Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons leesboek (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons leesboek
Afbeelding van Ons leesboekToon afbeelding van titelpagina van Ons leesboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.15 MB)

ebook (5.09 MB)

XML (0.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie
jeugdliteratuur

Subgenre

bloemlezing
verhalen
gedichten / dichtbundel
non-fictie/schoolboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons leesboek

(1905)–Jan F.E. Celliers–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

De Vrouw en hare betekenis in onze samenleving.

Zo ver wij terugblikken in geschiedenis en overlevering, zien wij, dat de vrouw doorgaans een ondergeschikte plaats bekleedde in de samenleving. En waarom? Omdat haar zachter gemoed en mindere lichaams kracht haar een slechte mededingster maakten van de man in zijn grotere zelfzucht en in het geweld dat hij aanwendde om in de behoeften van zijn zelfzucht te voorzien. Bij de geringachting en mishandeling, welke zij ondervond, was haar lot niet veel beter dan dat van een slavin; zij werd verkocht en verhandeld door haar eigen vader, weggegeven aan een zeerover of vreemde geweldenaar, zonder de minste raadpleging van haar eigen gevoel of neiging. In de oorlog werden de onschuldige vrouwen als buit meegevoerd door de overwinnaar en als vee uitgedeeld onder ruwe, vreemde mannen, voor altijd gescheiden van vaderland en maagschap. Kleine meisjes die geboren werden mochten naar goed-vinden van de vader gedood worden. (Onder barbaarsche volken van onze dagen zien wij deze dingen nog gebeuren).

Ook in de fabelachtige goden-wereld, uit de verbeelding van onze heidensche voorouders geboren, nam de vrouw natuurlijk een tweede plaats in. Hierin, als in andere dingen, kon de mensch zich geen God voorstellen, die zedelijk hoger stond dan hij-zelf: menschelijke bewegingen en menschelijke hartstochten slechts werden die goden toegedacht. Maar nog veel hoger ging de eigen-dunk van de mensch: het volksgeloof was, dat menschen eens de hemel bestormd hadden, door de bergen op elkaar te stapelen, om zich een plaats te veroveren naast hun god, op zijn troon. Het hele hemel-heir moest zich verzamelen om de aanval af te slaan.

Om niet van ons onderwerp af te dwalen, zeggen wij hiervan alleen nog dit:

Laten wij eens rondkijken in de wereld, om ons en in ons, en ons-zelven afvragen: in hoeverre leeft die kolossale eigen-

[pagina 53]
[p. 53]

dunk nog na onder de menschen, in hoeverre hinderen heidensche begrippen van grootheid de mensch nog in zijne voorstelling van God?

En nu, bij ons, na die donkere oudheid, worden de rechten der vrouw meer geëerbiedigd dan bij de vaderen? Gelukkig kunnen wij hierop volmondig ja antwoorden: De opvoeding der meisjes wordt overal ter hand genomen, de vrouw kan recht verkrijgen door de wet, evenals de man; zij wordt in de oorlog niet meer als vee buit gemaakt en beschouwd als blijvende en rechtmatige bezitting van de overwinnaar; een vader heeft geen recht meer zijn dochter tegen haar zin uit te huwelijken, en waar van zwakheid of onkunde partij getrokken wordt om toch nog zulke dwang uit te oefenen, daar gevoelen wij ons met rechtmatige afschuw vervuld tegen de onmenschelijke drijver. Ondanks tijdelijke terug-zinkingen in het oude barbarisme, merken wij toch dat een geest zich meer en meer uitbreidt welke de strekking heeft om zwakken en misdeelden in bescherming te nemen. Wij hebben gestichten voor blinden, doven, verminkten en armen; wij hebben huizen van correctie en opvoeding voor zwakkelingen en misdadigers, onze strafoefening erkent meer en meer, dat zij niet in de eerste plaats de wet mag toepassen van oog om oog en tand om tand. Ondanks al onze zelfzucht, ondanks de wilde wedstrijd om bezitting en voorrang tusschen de sterken, zien wij, dat de zwakken bewaard en verzorgd worden, dat menschelijke hulpvaardigheid en onderlinge liefde toch nog die der dieren overtreffen. De ouderlijke zorg, bij voorbeeld, duurt bij de dieren slechts zolang als nodig is en schijnt door instinct te worden ingegeven, want later betwisten zij ook hun eigen kinderen de kost en eten zelfs hun eigen kinderen op. De heerschappij van de mensch over de dieren heeft zeker ook haar ontstaan te danken aan deze grotere onderlinge hulpvaardigheid. Wat zou er van de mensch overblijven indien hij, met de wapenen van zijn groter vernuft, geheel op dierlijke wijze te werk ging om zelfzuchtige doeleinden te bereiken? De

[pagina 54]
[p. 54]

mensch heeft zijn opperheerschappij dus niet te danken aan een blinde aankweking van kracht tot vernietiging en verslinding, niet aan de teeltkeus en voortplanting van de sterkste zelfzuchtigen, maar aan het ontstaan en de gestadige voortplanting van die grotere kracht, waarin de mensch meer en meer zijn werkelijk en duurzaam behoud zag, de kracht der liefde, der billijkheid, der rechtvaardigheid. De grootste, de beslissende stoot in deze nieuwe richting werd gegeven door Jezus Christus. Triomferend of vertrapt, over hoogten en laagten, vervolgt de Christus-natuurkeus zijn weg; onderwerpende gaat zij voort, overwinnende volgens het recht van de sterkste, - de sterkste-in-liefde.

En wie zijn de voorvechters in deze grootste wereldverovering? Ongetwijfeld zij die met de grootste Aanvoerder het meest overeenkomen in zelfverlochening, in stil-blijmoedig lijden, in grootheid van zelf-vernietiging. En waar zullen wij dezen zoeken? In de gelederen die op het wereldtoneel de eerste plaats innemen; bij hen die elkander schreeuwend en woelend de voorrang betwisten? Maar daar was toch de grote Aanvoerder niet te zoeken! Laten wij dan achter-af zoeken, in stilte en duisternis, laten wij afgaan op gesteun en gekerm, op het schijnsel van het nacht-lichtje. En ja, daar vinden wij ze, de keurbende van de Meester, en ziet, het zijn helden in vrouwengewaad - heldinnen!

Haar eerste en voornaamste roeping legt haar reeds nameloos lijden op, ja tot stervens toe. Maar dit is nog maar het begin van hare taak: het gegeven leven moet zij voeden ten koste van haar eigen lichaam; aan haar de taak om het te verplegen, te redden, met nachtwaken en bange zorgen; zij geeft het de eerste handleiding en vinger-wijzing op de weg van de Meester. Miskend en mishandeld dikwijls, vervolgt zij hare taak nog in stille deemoed. En de kwekeling van zoveel zorg en liefde, wanneer hij eens een uitwerpsel wordt van de maatschappij, wanneer hij eens omdraait en haar in het aangezicht slaat, zij is de

[pagina 55]
[p. 55]

eerste, en de eenigste dikwijls, om te vergeven en te vergeten.

Maar wij weten dat de invloed der vrouw zich in deze richting verder uitstrekt dan haar kroost en haar huis; wij weten dat hare liefde en zachtmoedigheid overal en in alles een heilzaam tegenwicht vormt tegen het geweld en de hardvochtigheid van de man, die uit de aard van zijn werkkring en zijn grotere zelfzucht dikwijls weinig rekening houdt met hogere eischen. Waar hij wel uitdrukking geeft, in woord of daad, aan de geest van de Meester, vraag hem, aan wiens schoot hij, in woord en voorbeeld, de eerste en de beste lessen heeft ontvangen.

Ziedaar het gebied der vrouw, de machtbrief van haar bestaan. En van zelf gevoelen wij dat dit bij uitnemendheid haar gebied is, dat hare afvalligheid met veel groter walging en afschuw te beschouwen is dan die van de man. De slechte, zelfs beestachtige man is nog gezien, terwijl de gevallen of zelfs verdachte vrouw uitgeworpen wordt.

Maar in hoeverre heeft deze zogenaamde overtuiging werkelijk reden van bestaan, namelijk dat man en vrouw met verschillende maat gemeten mogen worden? Zij is eenvoudig een overblijfsel van de heidensche gewoonte om met de vrouw naar willekeur te handelen; en als zodanig is deze overtuiging ten eenenmale valsch en verwerpelijk. Maar wij staan voor het feit, dat deze mening bestaat. Onder meer behoort het tot de taak van de vrouw om hieraan een einde te maken. Dit kan zij doen door in de eerste plaats zelve getrouw te blijven, ondanks miskenning en onrecht, en in de tweede plaats door onderlinge samenwerking. Laat de vrouw bij voorbeeld beginnen met besliste afwijzing van de man die bij de gewone omgang, of ten huwelijk, niet dezelfde reinheid meebrengt als van haar verlangd wordt; zij heeft hiertoe het volste recht, neen, in de naam van recht en zedelijkheid is het haar dure plicht om dergelijke ongeoorloofde aanmatiging van de man terecht te stellen. Zullen er dan meer mannen ongehuwd blijven en kinderloos sterven? Goed zo, dan mogen wij te spoediger een vermindering

[pagina 56]
[p. 56]

van het mannelijke zwijnen-geslacht tegemoet zien, en gevolgelijk ook van het vrouwelijke.

Zullen er dan meer vrouwen gedreven worden tot eigen broodwinning, tot mannen-arbeid? Wel, wie durft haar een verwijt maken, wanneer zij van haar kant er ook eens voor bedankt om zich te vernederen tot gemeenschap met beestachtigheid? Wie zal haar zeggen, dat zij op het woelige wereld-toneel niet t'huis behoort, wanneer wij haar ook daar de invloed te pas zien brengen waarvoor zij bestemd is? Wie is niet met eerbied en bewondering vervuld voor de edele vrouwen die, ook buiten de huiselijke kring, strijden voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk? Liever deze wedijver met de man op zijn eigen gebied dan eene echtelijke vereniging zonder eere, dan een afgeven van haar schepter, dan een verraden en bezoedelen van haar hoge macht-brief.

Met dat al gevoelen wij, dat op markt en straat de plaats niet is voor de vrouw, in 't algemeen; ondanks de beste bedoelingen loopt zij ook daar gevaar met pek besmet te worden. Alles toont aan, dat het huis haar gebied is. En daar zal zij zich bij voorkeur bevinden, indien wij het voor haar mogelijk maken, hare taak onbelemmerd en blijmoedig te verrichten.

Daartoe eischt zij in de eerste plaats dat haar zelf-respect met dezelfde eerbied behandeld wordt als dat van enig man, van enig mensch.

Zij voelt dieper, inniger, hoger dan de man.

Dat zij niet gekwetst, niet gehinderd worde. Zij is de voorbereidster van het koninkrijk der toekomst: de troonsbestijging van het hogermenschelijke. Eere zij de vrouw!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken