Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De pelgrimagie van het kindeken Jesus (1755)

Informatie terzijde

Titelpagina van De pelgrimagie van het kindeken Jesus
Afbeelding van De pelgrimagie van het kindeken JesusToon afbeelding van titelpagina van De pelgrimagie van het kindeken Jesus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.73 MB)

ebook (4.11 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
heiligenleven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De pelgrimagie van het kindeken Jesus

(1755)–Franciscus Cauwe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 316]
[p. 316]

XL. Capittel.
Jesus gaet met dry Discipels op den Berg Thabor, alwaer hy hem vertoont in syne glorie, blinckende gelyck de Sonne.

JESUSGa naar voetnoot(a) zynde ontrent den Berg Thabor die een van de hoogste Bergen is van geheel het H. Lant, soo is hy op den selven geclommen, alleenelyck met hem nemende dry Discipels, te weten Petrus, Joannes, en Jacobus, om volgens sijn gewoonte, aldaer te vernachten in het gebedt. Maeckt u, ô ziele, hier levendig tegenwoordig, want gy sult hier wonderlycke saecken sien.

Als Jesus nu een groot deel van den nacht overgebracht hadde in waecken, bidden, suchten, en weenen voor onse saligheyt, de dry Discipels beswaert zynde van den vaeck, zyn in slaep gevallen. Ende siet den Berg wort geheel verlicht, ende Jesus verandert van gedaente, sijn aensicht blinckende gelijck de Sonne, ende sijne kleederen worden wit als sneeuw ende blincken. De Discipels komende uyt hunnen slaep zyn geweldig verschrikt geweest door het groot licht; ende sagen met Jesus twee Mannen staen, te weten Moyses en Elias, die oock verschenen met een groote Majesteyt, ende met hem spraken van sijne Passie, welcke hy soude volbrengen binnen Jerusalem. Doen heeft Petrus geseyt tot Jesus: Meester, het is goet hier te wesen: indien 't u belieft, laet ons hier dry Tabernakels maecken, een voor u, een voor Moyses, ende een voor Elias, want hy was soo verbaest, dat hy niet en wist wat hy seyde. Terwylen hy dese woorden noch sprack, zyn sy overlommert geweest van een blinckende wolcke, van welcke omringelt zynde, wierden noch meer bevreest.

[pagina 317]
[p. 317]

Als dan is'er een stemme gecomen uyt de wolke seggende. Dit is mynen alderliefsten Sone, in welken ick myn behagen hebbe: hoort hem. De Discipels dese stemme hoorende, zijn ter aerde gevallen op hun aensicht, ende zijn seer bevreest geweest. Doen is Jesus by hun gecomen ende heeft hun aengeraeckt, seggende: Staet op, en vreest niet. Welcke hunne oogen opheffende, en hebben niemant gesien als Jesus alleen. Des anderendaegs, soo sy van den Berg begonsten te daelen, heeft Jesus hun geboden, seggende: en segt aen niemant het gene gylieden hier hebt gesien, tot dat ick verresen ben vander doodt.

Hier hebt gy materie gehadt, om u te verheugen in de glorie van uwen lieven Jesus niet welcke hy alsdan hadde, die niet lange en duerde, maer welke hy nu heeft in den Hemel, die inder eeuwigheyt sal dueren. Want gelyck hy hem alsdan vertoonde op den Berg Thabor, soo is hy nu in den Hemel, hoe wel veel klaerder blinckende. Voorwaer, die eens met Jesus liefde gewont is, en kan hem aldus in dese Hemelsche glorie niet aenschouwen, sonder een uytterste vreugt sijns herten.

Maer laet ons nu de Godtminnende ziele eenen anderen Berg Thabor wysen, op welcke sy klimmende Jesum mag sien in sijne glorie, ende in de contemplatie zynder Godtheyt haer verblyden. Thabor is te seggen Suyverheyt. Zyt nu gedachtigh dat Jesus geseyt heeft, predickende de acht Saligheden op eenen Berg by Capharnaum; Saligh zyn de suyvere van herten, want sy sullen Godt aenschouwen.

Dit is den Berg, op welcken een ziele moet klimmen, die Godt begeert te aenschouwen, te weten de suyverheydt des herten. Voorwaer hy moet geweldig hoog klimmen, ende boven alle aerdsche saecken verheven zyn, die tot dese suy-

[pagina 318]
[p. 318]

verheyt des herten wilt geraecken, want hier toe en wort niet alleen versocht dat de affectie naeckt ende vry zy van alle geschapen dingen ende ghenoegten; maer oock dat het gemoet t'eenemael bloot ende suyver zy van alle verbeeldinghe der uytwendige saecken, staende als in eene vergetentheyt van al. Alsdan is de ziele inder waerheyt doodt aen alle geschapen dingen: ende begint met Christus te leven. Tot dese doodt moet hy geraecken die Godt aenschouwen wilt. Ga naar voetnoot(a)Want geenen mensch (seght Godt) en sal my sien ende leven: tot dusdanige zielen sprack den Apostel als hy seyde: Ga naar voetnoot(b)Gy lieden zyt doodt, ende u leven is verborgen met Christus in Godt.

Op desen Berg wenschte te vliegen den H. Bernardus, om aldaer door een geestelycke doodt met Christo te leven, als hy riep met den Propheet (Ser. 51. in Cant.) wie sal my vleugels geven als eene duyve, ende ick sal vliegen ende rusten? Och oft ick dickwils in deser voegen mochte sterven ende ontgaen de stricken des doodts; op dat ick niet en gevoele de doodelycke streelingen van dit sinnelyck leven; op dat de geestelijcke sinnen mynder ziele niet verdooften worden door de ketelinge der vleeschelycke genegentheden, door het vier der begeerlyckheyt van aerdtsche saecken, door de scherpe steeckten van gramschap ende onverduldigheyt, door de benauwtheden der sorghvuldigheden, ende de moeyelijckheden der uytwendige becommernissen.

Dat myn ziele sterve de doodt der rechtveerdigen, op dat sy niet en valle in de stricken des bedrogs, noch haere ghenoeghte en neme in eenigh quaet. Het is een goede doodt, die het leven niet weirt, maer verandert in een beter. Een goede doodt, door welcke het lichaem niet en valt, maer

[pagina 319]
[p. 319]

de ziele verheven wort. Maer dit is eene doodt der menschen.

Ick wil noch voorder geraecken. Dat myne ziele oock sterve (om soo te seggen) de doodt der Engelen, op dat sy de gedachtenisse der tegenwoordige dingen ontvliedende, niet alleen haer selven en ontbloote van alle begeerlijckheden der aerdsche saecken; maer oock van alle inwendige gelijckenissen ofte verbeeldingen der zelve, ende met hun hebbe een suyvere conversatie (te weten met de Engelen) met welcke sy in suyverheyt des herten over-een-komt.

Ende in dese inwendige blootheyt ofte suyverheyt, is gelegen de waerachtige contemplatie. Het is een menschelijcke deugt, vry te zijn van alle begeerlijckheden der aerdsche saecken: Maer van de gedaenten ofte verbeeldinge der selver inwendig ontbloot te zijn, is een Engelsche Suyverheyt. 't Is nochtans beyde een gaeve Godts, 't is beyde sy selven te boven gaen; maer het een verre, het ander niet verre. Salig is hy, die seggen mag: siet ick ben verre gevloden, ende ben gebleven in de Woestyne. Hy en is niet te vreden gheweest met hem te vertrecken, maer heeft willen verre vlieden om te rusten. Is 't dat gy de sinnelijckheden hebt ontloopen, soo dat gy haere genegentheden geen gehoor en geeft, maer t'eenemael vry ende ontbonden zyt, van alle aerdsche consolatien, gy hebt u selven wel vertrocken ende afgescheyden: maer gy en zyt noch niet verre gevloden, 't en zy dat gy met een bloote suyverheyt des gemoets kont overvliegen alle verbeeldelijcke gedaenten der aerdtsche saecken, die u inwendig soecken te verstroeyen.

Tot dat gy hier toe zyt gecomen en moet gy geen ruste verhopen. Gy zijt verdoolt, is't dat gy

[pagina 320]
[p. 320]

andersins meynt te vinden een plaetse van ruste, het secreet der eensaemheyt, de klaerheydt des Goddelijcken Lichts, de woonplaetse der inwendigen vrede. Tot hier S. Bernardus.

Ga naar voetnoot(a)Wie salder dan klimmen op den Berg des Heeren, ofte wie salder staen in syn H. Plaetse? Den onnooselen van handen, ende den suyveren van herten. Wilt gy, ô ziele, klimmen op den Berg des beschouwende levens, ende u vermaecken in de lustigheyt des Goddelycken Lichts, ende genietinge der Goddelycke tegenwoordigheyt; ende met Petrus seggen; Heere het is goet hier te wesen; ende met David verborgen worden in sijn Tabernakel? Tracht naer al u vermogen om te becomen de suyverheyt des herten: waer toe van noode is een generaele afgescheydentheyt van alle sinnelycke consolatien, ende te vlieden het geselschap der menschen, levende in een geduerig stilswygen, ende een inwendige conversatie met Jesus.

voetnoot(a)
Matth. 17. Marc. 9. Luc. 9.
voetnoot(a)
Exod. 33.
voetnoot(b)
Coll. 3.
voetnoot(a)
Psalm. 23.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken