ook Plinius vermeldt de bijzondere populariteit van de fret bij de konijnejacht. Met het woord fretteren wordt het jagen met deze dieren aangeduid; de periode september tot het einde van februari beschouwt men hiervoor als de beste tijd, vooral bij triest weer omdat de meeste konijnen zich dan in hun holen bevinden.Ga naar eind20

In zijn eerste toepassing vergelijkt Cats de drie partijen van de jacht, degene die jaagt, de prooi en de ontvanger van de buit met een situatie binnen de vrijerij. Een minnaar, die meer dan eens is afgewezen, kan zijn beminde toch nog krijgen wanneer zijn boerse rivaal - een dommige sul die weliswaar in de smaak

[pagina 501]
[p. 501]

valt bij de moeder - het angstig geworden meisje opjaagt en haar bij zijn concurrent-minnaar in de armen speelt.Ga naar eind21

Vervolgens verschuift het perspectief naar de alchemie. Die kunst mag dan wel nuttige zaken opdiepen, maar terwijl anderen er voordeel uit halen, blijft de zoeker zelf berooid achter. Cats uit hier kritiek op de geldverslindende bezigheden die de alchemist inclusief zijn gezin tot de armoede brengen.

De laatste uitleg heeft betrekking op de mens die zich, vol zorgen, uitslooft om voordeel na te jagen. Hij zou zich moeten realiseren dat een dergelijke jacht naar aardse zaken zinloos is; anderen gaan op de buit zitten azen en aan het eind van het leven valt er toch niets mee te nemen. De werkelijke, dat wil zeggen onvergankelijke, beloningen zijn immers niet hier maar elders te vinden. Een waardige geest richt zich daarom ook op het hogere.Ga naar eind22

Cats stond met zijn oordeel over de alchemie niet alleen. Ook in de prentkunst werden de desastreuze gevolgen van de werkzaamheden van de alchemist weergegeven. Van omstreeks 1558-1559 is de door Pieter Bruegel de Oude ontworpen voorstelling De alchemist, waarschijnlijk door Philips Galle gegraveerd. In een wanordelijk vertrek is de alchemist, een man met een verwarde haardos, bezig met het verwarmen van een smeltkroes. Zijn vrouw bemerkt dat haar opgehouden hand, hoe ze haar beurs ook schudt, leeg blijft en hun kinderen treffen een lege provisiekast aan. De toekomstige staat van het gezin is zichtbaar in een doorkijk waar de alchemist met vrouw en kinderen in het armenhuis belandt. De prent bevat verder een woordspeling op zijn professie: de kopregel boven een boek dat een man zit te bestuderen, luidt ‘Alghe mist’.Ga naar eind23

Onder het motto ‘Paupertatem alius fugit, ast hic advocat ipsam’ (De één vlucht voor de armoede, maar de ander roept haar op) verwerkte Theodor de Bry ditzelfde thema in zijn Emblemata secularia uit 1611 (afb. 30.2). De prent (naar een ontwerp van Maerten de Vos) en de Duitse, Franse en Nederlandse bijschriften geven ook precies die strekking weer die Cats aan het alchemistenbedrijf zou verbinden. Het derde onderschrift luidt:

 
Van den Alcomist.
 
 
 
Den Alcomist, seer veel verquist, aen goet en tyt
 
Ghelt, goet, en schat, heeft hy ghehat, maer ist nu quyt.
 
Hy vint int vier, gans niet een sier, dan syn bederven
 
In d'eynde dan, moet hy arm Man, int gasthuys sterven.Ga naar eind24

Verrassend in verband met de tweede duiding van Cats, is dezelfde combinatie die Steffan Michelspracher kort daarvoor had gegeven van het fretteren en de alchemie. Op één van de vier illustraties in de Cabala, Spiegel der Kunst und Natur: in Alchymia laat de derde gravure, getiteld ‘Coniunctio’, de zeven treden van de initiatie zien die de adept dient te beklimmen (afb. 30.3). Daartoe moet hij kennis hebben van de Materia Prima, het volgende axioma indachtig: ‘Bezoek het binnenste van de aarde en door te destilleren zul je de verborgen, ware medicinale steen vinden.’Ga naar eind25 Zoals het konijn gefretteerd moet worden, moet de alchemist op zoek naar de Materia Prima. De jacht met de fret dient in deze, in 1616 verschenen Cabala, te worden opgevat als een symbool van het zoeken naar de oerstof van de steen, ook wel vitriool genoemd, waarbij de geblinddoekte man op de voorgrond de onwetende verbeeldt.Ga naar eind26

[pagina 502]
[p. 502]

Het thema van de frettenjacht werd vaker uitgebeeld. Het komt voor in dertiende-eeuwse bestiaria, en bijvoorbeeld op het tapijt Boeren die met fretten op konijnen jagen (Glasgow, Burrell Collection) dat mogelijk is vervaardigd in het atelier van Pasquier Grenier te Tournai (ca. 1450-1475). Hier is een voorbereiding voor een konijnejacht voorgesteld. De fretten worden uit hun kooitjes gehaald en een pin wordt gewet. Intussen leggen jagers netten over de holen en houden ze de honden in bedwang. Ook het Roi-Modushandschrift uit de eerste helft van de vijftiende eeuw (Berlijn, Kupferstichkabinett) toont in een miniatuur hoe een jager de techniek succesvol aanwendt om de konijnen te vangen (afb. 30.4).Ga naar eind27

Het verhaal over de begrafenis van Saladinus dat Cats aanhaalt, werd verbeeld in Le miroir qui ne flate point van Jean Puget de la Serre (afb. 30.5). In de banderolle op de prent staat: ‘Le Grand Saladin Dompteur de Lasie et monarque de Lorient, n'emporte dans le tombeau que cete chemise que vous voyes apres tant de victoires’, en eronder: ‘Saladini, Dompteur de lasie faict crier a Son de trompe au milieu de Son Armee quil n'emportoit en mourant q'une Chemise pour Recompense de Toutes Ses Victoires.’ Cornelis Galle ii (1615-1678) graveerde de prent naar een ontwerp van Nicolaes van der Horst (1587-1646).Ga naar eind28

Bewerking en navolging

Amoris divini et humani antipathia 1629, i, xviii.
Den Elger 1703, 255 (‘Men jaagt zomtijds voor een ander’).

Literatuur

Emblemata 1967, 465.

eind1
Vgl. ‘Fugat, non fugit’, volgens Herhold 1887, 102 het devies van Centorbi.

eind2
De betekenis gaat in de richting van: Ook al sla je op de struiken, dan betekent dat nog niet dat je de vogeltjes kunt pakken. Meurier 1617, 204; Proverbia I, 253; Littré 1873-1883, I, 438; Le Roux 1859, I, 188 o.v.n. Rabelais; Dejardin 1891-1892, I, 114, nr. 423: ‘Il a battu les buissons et un autre a pris les oiseaux’ met als toelichting dat de één alle moeite doet, terwijl de ander het voordeel heeft. Later citeert Cats de regel nogmaals en voegt er als Nederlandse gezegdes aan toe: ‘Hij en heeft het nestjen niet die het weet, maer die het rooft’, en: ‘D'een klopt op de haege, maer d'ander krijgt de vogels’. Spiegel 1632, I, 59, nr. XIX; vgl. tevens Spiegel 1632, II, 74. In ADW 1712 resp. I, 506 en 590.

eind3
De nereïde Galatea beminde de herder Acis. Zijn medeminnaar, de cycloop Polyphemus, verpletterde hem door middel van een rotsblok.

eind4
Of: Kunsten (trucjes) leiden tot droefheid?

eind5
Ed. Mainz 1603, 49 c, onder het hoofdstuk ‘Ars aurifactoria, quam Alchimicam nuncupant, ad quam magiae speciem sit referenda’ (Tot welke soort magie de kunst van het goud maken, die men Alchemie noemt, gerekend moet worden). In Leuven wijdde de jezuïet Delrio (1551-1608) de studenten in in de geheimen van de magie. De Disquisitionum, waarvan verschillende jaartallen worden opgegeven (o.a. 1593 en 1599), is zijn beroemdste werk. Delrio's boek over de tovenarij beleefde meer dan twintig herdrukken en was verantwoordelijk voor het opflakkeren van de heksenwaanideeën en daarmee voor de heksenvervolging in heel Europa. De auteur staat tevens te boek als protestantenhater. Zie K. Baschwitz, Heksen en heksenprocessen. Tweede druk. Amsterdam 1981, 132, 153-154, 335; en Van Lennep 1984, 364. Cats verwees ook naar dit werk van Delrio in Het Spaens heydinnetje. Zie ed. Vieu-Kuik 1980, 101.
eind6
Geber was een belangrijke figuur in de geschiedenis van de middeleeuwse alchemie. Men heeft lange tijd gedacht dat hij identiek was met de arabische alchemist Jabir ibn Haiyan, op wiens geschriften Geber zich inspireerde. Vgl. E. Darmstädter, Die Alchemie des Geber, übersetzt und erklärt. Berlin 1922; De Jong 1965, 24 en 131; en Van Lennep 1984.
Cats verwijst met zijn opmerking naar Gebers invloedrijke Summa perfectionis, dat samen met diens overige werk werd opgenomen in De alchemia (Strasbourg 1529 en Nürnberg 1541). In het hoofdstuk ‘De impedimentis huius operis extrorsum artifici supervenientibus a casibus et fortuna’ (De belemmeringen van deze arbeid, die de kunstenaar van buitenaf overkomen vanwege het lot en de fortuin), vi, 61va-62ra brengt Geber deze kwestie ter sprake: ‘Hi tamen ultra paupertatem depressi ex dispensationis indigentia hoc tamen excellentissimum magisterium coguntur postponere [...]. Expedit ergo similiter temperatum et parcum ad iram esse, ne subito propter ire impetum iam incepta dissipet et destruat. Similiter et pecuniam suam custodiat, ne presumptis eam vane distribuat, ut si forte artem non invenerit consumetur in miseria depaupertatus et desperatione [...]. Non igitur hec scientia bene convenit pauperi vel indigenti, sed potius est ei inimica et adversaria. (But when these men have been pushed down beyond poverty, they are forced to set this very excellent magistry aside, out of indigence [...]. It is important also that he have a good temper and be little given to anger, lest due to the fury of his wrath, he demolish and destroy his work just begun. Let him likewise preserve his money, lest he distribute it vainly on the basis of premises with the result that if he does not require the art, he be destroyed, paupered, in misery and desperation [...]. For this science does not well suit a pauper or indigent, but is to the contrary inimical and opposed to him).’ Zie ed. Newman 1991, resp. 260-261, r. 42-44; 264, r. 37-41; 266, r. 14-15; de vertaling op p. 638-640.

eind7
Deze vergiliaanse spreuk (vgl. Eclogae, i, 6-10) kent een aantal variaties en heeft een lange traditie. Zie hiervoor Walther, 4, 1043, nr. 29560.
eind8
Vergilius, Aeneis, i, 599: ‘Omnibus exhaustos iam casibus, omnium egenos.’ Vert. Schwartz 1989, 15: ‘Uitgeput door alle gevaren [...] van alles verstoken.’
eind9
Zie voor het spreekwoord ‘Oleum et operam perdidi’, o.m. Plautus, Poenulus, 332 en Walther, 3, 574, nr. 19768.
eind10
Vgl. de volgende regels uit Gebers Summa perfectionis, vi, 61vb: ‘Et ipsum similiter necessarium est constantis voluntatis in opere fore [...]. Oportet etiam ipsum sedulum operi usque ad ipsius consummationem insistere ut non opus detruncatum dimittat, quia nec scientiam nec proficuum ex opere diminuto acquiret sed potius desperationem. (It is necessary also that he be of constant will in work [...]. It is also important that the practitioner busily keep at his work until the conclusion of it, so that he does not let loose a mangled product. For he will acquire neither knowledge nor profit from an incomplete work, but rather desperation).’ Ed. Newman 1991, resp. 262-263, r. 22-23, en 28-31; de vertaling op 638-639.
De Spanjaard Raymundus Lullus of Lullius (1232/1235-1316) bestreed in vele teksten de operatieve alchemie, maar gaf in een geschrift uit 1272 wel het bestaan van de transmutatie toe. Volgens hem bestond het goud, dat hij als oorsprong van alle kwalen zag, vooral in de verbeelding van de alchemist, die hij een ‘fantasticus’ noemde. De invloed van Lullus' logisch-wiskundige symboliek op de alchemie (de Ars magna) kan echter niet worden ontkend. Aan Lullus werden de Opera chemica (1470) toegeschreven. Zie over hem en zijn geschriften, waaronder verder Liber, qui codicillus, seu vade mecum inscribitur, in quo fontes alchimicae artis et reconditioris philosophiae traduntur. Köln 1563: [J.B. Haréau], ‘Raimond Lulle, eremite.’ In: Histoire littéraire de la France, xxix, Paris 1885, 1-386, en 631-632; De Jong 1965, 135; en Van Lennep 1984, i.h.b. 18, 45, 78-84, 180, 320-321, 374-375 en de daar vermelde literatuur. De aanduiding filosofie komt herhaaldelijk terug in zowel de titels als (de voorwoorden van) de alchemistische boeken zelf.
eind11
Vgl. Publilius Syrus, Sententiae, 51: ‘Nisi per te sapias, frustra sapientem audias’ (Als je niet voor jezelf wijs bent, word je voor niets een wijze genoemd). Ed. Friedrich 1964, 62, nr. 51; zie ook Walther 3, 169, nr. 16943.

eind12
Vgl. Horatius, Ode, i, xxxvii, 5-6: ‘Antehac nefas depromere Caecubum cellis avitis’ (Vroeger was het goddeloos geweest Caecubische wijn uit voorvaderlijke vaten te halen).

eind13
Het begin van citaat wijkt iets af van de Vulgaat: ‘Stulte, hac nocte anima tuam repetunt.’ Volgens Polus 1686, iv, kolom 1018 heeft Piscator hier ‘tua repetitur’. Verder geeft Cats, vlak na elkaar, twee keer een nagenoeg identiek verhaal - vgl. dat over Saladinus in c.5 en c.6. Met Severus kan zijn bedoeld (het verhaal is niet gevonden): Lucius Septimus Severus, romeins keizer van 193-211, die volgens Herodianus bij zijn dood vele schatten naliet (De geschiedenis van het keizerschap na Marcus, iii, 15, 2-3). Vgl. pre ii a, 1940-2002; en wdo 2711-2713. Wellicht gaat het om een vermenging van verhalen.

eind14
Persius, Saturae, i, 1. Ook aangehaald door Langius (302 b). Vgl. verder Walther, 3, 520, nr. 19440 en Bartels 1992, 123.
eind15
De verwijzing naar het legendarische verhaal over Yousouf Salah al-Din (1138-1193) is te vinden in S. Lane-Poole, Saladin and the fall of the kingdom of Jerusalem. New York etc. 1898, 386. Volgens hem gaat het terug op een vermelding bij Vincentius van Beauvais en bij Peppijn: ‘When Saladin lay dying he called his standard-bearer to him and charged him, saying: Do thou, who art wont to bear my banner in the wars, carry also the banner of my death. And let it be a vile rag, which thou must bear through all Damascus set upon a lance, crying: “Lo, at his death the King of the East could take nothing with him save this cloth only”.’
Als variant van de vertelling citeert Lane-Poole: ‘The Minstrel also knows the story, and puts it into the mouth of his confidential prisoner. In this version Saladin is represented as sending a servant through all his cities, with a strip of linen on the point of a lance; the man stood at all the street corners and proclaimed these words: “Of his kingdom and all his treasure, Saladin will carry nothing away, save only these three ells of linen for his shroud”.’ Zie eveneens: T.A. Archer en C. Lethbridge Kingsford, The crusades. The story of the Latin kingdom of Jerusalem. Fifth impression. London 1919, 368; en J. Westerman Holstijn, Dood en humor. Haarlem 1929, 3-4. In Tractatus de septem donis Spiritus Sancti noemt ook Stephanus van Bourbon het; zie: Anecdotes historiques, légendes et apologies tirés du recueil inédit d'Etienne de Bourbon. Ed. A. Lecoy de la Marche. Paris 1874, 60. Het verhaal vindt geen bevestiging in de Arabische bronnen (A. Champdor, Saladin, le plus pur héros de l'Islam. Paris 1956; H.A.R. Gibb, ‘The Arabic sources for the life of Saladin.’ In: Speculum. A journal of mediaeval studies 25 (1950), 58-72; en A.S. Ehrenkreutz, Saladin. New York 1972).
Langius (1182 b) haalde de anekdote ook aan, maar in geheel andere bewoordingen dan Cats; hij gaf wel een verwijzing naar Egnatius, waarmee hij doelde op Giovanni Battista Cipelli Egnazio in wiens De exemplis illustrium virorum venetae civitatis atque aliarum gentium, vii, ii het verhaal werd opgenomen. Ed. Paris 1554, 265. Ook Juan Philippus Camerarius (Operae horum subcisivarum sive meditationes historiae auctiores. Frankfurt 1644, 75-76) en Juan de Boria (Empresas morales. Brussel 1680, 98, nr. 97) geven het verhaal. Het vond eveneens zijn weg in andere genres. Heymen Jacobi nam het bijvoorbeeld op in zijn Gheneuchelijcke, eerlijcke ende profijtelijcke propoosten, exempelen ende fabulen, al tot deucht aenporrende dienende tot argumenten voor den kinderen. Haarlem 1596, 26. Vgl. ook het citaat onder c.4 over Severus. Cats zet hier beide, sterk gelijkende overleveringen, zonder verder commentaar achter elkaar.
eind16
Verwijzing naar Prediker 5:12-16.
eind17
Prediker 3:12-13.

eind18
Ed. Nürnberg 1595, 90, nr. lxxxii. Het bijschrift luidt:
 
Protrahit abstrusis mustela cuniculum ab antris,
 
Et quis se tutum speret ab insidiis?
 
 
 
De fret trekt het konijn uit onderaardse gangen,
 
en wie kan hopen dat hij veilig is voor hinderlagen?
eind19
Geographica, iii, ii, 6 (144): ‘Καὶ δὴ καὶ γαλα̑ς ἀγρίας, α̑ς ἡ Λιβύη ϕέρει, τρέϕουσιν ἐπίτηδες, ἅς ϕιμώσαντες παρια̑σιν εἰς τὰς ὀπάς· αι̑ δ᾿ ἐξέλκουσιν ἔξω τοι̑ς ὄνυξιν, ου̑ς ἂν καταλάβωσιν, ἢ ϕεύγειν ἀναγκάζουσιν εἰς τὴν ἐπιϕάνειαν, ἐκπεσόντας δὲ ϑηρεύουσιν οἱ ἐϕεστω̑τες.’
eind20
Plinius, Historia naturalis, viii, lxxxi, 218: ‘Magna propter venatum eum viverris gratia est: iniciunt eas in specus qui sunt multifores in terra (unde et nomen animali) atque ita eiectos superne capiunt’ (De fret is bijzonder populair voor de konijnejacht: men laat de fretten in de holen met een aantal uitgangen die de konijnen in de grond hebben gegraven (hiervan is hun naam afgeleid) en vangt vervolgens de konijnen wanneer ze naar buiten gedreven worden). Vgl. ook Gesners Thierbuch ... 1563, clir.
De fretten moeten tam en gedresseerd zijn, en om te voorkomen dat ze het konijn zelf pakken, worden ze van te voren goed gevoerd, krijgen ze een muilkorf om en (of) een halsband met belletjes. Uitgebreid over het fretteren: H. von Kondratowicz, Das Frettchen, seine Haltung und Verwendung zur Jagd. Neudamm etc. 1941; K. Herter, Itisse und Frettchen. Wittenberg 1959, 107-109 en afb. 51-52 (Die neue Brehm-Bücherei). Vgl. verder wnt iii, ii en iii, 4675-4676, evenals de praktische werken vermeld in J. Thiébaud, Bibliographie des ouvrages français sur la chasse. Paris 1974. Voor ideeën over de jacht in de zeventiende eeuw: J.H. Dam, Het jachtbedrijf in Nederland en West-Europa. Zutphen [1953], 273-275; S.A. Sullivan, The Dutch gamepiece. Totowa 1984, ‘Hunting and Dutch society’, 33-45; en Portretten van echt en trouw 1986, 261-264, noot 7.
eind21
Vgl. voor ‘De haas jagen’ als eufemisme voor het liefdesspel: Tot lering en vermaak 1976, 76-79, cat. nr. 13. In het Franse gedicht dragen de vrijers herdersnamen. Van de Venne vergelijkt in de Belacchende werelt uit 1635 in een amoureuze context een vrijster met een fret. En al eerder gebeurde dit in de Vier nieuwe tafelspeelen uit 1608:
 
Nu sal mijn Fret
 
In Duyn te bet, t'Conynen hol verstooren,
 
Wellekoom schoon lief
 
tot mijn gerief
 
heb ick u uytvercoren.
Geciteerd naar Van Vaeck 1994, 72 en 723 (noot 6).
eind22
Vgl. voor deze moralisatie de ets ‘De konijnejacht’ van Pieter Bruegel, gekoppeld aan het spreekwoord ‘Die twee hazen najaagt, vangt er gemeenlijk geen’. Hierover: P.P. Fehl, ‘Peculiarities in the relation of text and image in two prints by Peter Bruegel: “The rabbit hunt” and “Fides”.’ In: North Carolina Museum of art bulletin 9 (1970), 24-35, i.h.b. 26-29, en vgl. ook Vaenius, Amorum emblemata 1608, 25. Zie voor deze symboliek bovendien Martinus Koning, Lexicon hieroglyphicum 1722-1727, iii, 316. Verachting van de rijkdommen en ijdelheid van de wereld, en gerichtheid op hemelse zaken, beschrijft Ripa 1644, 35b en 523b.
eind23
Vgl. voor de woordspeling ook embleem xxxii.b.1, r. 8. Klein 1963, 171-173, nr. 38 merkte in dit verband op: ‘Deceptions and disappointments inherent in alchemy were exposed by various moralistic and iconoclastic writers of Bruegel's time and shortly before’ (172). Maar satires op de alchemie vindt men al aan het eind van de veertiende eeuw. Zo verhaalt de knecht in Geoffrey Chaucers Canterbury tales (ca. 1390) in de vertelling van de kanunnik en zijn knecht (The Canon's Yeoman's tale):
 
'k Ben van die gladde kunst naakt thuis gekomen
 
Want tot mijn leste stuiver is me ontnomen.
In: De vertellingen van de pelgrims naar Kantelberg. Vert. A.J. Barnouw. Haarlem 1933, iii, 195, r. 732-733. Zie ook Florentius Schoonhovius, Emblemata partim moralia partim etiam civilia. Gouda 1618, 145-146, nr. xlviii (‘In alcumistas’), en voor andere voorbeelden uit de Europese literatuur en beeldende kunst: De Jong 1965, 13-14; Van Lennep 1984, 350; Die Sprache der Bilder 1978, 150-153, cat. nr. 35; en Masters 1984, 133-134, cat. nr. 3.
eind24
Ed. [Oppenheim] 1611, nr. 53; al vroeger in de ed. Frankfurt am Main 1596, nr. 32. Een nagenoeg identieke gravure, eveneens naar De Vos en met hetzelfde motto, werd gestoken door de Vlaming P. Cool. Zie Hollstein iv, 225, nr. 5; en Van Lennep 1984, 360 en afb. 82.
eind25
Ed. Augsburg 1616. ‘Visita Interiora Terrae Rectificandoque Invenies Occultum Lapidem Verum Medicinalem.’ Zie Klossowski de Rola 1988, 52-58, afb. 21; het citaat op 58. Vgl. verder Van Lennep 1984, afb. 80. In de ed. Leipzig 1704, waaruit de afbeelding afkomstig is, zijn de illustraties aan het eind ingeplakt; deze is nr. 3.
eind26
Dat de adept het konijn zou moeten nabootsen, zoals Van Lennep 1984, 174 stelt, lijkt mij een onjuiste interpretatie. Zie voor de thema's die in de zeventiende eeuw vaak met het konijn worden verbonden, zoals angst, overvloed, lust en amoureuze dwaasheid: Royalton Kisch 1988, 188-190, nrs. 24-25.
eind27
Roi-Modushandschrift, inv. nr. 78 c 6, fol. 58r. Zie voor de bestiaria: George en Yapp 1991, 64. Twee tapijten die deel uitmaken van dezelfde reeks en waarop de jacht en de er op volgende picknick zijn afgebeeld, hangen in San Francisco en Parijs. Zie: The Burrell Collection. Red. J.J. Norwich e.a. Seventh imprint. London etc. 1990, 105, inv. nr. 46/56; evenals E. Moses, ‘A gothic tapestry in the M.H. de Young Museum.’ In: Pacific art review i, nrs. 3-4 (1941), 24-30. Middeleeuwse voorbeelden van het gebruik van fretten en netten bij de haze- en konijnevangst in: W.A. Baillie-Grohman, ‘Fifteenth century sporting dogs.’ In: The connoisseur. An illustrated magazine for collectors 9, may-august (1904), 41, afb. nr. v (Gaston Phoebus); Lindner 1937-1940, ii, 380-381, en Tafel 50a-b en 52b; twee vrouwen die succesvol fretteren in: K. Lindner, Queen Mary's psalter. Hamburg etc. 1966, Tafel 19 (Die Jagd in der Kunst). Voor het toepassen van netten in de klassieke tijd: D.B. Hull, Hounds and hunting in ancient Greece. Chicago etc. 1964, 12-14 en 72-73.
eind28
Ed. Brussel 1632, tegenover pagina 79. Ook opgenomen in J. Puget de la Serre, De spiegel, die niet vleid. Vert. J.H. Glazemaker. Amsterdam 1655, tegenover pagina 72. Vgl. verder Hollstein vii, 67, nr. 157 en ix, 147, nr. 16.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken