Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
Afbeelding van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.61 MB)

Scans (45.11 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Luijten



Genre

proza
poëzie

Subgenre

emblematiek
proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

(1996)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 731]
[p. 731]

L Binnen niets.

Prent

Op de voorgrond bevindt zich een stenen grafmonument dat, met zijn spits toelopende, piramidale vorm, oogt als een obelisk. (In de bijschriften wordt telkens gesproken van een piramide).Ga naar eind1 Op de vierkante sokkel staan kopjes van grotesken. Rechts in de achtergrond ligt een stadje in een bosrijke omgeving. Een groot gebouw met een koepel en een torenspits steken boven de bosschages uit; ook links van het monument zijn bossen te zien. Hierop komt, evenals rechts van de piramide, een weggetje uit. Geheel rechts stroomt waarschijnlijk een water.Ga naar eind2

In het open veld staan enkele mensen. Mogelijk is één van hen een herder (de middelste lijkt een staf vast te houden; dan zou tussen hem en de rechtse figuur een schaap kunnen zijn voorgesteld. In ieder geval is op de pictura in de editie 's-Gravenhage 1629 te zien hoe een herder bij zijn schapen op zijn fluit zit te spelen (afb. 50.1)). In het achterplan een rotslandschap.Ga naar eind3

 

Gesigneerd linksonder: js.

 

Afmeting: 12,5 × 12,5 cm.

L.A.1

motto Niet dan: Alleen maar
2 wel gemaect: mooi geschapen, gevormd
  'tfeylt: het ontbreekt
3 het enckel wesen: de buitenkant, het uiterlijk of gelaat

[pagina 732]
[p. 732]

4 Wel-leven: Misschien een toespeling op Coornherts ethica Zedekunst dat is wellevenskunste (1586); vgl. wnt xxv, 1149.
  dienter: hoort er
5 Floor: Floris, ook: sukkel (wnt iii, ii en iii, 4573)
  piramiden: spits toelopende, vierzijdige bouwwerken, die door de oude Egyptenaren tot ca. 2000 v.Chr. werden opgericht om als koningsgraf te dienen
5-6 Cats lijkt met deze formulering een toespeling te maken op Mattheus 23:27, ‘Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeeën, gij geveinsden, want gij zijt aan de witgepleisterde graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinheid.’ Qua strekking sluit deze bijbelplaats, mét 23:28, nog meer aan bij c.1. Deze regels wijzen erop dat Cats het woord piramide gebruikte in de betekenis van grafmonument.
7 soo ... besijden: vind ik dit van ondergeschikt belang, houd ik daar geen rekening mee (vgl. wnt ii, ii, 2474, 3, d)

L.A.2
In de deuropening schoon, binnen niets.

 
De piramide van Rhodopis is smakeloos, omdat zij helemaal open en bloot ligt
 
en van binnen in het geheel geen zalen heeft.Ga naar eind4
 
Ik zeg dat een meisje de benaming mooi niet werkelijk verdient,
 
als ze alleen maar mooie rode wangetjes heeft.Ga naar eind5
5[regelnummer]
Ik vraag meer: ik verlang gevatheid en charme van de geest,
 
vooral een meisje met deze bruidsschat bevalt me.
 
Eén enkel uur is voldoende om te doorzien wat een knap gezichtje waard is,
 
maar een vriendin met verstand zal je steeds opnieuw vermaken.

L.A.3
Een mooie kooi, zonder vogel.Ga naar eind6

Het lichaam van Jacqueline is niets anders dan een piramide, voor het oog vrij aantrekkelijk, maar zonder enige kennis. Hoewel het beeld van goud is, raakte het me nooit in het hart. Ik vind niets mooi, waar geen mooie geest in zit.

L.A.4.a
Lucretius, De rerum natura, IV, 1278-1282.

Want soms gebeurt het door een goddelijke beschikking en door de pijlen van Venus, dat een vrouwtje dat niet zo heel mooi is, desondanks bemind wordt. Want op zichzelf bewerkt dan zo'n vrouw soms door haar daden, haar meegaand karakter en doordat ze er lichamelijk schoon verzorgd uitziet, dat een man er gemakkelijk aan went om met haar te leven.Ga naar eind7

L.A.4.b
Daniel Heinsius, Elegiarum libri III, IV, IV.Ga naar eind8

Waar ik van houd is iets, dat meer is dan schoonheid, meer dan ogen en wangen, meer dan het hele lichaam.

L.A.4.c
Ovidius, Ars amatoria, II, 107-108.

Weg met al die schandelijke opsmuk; om bemind te worden moet je beminnelijk zijn: en dat zal noch je gezicht, noch je uiterlijk alleen je geven.

[pagina 733]
[p. 733]

L.B.1

motto Het is weggegaan zoals het is gekomen (wnt xviii, 517, 2; reeds in 1610 als spreekwoord bij Gruterus).
1-3 Verwijzing naar de uit Thracië afkomstige courtisane Rhodopis, die evenals de slaaf Aesopus in dienst was van de op het eiland Samos woonachtige Iadmon. Dat Cats juist haar noemt, is terug te voeren op klassieke bronnen die hij heeft gekend, nl. Herodotus, Historiae, ii, 134-135 en de voor de Sinne- en minnebeelden zo vaak geraadpleegde Naturalis historia van Plinius (xxxvi, xvii (82). In deze werken is sprake van een prachtige piramide die voor haar zou zijn opgericht. Rhodopis' bekoorlijkheid was beroemd en zowel Herodotus als Plinius spreken er hun verwondering over uit dat het haar, voor iemand met een dergelijk beroep, zo voorspoedig ging.Ga naar eind9
3 timmert: laat bouwen
4 spits gebou: piramide
  niet als: enkel
5 het ydel oogh: Verwijst naar de ogen van de minnaars.
6 dat ... genomen: heeft ervoor gezorgd dat alles (al haar bezittingen, voor de bouw ervan) is opgeëist. Mogelijk is de regel in zijn geheel tevens bedoeld om aan te geven dat alles alleen maar ten dienste is gesteld van het ijdel oog.
7 qualijck: op oneerbare wijze
  tegen reden: in strijd met het gezond verstand

L.B.2
Wat met schande verworven is, glipt met schande weg.Ga naar eind10

 
Toen Rodopis,Ga naar eind11 zo mooi als nog nooit gezien door de Griekse meisjes, met haar lichaam
 
op schandelijke wijze onmetelijke rijkdommen bij elkaar gebracht had,
 
- wat gebeurde er uiteindelijk? - liet ze van de winst een piramide, een hoog gevaarte, bouwen,
 
waarvan de reusachtige top bijna de hoge sterren raakte,
5[regelnummer]
maar die alleen de ogen van de reiziger verzadigde
 
en niet de vermoeide lichamen liet bijkomen op neergezette rustbedden.Ga naar eind12
 
Wat zal het je baten door een schandelijke daad enorme rijkdommen te hebben opgehoopt?
 
Iets wat met schande verworven is, glijdt vernederend uit de handen.

L.B.3
Van een op oneerlijke wijze verkregen winst is het bezit ijdel.Ga naar eind13

Het onzinnige bouwwerk van een hoge piramide heeft Rodopis uiteindelijk een lege beurs opgeleverd, die was gevuld door oneerlijke verdienste. Bezit dat in ijdelheid is verworven, gaat op een ijdele manier verloren.

L.B.4.a
Plautus, Poenulus, 844.

Wat met schande verworven is, glipt met schande weg.Ga naar eind14

L.B.4.b

Het Franse spreekwoord zegt:

 
Bezit dat verkregen wordt door oneerlijk te handelen,
 
bereikt de derde erfgenaam niet.Ga naar eind15
[pagina 734]
[p. 734]

L.B.5
Wat met schande verworven is, glipt met schande weg.

Zoals de lucht die vroeg in de morgen de mist snel in zich opneemt, bijna altijd vanaf het ontbijt een enorme regenbui laat neerplenzen, zo zal hij die iets snel gedaan heeft en zijn winst, vooral de onrechtvaardig behaalde, zonder moeite bijeengeschraapt heeft,

 
zijn rijkdom nooit in zwarte grotten verbergen
 
en zijn bezit niet tot de duisternis veroordelen.

Maar daarentegen:

 
zal die hand snel de Spaanse rivieren overtreffen,
 
gouden geschenken verspreidend.Ga naar eind16

Het zekerst lijkt immers die regel, dat alles ontbonden wordt zoals het verzameld is.Ga naar eind17 Mensen met ervaring vertellen dat dit zelfs in staats- en vorstelijke aangelegenheden een plaats voor zich opeist.

‘Geen enkele macht die met schande verworven is, blijft lang bestaan’, zegt Quintus Curtius.Ga naar eind18 ‘Niemand oefent een macht die met schande verworven is met goede middelen uit’, voegt Tacitus er aan toe.Ga naar eind19 Ook Machiavelli spreekt in dezelfde toonaard: Wat men met goud koopt, kan men niet met ijzer verdedigen.Ga naar eind20

L.B.6

1 intreckt: in zich opneemt
2 placht: pleegt
4-5 tot ... ghedyen: Letterlijk: geen te bakken deeg worden; hier: geen voordeel op te leveren (vgl. wnt iii, ii en iii, 2327)
6 sekeren reghel inde rechten: vaste rechtsregel. Vgl. noot 17.
7 t'samen gheraept: bijeengebracht
8-9 d'ervarentheydt: de ervaring
10 schelmerije: een gemene streek, misdaad
10-11 Curtius: Zie noot 18.
12 rancken: listen
13 bedient: geregeerd
  Tacitus: Zie noot 19.
14 Machiavel: Machiavelli, zie noot 20.

L.C.1

motto Johannes 7:24, ‘Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel.’
1-3 Dit wordt ook opgemerkt door Diodorus Siculus, Bibliotheca, i, lxiii, 3: ‘Vanwege hun kolossale structuur en het vakmanschap waarmee ze gebouwd zijn, dwingen ze bewondering en verbazing af bij wie er voor staat.’ In: Diodorus of Sicily. Ed. C.H. Oldfather e.a. Twaalf dln. London etc. 1933-1967, i, 214-215. Vgl. ook noot 36.
5 Houd uw blik niet (alleen maar) gericht op de buitenkant (van dingen)
6 weeght: overweeg
  de ... reden: datgene waarop uw oordeel gegrond is
8 timmert inde lucht: bouwt luchtkastelen

[pagina 735]
[p. 735]

noot mits dien: derhalve
  vaten: doodskisten (wnt xviii, 7). Onderin de piramide, vaak in een rots uitgehouwen, bevindt zich de grafkelder waarin de sarcofaag met het lijk van de koning werd geplaatst. Ook Strabo spreekt in verband met de ‘Tombe van Rodopis’ over een onderaardse grafkelder: ‘Er is een verplaatsbare steen en wanneer die wordt opgetild is er een schuine doorgang naar de grafkelder’ (Geographia, xvii, i, 33; vgl. ook de annotatie bij b.1, r. 1-3 en de commentaar). Illustratief is de prent die is opgenomen in Athanasius Kircher, Sphinx mystagoga, sive diatribe hieroglyphica ... Amsterdam 1676 (afb. 50.2). Vgl. eveneens de afbeelding van de obelisk op de titelprent van Nicolas Caussin, De symbolica Aegyptiorum sapientia ... Köln 1623.

L.C.2
Het aanzien [de buitenkant] is onbetrouwbaar.Ga naar eind21

 
Terwijl de piramide met haar hoge top de sterren raakt,
 
bevalt zij de toeschouwer door zijn veelkleurige steen.
 
Wanneer een reiziger haar van verre stomverbaasd ziet,
 
keurt hij terwijl hij de buitenkant beziet, het binnenste goed.
5[regelnummer]
Maar zodra hij haar genaderd is en een plaats zoekt om de nacht
 
door te brengen, ziet hij dat hier alleen maar stoffelijke resten wonen.
 
Ach, hoevaak bedriegt het uiterlijk mensen!
 
Je zou het koningschap waardig zijn, als je niet koning Galba was.Ga naar eind22

L.C.3
Menigeen lijkt schijnbaar wijs, terwijl hij in wezen dwaas is.Ga naar eind23

Wie de piramide zich zeer hoog in de lucht ziet verheffen, houdt haar voor een kasteel voorzien van vele kamers, maar roept kort daarop uit: O bedrieglijk bouwwerk! Laat niemand op de buitenkant vertrouwen om het hart goed te beoordelen.

L.C.4.a

1 Samuël 16:7, De mens bekijkt wat voor ogen is, de Heer ziet wat in de ziel is.Ga naar eind24

L.C.4.b
Augustinus, Sermo, XLVI, 27.

Alles is vol onbezonnen oordelen. Datgene waaraan [Degene aan wie] wij wanhopen verandert plotseling en wordt uitstekend. Datgene waarvan [Degene van wie] wij tevoren veel verwacht hadden, valt tegen en wordt erg slecht. Noch onze vrees, noch onze liefde blijft hetzelfde.Ga naar eind25

L.C.4.c

[Moet zijn:] Spreuken 31:30, De bevalligheid bedriegt en de schoonheid zal vervliegen, maar een vrouw die de hemel vreest, zal iemand zijn die zal worden geprezen.

L.C.5
Het aanzien [de buitenkant] is onbetrouwbaar.

We lezen in de wet van Mozes dat het verboden was een ‘kleed van gemengde stof aan te trekken, geweven uit wol en linnen.’Ga naar eind26 Degenen die zo'n passage allegorisch duiden, willen dat de wol als eenvoudige rechtschapenheid en het linnen als het kwaad opgevat wordt, want kleding die uit wol en linnen geweven

[pagina 736]
[p. 736]

wordt, verbergt het linnen aan de binnenkant en laat aan de buitenkant wol zien.Ga naar eind27 Kleding dragen van wol en linnen wordt dus gezegd van hem, die innerlijk de voorzichtige streken van zijn boosaardigheid bedekt, maar aan de buitenkant de onschuld, als van een schaap, laat zien. Weg dus met dat uitschot van mensen. ‘Iedereen’, zegt Augustinus, ‘die wil lijken wat hij niet is, is hypocriet. Hij bootst immers een rechtvaardige na, maar laat het niet werkelijk zien.’Ga naar eind28 Hij toont in schijn wat hij in werkelijkheid niet heeft. Wat doe je, ellendeling? De wereld haat je, omdat ze gelooft dat je vroom bent; God haat je, omdat hij weet dat je goddeloos bent. En zo ben je bij beide gehaat en vind je bij geen van beide bescherming. Toch is er één verschil tussen ziel en gezicht God aangenaam, namelijk als het gezicht zeer nederig is en de ziel verheven is naar de hemel en opgaat in goddelijke beschouwingen.

L.C.6

1 Moyses: Mozes, zie noot 26.
2 t'samen vermenghelt met: geweven van zowel linnen als wol, zie r. 5-6
2-4 De ghene ... meynen: De (bijbel)commentator zou, gelet op een opmerking van Ripa in zijn Iconologia, een kerkvader kunnen zijn. Of is het een topische uitleg in de allegorische traditie? Vgl. noot 27.
4 eenvoudicheydt: onopgesmuktheid, of: onschuld (vgl. wnt iii, ii en iii, 3867-3868)
  arghelisticheydt: listige boosaardigheid
5 segghense: Nl. De ghene ... trecken, r. 2-3.
7 In voeghen dat de sulcke: Zodat diegene
8 onnoosel: onschuldig
9 middeler tijt: ondertussen
  rancken: streken
10 Augustinus: Zie noot 28.
11 beveynsde: iemand die veinst, huichelaar
  ghelaet hem: doet zich voor
12-13 Wat maeckt: Hoe vergaat (vgl. wnt ix, 115, 4, γ)
14 Godtsalich: vroom
16 noch: toch
18 opgetogen in: met de geest verkerend (verdiept) in, geheel vervuld van

Commentaar

Middeleeuwers trokken op pelgrimstocht naar het oosten en kwamen in contact met de bouwwerken aldaar. Vaak zag men piramiden aan voor graansilo's en lange tijd worden ze dan ook de ‘graanschuren van de farao's’ genoemd. In navolging van Herodotus en Strabo spreken Pièrre Belon en André Thevet medio zestiende eeuw van ‘koningsgraven’. De Pyramidographia, or a description of the pyramids in Aegypt van de Oxfordse hoogleraar John Greaves, verschenen in 1646 te Londen, was de eerste nauwgezette studie en het eerste serieuze overzicht van de verworven kennis over de piramiden.Ga naar eind29

Het kwam voor dat in plaats van of op de plaats van piramiden obelisken werden opgericht. Vanaf de Vijfde Dynastie was de obelisk binnen de zonnecultus gebruikelijk. Zo moet in de zonnetempel van Niuserre in Abu Gurob een op een podium gebouwde obelisk eens de centrale plaats hebben ingenomen.Ga naar eind30 Tijdens de renaissance gebruikte men de benaming piramide en obelisk door elkaar

[pagina 737]
[p. 737]

heen. Picinelli bijvoorbeeld behandelt in zijn Mundus symbolicus de obelisk en de piramide als één en hetzelfde object, en als Karel van Mander het heeft over de obelisk op zijn vaders graf, gemaakt door Maerten van Heemskerck in 1570, spreekt hij van ‘Piramide, oft Grafspits’.Ga naar eind31

Evenals de mooie buitenkant van de piramide bedrieglijk kan zijn, moet je als man niet afgaan op schoonheid alleen, maar vooral oog hebben voor de geestelijke kwaliteiten van een meisje, zo redeneert Cats in zijn eerste uitleg. Die raken immers het hart pas echt. Dan wordt, een logisch vervolg van deze opvatting, de courtisane Rhodopis als negatief exempel opgevoerd. Zij dient enerzijds om het verband te leggen met het louter lichamelijke en anderzijds om aan te geven dat onbetamelijk verkregen rijkdommen uiteindelijk geen voordeel op zullen leveren. Met het geld dat deze beruchte prostituée heeft verworven, het ze een even opzichtig als ijdel bouwwerk oprichten en al het verdiende geld is eraan opgegaan. Een groot aantal citaten, met name van historici, evenals een wettekst, ondersteunen de moraal dat wat met schande verkregen is, geen stand zal houden.

Tot slot keert Cats terug naar zijn eerste duiding. De mens moet zich niet verlaten op waan en denken dat wat van buiten mooi is ook vanzelfsprekend van binnen mooi zal zijn, want dan wordt hij bedrogen. De piramiden lijken op het eerste gezicht riante kamers in zich te bergen, maar de reiziger die denkt er een slaapkamer aan te treffen, vindt er oude graven. Het heidense, kostenverslindende, bouwwerk is en blijft in Cats' ogen oneigenlijk.Ga naar eind32 De werkelijk gelovige, zo besluit het proza, veinst geen vroomheid maar is nederig (van lichaam) en verheft zijn ziel tot goddelijke beschouwingen.

Cats' kritische blik is ongetwijfeld gekleurd door wat Plinius zegt over de Egyptische piramiden. Ook die beschouwde ze als een ijdele en onzinnige vertoning van rijkdom: ‘In Egypte zijn ook piramiden die ik moet noemen, al is het beknopt. Zij verheffen zich als een overbodige en dwaze vertoning van rijkdom van de koningen, want het is algemeen bekend dat hun motief om ze te bouwen was dat ze zo wilden voorkomen dat hun overwinnaars of hun rivalen, die tegen hen wilden samenzweren, hun kapitaal zouden verwerven, of ook wel om het gewone volk bezig te houden. Met dit soort ondernemingen toonden deze koningen hun enorme ijdelheid en nog steeds zijn er overblijfselen van verschillende piramiden die nooit zijn afgebouwd.’Ga naar eind33 Ook bij Herodotus is er kritiek. Hij kon de groots opgezette graftomben niet anders zien dan het werk van waanzinnige tirannen.

Cats, die binnen de emblematiek geen directe voorgangers lijkt te hebben, spreekt hier nadrukkelijk over de Egyptische en niet over de Romeinse piramiden en obelisken.Ga naar eind34 Wel duiken de antieke monumenten, ook vóór Cats, nogal eens op als hoofdbestanddeel van embleemprenten. Achille Bocchi, een vroege representant, beeldt bijvoorbeeld in zijn Symbolicarum quaestionum de universo genere de personificatie van Constantia af voor een obelisk, met het opschrift: ‘Resurgit ex virtute vera gloria’ (Ware roem rijst op uit deugd). Het eerste bijschrift, gekoppeld aan het bovenste gedeelte van de obelisk, verheerlijkt de deugd die niet voor het lot buigt en de zintuigen heeft weten te onderwerpen, op weg naar de hoogste top; het stabiele basement wordt vergeleken met de held die altijd rechtop staat. Hier dus een geheel andere interpretatie dan bij Cats. Dat geldt ook voor de uitbeelding én duiding van de obelisk-emblemen in het werk van Hadrianus Iunius (1585), Juan de Boria (1581), Joachim Camerarius (1590 en

[pagina 738]
[p. 738]

1604), Daniel Heinsius (1601), Sebastián de Covarrubias Orozco (1610) en Gabriel Rollenhagen (1613).Ga naar eind35

Crispijn de Passe de Oude gaf in 1614 een reeks prenten uit met de zeven wereldwonderen, naar ontwerpen van Maarten de Vos. Op één van de prenten, gegraveerd door Magdalena de Passe, staan Egyptische piramiden en obelisken afgebeeld. Het bijschrift gaat alleen in op de aantrekkingskracht die de imposante overblijfselen hebben:

 
De wonderbaarlijke piramiden, de graven voor de vorsten
 
van Canopus, die met de top van hun kegel de sterren raken,
 
zijn eens door ontelbare handen gemaakt, zo verzekert de oudheid
 
en deze eeuwen bewaren ze voor de ogen van hen die ernaar toegaan.Ga naar eind36

Het lijkt erop dat Johan Bodecheer Benningh zijn gedicht ‘Verschil tusschen Galathea en Cupido’ heeft gemaakt met het embleem van Cats bij de hand. Over de morele schoonheid van het meisje Galathea zegt Benningh daarin namelijk onder meer:

 
Nochtans en zijt ghy niet gelijck de fraeye kercken
 
Ontrent de stroomen van de water-snelle Nijl,
 
Van buyten op-gesmockt met kostelijcke wercken,
 
Maer binnen teenemael van Godlijckheden ijl:
 
[...] want ghy zijt binnen louter
 
Met deughdelijcke deughd en zeden aen-gedaen.Ga naar eind37

Een verband tussen de vergankelijkheid van de schoonheid en de piramide als memento mori komt ten slotte tot uitdrukking op een wonderlijke prent in Henricus Engelgrave, Caelum empyreum in festa et gesta sanctorum ... Onder het motto ‘Mihi heri, & tibi hodie’ (Mij gisteren en u heden, ontleend aan Ecclesiasticus 38:22), wordt de lezer niet geconfronteerd met een mooie Galathea, maar met een skeletportret van een vrouw; enkele obelisk-achtige piramiden staan op de achtergrond (afb. 50.3).Ga naar eind38

Bewerking en navolging

Het eerste gedicht (a.1) werd ook opgenomen in Jacob Cats, Klagende maeghden. Dordrecht 1633, 142-143, met eraan voorafgaand de opmerking: ‘'Tis dan niet geraden, uyt veel insichten, de saken te laten aenkomen alleen op de uytwendighe schoonheyt; want, boven de redenen hier voren verhaelt, so kander op vallen 'tgene hier na volgt.’
Van Vreeswyk 1672, 101.
Moral emblems 1862, 187.

Literatuur

Emblemata 1967, 1224-1226.
eind1
Als definitie van een obelisk geeft K. Schüssler, Die aegyptischen Pyramiden: Erforschung, Baugeschichte und Bedeutung. Dritte Auflage. Köln 1987, 339: ‘Monolith mit quadratischem Querschnitt. Er besteht aus einem sich verjüngenden Schaft mit abschließendem Pyramidion. Durchweg aus Rosengranit.’ Deze ‘Pyramidion’ kan bestaan uit een piramidevormige spitse punt. Het was gebruikelijk die spits te voorzien van een dunne laag goud (Ibid., 334). Vgl. voor het gelijkstellen van de piramide en de obelisk de commentaar en noot 31.
eind2
Herodotus schreef dat de piramiden waren omsloten ‘met water dat via een kanaal uit de Nijl werd aangevoerd’ (διώρυχα του̑ Νείλου ἐσαγαγών), en ook Strabo noteerde dat ‘water werd aangevoerd vanuit de rivier’ (δι᾽ ἧς ἀπὸ του̑ ποταμου̑ τροχοὶ καὶ κοχλίαι τὸ ὕδωρ ἀνάγκουσιν). Plinius merkte op dat de piramiden van Gizeh zichtbaar zijn voor de reizigers ‘van welke kant ze ook komen aanvaren’ (undique adnavigantibus). Resp. Historiae, ii, 124; Geographica, xvii, i, 30 en Naturalis historia, xxxvi, xvi (76). Zie voor een overzicht van hoe de heiligdommen rondom de Nijl liggen: F. Daumas, La civilisation de l'Egypte pharaonique. Paris 1965, cartes 1.1-1.5.
eind3
Volgens Herodotus hebben sommigen een verband gelegd tussen de piramide en de herder Philitis, die zijn schapen in de omgeving van de piramiden hoedde (Historiae, ii, 128). Op de Arcadië-illustraties bij de herderszangen van Spenser, gepubliceerd in de late jaren '70 van de zestiende eeuw, komen eveneens piramiden met een obelisk-achtig uiterlijk, in combinatie met herders en hun vee voor. Vgl. S.K. Heninger jr., ‘Spenser's “Shepheardes calender”.’ In: Word and visual imagination. Studies in the interaction of English literature and the visual arts. Ed. K.J. Höltgen e.a. Erlangen 1988, 33-71, i.h.b. 68-69, afb. 27-29 (de illustraties bij Ecloga x en xi). Overigens kunnen de figuurtjes ook gewoon reizigers zijn (vgl. b.2, r. 5); Govaert Flinck voorzag zijn schilderij Landschap met een obelisk (gedateerd 1638; Boston, Isabella Stewart Gardner Museum) eveneens van reizigers. Zie: P.C. Sutton e.a., Masters of 17th-century Dutch landscape painting. Tent. cat. Amsterdam, Boston, Philadelphia. Boston 1987, 313-315, cat. nr. 29, plate 84.
Het weergegeven rotslandschap kan gebaseerd zijn op klassieke notities. Als Herodotus het heeft over het piramidegebied spreekt hij over een ‘reeks van rotsachtige bergen’ (‘πέτρινον’), en Plinius over ‘monte saxeo sterilique’ (een rotsachtige heuvel in de woestijn); resp. Historiae, ii, 8 en Naturalis historia, xxxvi, xvi (76).

eind4
Zijn deze versregels bewust dubbelzinnig? H.R. Hall verwijst naar een verhaal dat een Arabisch historicus vermeldt over het effect van de piramiden op de beschouwer. De geest van de Derde Piramide (die van Rhodopis) zag men als ‘a beautiful naked woman, who appeared to men with a wonderful smile upon her face, which so infatuated all who saw her that they immediately followed her and wandered in the desert bereft of their reason.’ Zie: ‘Nitokris-Rhodopis.’ In: The journal of Hellenic studies 24 (1904), 208-213, citaat: 210. Vgl. voor Rhodopis ook de volgende noot en de annotatie bij b.1, r. 1-3.
eind5
Hall (op. cit., noot 4), 210 citeert een geschiedschrijver die zegt dat het gezicht van de Sphinx rood beschilderd was (‘une teinte rougeâtre et un vernis rouge’); daarom werd de Sphinx door de Grieken ‘Rhodopis’ (roodwangig) genoemd. Ook Eusebius spreekt van ‘rubris genis’, te vergelijken met Cats' purpureis genis. De Grieken veronderstelden - ten onrechte - dat de Sphinx vrouwelijk was en gingen haar later zien als een portret van de grootste Rhodopis die zij kenden: Doricha, de bekende roodwangige courtisane van de Milesische kolonie van Naucratis in de Delta. Volgens Strabo noemde Sappho de courtisane Doricha en gaven anderen haar de naam Rhodopis (Zie: Geographica, xvii, i, 32-33).
In het gedicht als geheel klinkt ook Catullus, Carmina, lxxxvi door. Hierin worden twee meisjes tegenover elkaar gezet, Quintia en Lesbia. De eerst is mooi, maar er is kraak nog smaak aan; Lesbia daarentegen is niet alleen mooi van buiten, maar verenigd ook alle vrouwelijke gratiën binnen in zich.

eind6
Dournon 1986, 55; Le Roux 1859, II, 156; Dejardin 1891-1892, I, 115, nr. 425: ‘La belle cage ne nourrit pas l'oiseau’, met als toelichting: ‘On peut être pauvre avec les apparences de la richesse.’

eind7
Cats heeft Nam, culta, vir en ducere, terwijl Lucretius ‘Nec’, ‘culto’, ‘te’ en ‘degere’ heeft. Vgl. de vertaling van Timmerman 1984, 168.

eind8
Poematum nova editio ... Leiden 1606, 120. In totaal geeft Cats vier citaten uit dit vierde boek, waarvan twee keer uit juist deze elegie.

eind9
Plinius heeft: ‘Haec sunt pyramidum miracula, supremumque illud, ne quis regum opes miretur, minimam ex iis, sed laudatissimam, a Rhodopide meretricula factam. Aesopi fabellarum philosophi conserva quondam et contubernalis haec fuit, maiore miraculo, tantas opes meretricio esse conquisitas’ (Dit zijn de wonderen van de piramiden en de laatste en grootste van deze wonderen, die ons verbiedt ons te verbazen over de rijkdom van koningen, is dat de kleinste maar meest bewonderde was gebouwd door Rhodopis, niet meer dan een courtisane. Zij was één van de medeslaven en bijzit van de wijze Aesopus, schrijver van de fabels. Des te groter is onze verbazing als we bedenken dat een dergelijke rijkdom was verkregen door middel van prostitutie).
Pas later, in zijn Trou-ringh, verwijst Cats expliciet naar deze bronnen en voegt hij daar Strabo en Aelianus (vgl. Varia historia, xiii, xxxiii) aan toe (adw 1712, ii, 189; vgl. ook Smilde 1938, 247). Herodotus en Plinius geven de vrouw de naam Rhodopis (vgl. Cats b.3, r. 2) en beiden noemen haar medeslavin van Aesopus. Wanneer Erasmus in zijn Parabolae enkele markante tekstplaatsen uit Plinius opneemt, haalt hij de regels over Rhodopis eveneens aan; maar hij gebruikt het fragment voor een andere interpretatie dan Cats (zie ed. Margolin 1975, 238, r. 272-274; ed. Mynors 1978, 224, r. 10-14). Ook Langius (681 b) citeert dit fragment uit Erasmus. Overigens verwerpt Herodotus de gedachte dat Rhodopis voldoende geld zou hebben gehad om een piramide te laten bouwen.
Diodorus Siculus geeft het verhaal in zijn Bibliotheca (i, lxiv, 14), echter zonder Aesopus te noemen en Shakespeare ten slotte, laat de kroonprins Charles in zijn in 1592 opgevoerde en in 1623 gepubliceerde toneelstuk The first part of King Henry vi (eerste bedrijf, zesde toneel) de volgende belofte uitspreken:
 
A statelier pyramis to her I'll rear
 
Than Rhodope's of Memphis ever was.
Ed. A.S. Cairncross. London etc. 1965, 35, r. 21-22. Vgl. verder over haar pre ia, 957-958.

eind10
Cicero, In M. Antonium oratio philippica, II, XXVII, 65: ‘Male parta male dilabuntur.’ In: Philippics. Ed. W.C.A. Kerr. London etc. 1969, 128-129 (LCL). Tevens opgenomen in Erasmus, Adagia, I, VII, LXXXII, die ook Plautus (zie B.4.a) citeert. Zie Opera omnia. Ed. Clericus 1703, II, 294 F. In de ed. Mynors 1989, 117. Door Alciato én door Gabriele Simeoni als motto gebruikt: resp. Emblemata. Lyon 1550, 140 en Le imprese heroiche et morali. Lyon 1559 (in de Nederlandse uitgave Princeliicke deviisen. Leiden 1615, 456, nr. CCXIV). Vgl. verder Walther, 2, 810, nr. 14311b; Nolde 1964, 218-222; evenals ADW 1712, I, 586.
eind11
De vorm Rodope in dit Latijnse gedicht zou erop kunnen wijzen dat Cats een Franse tussenbron heeft gebruikt. Vgl. ook b.3, r. 2.
eind12
Mogelijk een allusie op Catullus, Carmina, l, 14-15:
 
At defessa labore membra postquam
 
semimortua lectulo iacebant.
 
 
 
Maar toen mijn ledematen dodelijk vermoeid waren
 
van het woelen en ik halfdood op mijn bed lag.

eind13
Meurier 1617, 56. Vgl. Proverbia I, 198 en Le Roux 1859, II, 291: ‘Du bon l'on n'apprend que tout bien, et du meschant tout n'en vaut rien. (Recueil de Gruther [= Gruterus])’.

eind14
Ofwel: Zo gewonnen, zo geronnen. Vgl. de vertaling van Hemelrijk 1969, 52. Ook geciteerd door Erasmus (zie noot 10).

eind15
Vgl. Dournon 1986, 43: ‘Bien mal acquis ne profite point jamais’, en ‘De bien mal acquis courte joie’ (ook in Meurier 1617, 56); Le Roux 1859, ii, 280; Woodrow Hassell 1982, 134, nr. h 32: ‘De choses mal acquises le tiers hoir ne jouira’. Ook Rabelais haalt het spreekwoord precies zo aan in Le tiers livre; i, i en hij zinspeelt erop in Le cinquiesme livre, xi: ‘Si en leurs hoirs soubdain ne dépérissoit le bien et revenue par eux injustement acquis.’ In: OEuvres complètes. Ed. J. Boulenger. Revue et complétée par L. Scheler. Paris 1970, 333 en 776. Vgl. verder het Latijnse spreekwoord ‘De male quesitis vix (non) gaudet tertius heres’, Walther 1, 620, nr. 5081 (met vele bronnen). Stoett, 708 noemt dit gezegde bij de bespreking van de Nederlandse variant: ‘Gestolen goed gedijt niet’.
eind16
Beide citaten zijn, met zeer geringe varianten, afkomstig uit Claudianus, Carmina (‘Panegyricus dictus Probino et Olybrio consulibus’), i, 42-43a en 48-49a, de passage waarin de lof van Probus wordt bezongen:
 
hic non divitias nigrantibus abdidit antris
 
nec tenebris damnavit opes [...].
 
praeceps illa manus fluvios superabat Hiberos
 
aurea dona vomens [...].
 
 
 
Hij heeft zijn rijkdom niet in donkere grotten gestopt
 
en zijn bezit niet in duisternis [...].
 
Die snelle hand overtrof de Spaanse rivieren,
 
door gouden geschenken te verspreiden [...].
Het vervolg (r. 51-52a) verduidelijkt de vergelijking met de Spaanse rivieren:
 
quantum stagna Tagi rudibus stillantia venis
 
effluxere decus [...].
alle goudstof dat door het water van de Taag meegevoerd wordt, druppelend uit ruwe [goud]aders [...].
Het goud in (en op de oevers van) de Taag is topisch: zie o.a. Ovidius, Metamorphosen, ii, 251 en zijn Amores, i, xv, 34, evenals Plinius, Naturalis historia, xxxiii, xxi (66).
eind17
Het rechtsbeginsel dat hier wordt genoemd, is nog steeds geldig. Cats parafraseert een tekst van Ulpianus, die door de compilatoren is ontleend aan diens commentaar op Salbinus. De tekst, waar de strikte tegenstelling colligare-(dis)solvere is terug te vinden, maakt onderdeel uit van de Digesta (l, 17, 35): ‘Nihil tam naturale est quam eo genere quidque dissolvere quo colligatum est. Ideo verborum obligatio verbis tollitur: nudi consensus obligatio contrario consensu dissolvitur.’ Ed. Mommsen 1877, 869. De regel komt ook voor in de waarschijnlijk vaker door Cats geraadpleegde verzameling Sententiae sive loci communes utriusque iuris ... Köln 1568, 205.
Er bestaan overigens enkele varianten van de regel, zoals ‘Prout quidque contractum est, ita et solvi debet [...]’ van Pomponius, ook in de Digesta (xlvi, 3, 80), evenals de analoge regel van Johannes Chrysostomus, opgenomen in het Corpus ius canonici (de decretalen van Gregorius ix): ‘Omnis res per quascunque causas nascitur, per easdem dissolvitur’ (Boek v, titulus xli, i). Resp. ed. Mommsen 1877, 752; en Corpus iuris canonici. Pars secunda Decretalium collectiones. Ed. A. Friedberg. Leipzig 1881, 927.
Cats' opmerking geeft de gedachte van de actus contrarius weer: de rechtsgevolgen van een rechtshandeling dienen op dezelfde wijze te worden opgeheven als waarop zij in het leven zijn geroepen. Zo kan een koopovereenkomst, door een wilsovereenkomst tot stand gekomen, ook door onderlinge afspraak - dus ook door een enkele wilsovereenkomst - worden opgeheven, indien beide partijen dit willen. Maar de oude Romeinse stipulatio, een mondelinge vormelijke overeenkomst, die tot stand kwam door het uitspreken van solemnele woorden, kon alleen door wilsovereenstemming als blijkende uit dezelfde solemnele woorden - met tegengesteld doel - weer worden opgeheven (acceptilatio, vormelijke kwijtschelding). Zie: M. Kaser, Romeins privaatrecht. In het Nederlands vertaald en bewerkt door F.B.J. Wubbe. Tweede, herziene en bijgewerkte druk. Zwolle 1971, 42, § 6, iii; en 252, § 52, 3.
eind18
Quintus Curtius Rufus, Historiarum Alexandri magni Macedonis, x, i, 6: ‘Nec ullam potentiam scelere quaesitam cuiquam esse diuturnam.’
eind19
Tacitus, Historiae, i, xxx.
eind20
Ofwel: Wat men met geld koopt, kan men niet met wapenen verdedigen. Citaat uit Niccolò Machiavelli, Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio, ii, xxx, 14. In: Opere. Ed. M. Bonfantini. Milano etc. 1954, 351; en Discorsi. Ed. G. Sasso. Milano 1984, 376. Machiavelli poneert deze sententie nadat hij heeft gezegd dat het veel tijd zou kosten om alle steden op te noemen die de Florentijnen en Venetianen gekocht hebben, en dat men heeft kunnen zien dat dit tot wanorde heeft geleid. Met dank aan P. van Heck te Leiden.

eind21
Juvenalis, Saturae, II, 8. Ook als motto gebruikt door Nicolas Reusner, Emblemata. Frankfurt am Main 1581, IV, 30 evenals door Chrispijn de Passe de Oude boven een prent van het flegmatische temperament (Hollstein XVI, 35, ad nr. 96). Als variant (‘Frontis nulla fides’) verwerkt door Joannes Sambucus, Emblemata. Antwerpen 1566, 152; vgl. ook Herhold 1887, 101 evenals Nolde 1964, 330.
eind22
Vgl. het slot van het Nederlandse gedicht in de ed. 1618:
 
Siet! Galba wert doen eerst des rijcx onweert gheacht,
 
Als hy gheclommen was tot keyserlijcke macht.
Cats, die hier de tegenstelling tussen de buiten- en binnenkant benadrukt, kan een toespeling maken op de redenaar en consul Servius Sulpicius Galba (144 v.Chr.). Hij, die eens 30.000 Lusitaniërs had laten vermoorden, wist met zijn tranen en pathos het volk zo te ontroeren dat hij werd vrijgesproken. Vgl. hierover o.a. Cicero, De oratore, i, liii, 227-228. Cicero zegt tevens dat deze Galba weliswaar een groot spreker was, maar dat hij geen enkel benul had van wetten, twijfelde op het punt van voorvaderlijke gebruiken en niets afwist van privaatrecht: ‘ignarum legum, haesitantem in maiorum institutis, rudem in iure civili’ (De oratore, i, x, 40). Deze Galba had in Spanje drie volksstammen bijeengeroepen onder het voorwendsel dat hij over hun belangen wilde spreken, maar geheel onverwachts liet hij 7000 volwassen mannen afmaken, aldus Justus Lipsius, De constantia, ii, 24.
Ook Servius Sulpicius Galba, opvolger van Nero en in 68-69 romeins keizer, kan echter zijn bedoeld. Zoals o.m. valt op de maken uit de levensbeschrijving van Tacitus (Historiae, i, i-xlix) en Suetonius (De vitae caesarum (‘Galba’), vii-ix) bemoeilijkten Galba's achterdocht en gierigheid zijn regering. Deze impopulaire keizer, die aan het eind van zijn leven dikwijls voorwerp van spot was, schrok niet terug voor gruweldaden, en corruptie omringde hem. Het is dezelfde Galba van wie Montaigne zegt dat hij in ledigheid leefde en van wie de uitspraak is dat iedereen verantwoording af moet leggen voor zijn daden, maar niet voor zijn nietsdoen. Zie: Essais, iii, ix. Ed. Villey 1978, ii, 946.

eind23
Meurier 1617, 204 (‘en prime apparance’); Proverbia III, 258 (‘Tel semble sage, qui est fol’); vgl. het verwante ‘Fou qui se tait passe pour sage’ (Dournon 1986, 118 en Le Roux 1859, II, 377).

eind24
Deze formulering met de parallelle zinsbouw is ontleend aan Tremellius 1607, met als variant ab oculos voor ‘ob oculos’. De Vulgaat heeft: ‘Homo enim videt ea quae parent Dominus autem intuetur cor’ (Want de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan). De combinatie ‘ad oculos’ komt ook voor bij Montanus. Zie Polus 1684, 1-2, kolom 166.

eind25
Sermones de vetere testamento i-l. Ed. Lambot 1961, 553, r. 677-680 (cc lxi). Cats heeft desperamus en praesumpseramus, Augustinus ‘desperaverimus’, en ‘praesumpserimus subito’.

eind26
Verwijzing naar Deuteronomium 22:11, ‘Non indueris vestimento, quod ex lana linoque contextum est.’ Vgl. ook Leviticus 13:47-59.
eind27
Volgens Ripa beeldde men Hippocresia ofwel Geveinsdheid uit ‘gekleet in half Wolle van blauwe verwe’ en voor de andere helft in linnen, en hij becommentarieerde dit als volgt: ‘Het kleed van linnen en wollen, druckt uyt, als Ambrosius seght, haere wercken door de welcke zy met woorden en geveynsde handelingen de schalckheyt van haere innerlijcke boosheden soecken te bedecken, vertoonende uytwendigh de eenvoudige onnoselheyt. En dit wort door het Lacken, en de boosheyt door het Linnen bediet.’ Ed. Amsterdam 1644, 165-166. Wellicht vergiste Ripa zich (of bedoelde hij Ambrosiaster?); ik heb het citaat althans niet terug kunnen vinden bij Ambrosius.
Volgens Plutarchus droegen Egyptische priesters linnen en geen wol, uit ontzag voor de schapen. Zie: Moralia (‘De Iside et Osiride’), 352 c-d. Vgl. ook Antonio Ricciardi, Commentaria symbolica (Venezia 1591, 270, nr. 40) die het linnen omschreef als symbool voor de zuiverheid: ‘Vestes lineae fig. puritatem’; dezelfde duiding bij Valeriano Bolzani, Hieroglyphica, xl. Lyon 1602, 429-430.
eind28
Augustinus, De sermone domini in monte libros duos, ii, 2, 5. Ed. Mutzenbecher 1967, 95, r. 97-99 (cc xxxv). Ook aangehaald door Langius (570 b).

eind29
Herodotus, Historiae, ii 124 spreekt over: ‘τω̑ν ἐπὶ του̑ λόφου ἐπ᾽ οὖ ἑστα̑σι αἱ πυραμίδες, τω̑ν υ̑πὸ γη̑ν οἰκηάτων, τὰς ἐποιέετο ϑήκας ἑωυτῳ̑ ἐν νήσῳ’ ([...] de ondergrondse kamers in de heuvel waarop de piramiden staan; de koning had deze bedoeld als begraafplaatsen voor zichzelf). Zie ook de aantekening bij de noot van Cats onder c.1. Uitgebreid over de piramide en haar grafkamers: Daumas 1965 (op. cit. noot 2), i.h.b. 431-506; D. Macaulay, De piramide. Het verhaal van de bouw. Tweede druk. Amsterdam 1977; en I.E.S. Edwards, De piramiden van Egypte. Het klassieke boek over de geschiedenis van duizend jaar piramiden. Baarn 1987.
eind30
Zie: K. Mendelssohn, The riddle of the pyramids. Cambridge 1974, 131-132, 156, en fig. 30; Schüssler 1987 (op. cit., noot 1), 40, 55 en 257. Vgl. ook M.C. Touchard, Mysterie van de pyramiden. Katwijk aan Zee 1978, m.n. 19-30; evenals Heckscher 1947, i.h.b. 178-179.
eind31
Picinelli: ed. Venezia 1670, 506 (‘Piramide, obelisco’). Zie ook Portretten van echt en trouw 1986, 202-204, en noot 8: ‘Tussen obelisk en piramide werd in de Renaissance nauwelijks onderscheid gemaakt; vaak werden ze als identiek opgevat.’ Zie voor de notie bij Van Mander: I. Veldman, Maerten van Heemskerck and Dutch humanism in the sixteenth century. Maarssen 1977, 146 en noot 5-6. Dezelfde gelijkstelling is te vinden bij de zestiende- en zeventiende-eeuwse emblematische verwerkingen, zoals bijv. in de Nederlandse uitgave van Claude Paradin, Devises héroïques onder de titel Princeliicke deviisen. Daar wordt in het onderschrift bij een obelisk gesproken van ‘Pyramide, Eer-tuyt, oft verheven Obelisk.’ Ed. Leiden 1615, 110-112, nr. xlii (in de oorspronkelijke editie Lyon 1557, 72-73). Vgl. ook Joannes Goropius Becanus, Opera. Antwerpen 1580, liber vii ‘Hieroglyphica’, 113-114.
eind32
Vgl. Heckscher 1947, 179 over de plaatsing van obelisken in Rome: ‘Obelisks had to be exorcized before they could be erected “under the Cross”. This by no means cleansed them of memories previous idolatrous functions.’
eind33
‘Dicantur obiter et pyramides in eadem Aegypto, regum pecuniae otiosa ac stulta ostentatio, quippe cum faciendi eas causa a plerisque tradatur, ne pecuniam successoribus aut aemulis insidiantibus praeberent aut ne plebs esset otiosa. Multa circa hoc vanitas hominum illorum fuit. Vestigia complurium incohatarum extant’, Naturalis historia, xxxvi, xvi (76).
eind34
Vgl. Heckscher 1947, 178-182.
eind35
Bocchi: ed. Bologna 1574, ii, xlviii. In de prent de regel ‘Felix qui statuit bonum quod unum est’ (Gelukkig wie vastgesteld heeft wat het enige goed is). Iunius heeft het over het volk dat meeprofiteert van de rijkdom van hun vorst; Boria en Covarrubias Orozco, evenals Bocchi, over de standvastigheid en het moeilijke pad naar de deugd; Rollenhagen en Camerarius leggen een verband met de vrome mens die steun vindt bij God. Vgl. ook B. Pittoni en L. Dolce, Imprese nobili et ingeniose di diversi principi ... Venezia 1583, nr. 25. Heinsius rept met geen woord over de obelisk en spreekt over de geliefde die de minnaar geheel in haar ban heeft (Quaeris quid sit amor? S.l. s.a. [1601], 87, nr. 38 en Nederduytsche poemata. Amsterdam 1613, 87, nr. 38). Zie voor de genoemde emblematische verwerkingen: Emblemata 1967, 1222-1224 en 1536 (een obelisk op de achtergrond bij de personificatie van de Faam). De meeste obelisken zijn begroeid met klimop. Iunius, Boria, Camerarius en Rollenhagen spreken expliciet over een piramide bij een afbeelding van een obelisk.
eind36
 
Ardua Pyramidum miracula, busta Canopi
 
Principibus, summo ferientia sidera cono,
 
Innumeraque manu quondam fundata vetustas
 
Adserit, atque oculis adeuntum haec secula servant.
In: Hollstein xvi, 29, ad nr. 78. Met Canopus wordt Egypte bedoeld. Zie voor de piramide als funerair symbool in de zestiende-eeuwse medaillon- en devieskunst: Tervarent 1958-1959, 316.
eind37
Leydsche oorlofdaghen, of Nederduytsche gedichten. Amsterdam 1630, ‘Velddeunen’, v, 133 [= 141].
eind38
Ed: Köln 1668-1670, ii, 316 in de afdeling ‘Festum Beati Francisci Borgiae, Societatis Jesu’. Erboven bovendien een citaat uit Ovidius, Metamorphosen, iii, 462: ‘Sensi, nec me mea fallit imago’ (Ik voel het nu, mijn schijnbeeld liegt niet meer). Vgl. in dit verband ook het puntdicht ‘Op een' Geraemte, aen een Schoone’ van Constantijn Huygens. In: Koren-bloemen. Amsterdam 1672, boek xxvi, 495, nr. 94.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken