Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons leesboek (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons leesboek
Afbeelding van Ons leesboekToon afbeelding van titelpagina van Ons leesboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.15 MB)

ebook (5.09 MB)

XML (0.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie
jeugdliteratuur

Subgenre

bloemlezing
verhalen
gedichten / dichtbundel
non-fictie/schoolboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons leesboek

(1905)–Jan F.E. Celliers–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

‘Het is maar voor een kind’.

Ik wandelde eens 's morgens buiten de stad. Toevallig voerde mijn weg mij langs een kerkhof; het hek stond open en in gedachten liep ik er binnen. 't Was nog vroeg en ik zag er niemand dan de dood-graver die, een graf delvend, smakelijk zijn pijpje rookte.

Hij zag mij niet en werkte vlijtig voort; nu en dan poosde hij even, smakte op zijn pijp en blies de rook met kracht omhoog. De blauwe damp bleef enige seconden lang boven het open graf hangen, werd dunner en dunner en loste zich eindelijk geheel op in de warme, heldere zomerlucht.

[pagina 253]
[p. 253]

Wonderlijk beeld van het leven, - vluchtig als die rook, even ijl en even dicht bij het graf.

Ik naderde: mijn voetstap klonk hard en luid op een zerk en wekte daardoor de aandacht van de dood-graver die nieuwsgierig opkeek, zijn handen op de spade steunde en mij toeriep:

‘Morgen, mijnheer! mooi weertje, mijnheer!’.

't Was werkelijk een heerlijke morgen; de zoele, zachte zuidenwind streek balsemend over de graven, stoeide met de lange grashalmen, ritselde in de heesters en ruischte hoog door de toppen der bomen.

Heerlijk scheen de zon op de groene zoden, glansde op de gladde zerken en tintelde in de grasbloempjes en klaverblaadjes nog nat van de dauw.

‘Mooi weertje, mijnheer!’ herhaalde de dood-graver, waarschijnlijk omdat ik niet dadelijk antwoord gaf.

‘Heerlijk! - voor wie maak je dat graf?’ vroeg ik terug, eigenlijk om iets te zeggen.

‘Och! 't is maar voor een kind; ik weet niet, hoe het heet en van wie het is,’ antwoordde de man onverschillig, terwijl hij zijn pijp uit de mond nam en met zijn vinger de asch in de kop aandrukte. 't Is maar een kind! die woorden deden mij pijn, dat antwoord, zo dood kalm en onverschillig gegeven, hinderde mij.

‘Je hebt zeker zelf geen kinderen?’ vroeg ik ernstig. ‘Nooit gehad, mijnheer!’

‘Dat dacht ik wel. Goeie morgen!’ Ik wendde mij af en ging heen.

Oude man! dacht ik bij mij zelf, je zegt dat zo onverschillig, maar je zou zó niet spreken, wanneer je wist, wat het is kinderen te hebben, indien je de weelde kende van je eigen kind aan het hart te drukken.

Je hebt nooit het geluk gekend, je kind slapend te zien, de kussens te schikken en 't blond gelokte hoofdje der kleine er zachtkens in te vlijen, de dekens vaster om de tengere leedjes te trekken en van de frissche lipjes van het slaperig

[pagina 254]
[p. 254]

kindje te horen: ‘Goeie nacht, lieve pa-tje!’ Arme man! je mist veel, want je hebt nooit de eerste stamelklanken gehoord van 't wichtje, dat de armpjes naar je uitstrekt en je toelacht, omdat 't nog geen woorden kent om te zeggen dat 't je lief heeft.

Oude man! je graaft rustig voort, terwijl je je pijpje rookt, en voor je oog rijst geen beeld van wel en wee.

Voor mijn oog wèl.

In gedachten zie ik een moeder. Geluk straalt uit haar oog, een glimlach van tevredenheid speelt om hare lippen.

Sussend drukt zij het kinder-hoofdje aan haar boezem, elke ademhaling van haar engeltje bespiedt zij met ogen schitterend van trots, tintelend van blijde verrukking, en vol weelde kust en streelt zij telkens weer 't kleine fluwelen handje dat op haar borst rust. Zij ziet de eerste blik van het ontwakend bewustzijn in die zachte kinderogen.

 

Mijn verbeelding toont mij een ander tafereel:

Ik zie een weduwe, moe en mat geweend. Zij heeft alles verloren: men heeft hem, die zij lief had, weggedragen; zij is wanhopig bedroefd; - daar valt haar oog op het bedje van haar kind, en knielend bij die kleine legerstede vindt zij troost. Neen! niet alles is haar ontnomen. Anders dan vroeger, nog inniger misschien, drukt zij haar troost, haar schat aan 't treurend hart; kalmer wordt 't in haar gemoed, rustiger in haar ziel. Zij weent, maar tusschen de tranen van droefheid mengt zich toch één enkele van geluk, als zij de mollige armpjes om haar hals voelt slaan en 't vleiend stemmetje hoort zeggen: ‘Lieve mammie!’ Haar hart, troosteloos en moede, heeft zich weer opgericht bij het geluid der kinderlijke stem.

Ja! zij heeft weer moed en waagt de harde strijd met het leven, om haar lieveling. In het kinderlijk gesnap, in de onschuldige vreugde van hare ‘eenigste’ vindt zij de beloning voor de grootste opofferingen, het hardste werk, de moeilijkste inspanning.

[pagina 255]
[p. 255]

Een wereld van illusiën en voorspiegelingen opent zich allengs voor haar; éénmaal zal zij steun hebben aan die jeugdige arm. Een helder schitterend jongelings-oog zal de leidstar worden van het hare, dat immer zwakker wordt door arbeid en ouderdom.

Duizenden plannen ontwerpt zij; aan elk daarvan heeft haar kind het innigste deel; zij wenscht, hoopt en vreest er voor; want 't is immers alles wat zij nog op aarde heeft om lief te hebben.

 

Oude doud-graver! jij werkt rustig voort en graaft steeds dieper: zelfs zing je zachtkens een liedje bij je somber werk, want je hebt zelf nooit kinderen gehad. Je kan niet begrijpen, wat zulk een moeder lijdt als de ziekte komt, die de heldere oogjes mat en dof doet staan, hoofd en handjes koortsig doet gloeiën.

Met onvermoeid geduld gaat zij de kamer op en neer, de dierbare last in de armen, sussend en zingend om de kleine verlichting te geven.

Nu eens legt zij een koele hand op 't brandend voorhoofdje, of drukt de gloeiende wangetjes bezorgd tegen haar bleek gelaat.

Angstig let zij op elke beweging. Elke onrustige ademhaling doet de hare moeilijker gaan, en, met haar lippen 't droge mondje kussend, tracht zij verlichting aan te brengen.

Welk een marteling voor het moeder-hart, als eindelijk alle hoop verdwijnt, en 't bedje, dat zij eens met zulk een gevoel van weelde voor haar schat spreidde, een sterf-bedje wordt!

Ach! in stomme wanhoop buigt zij zich over het kindje, dat vruchteloos een laatste zwakke kreet om hulp uitstoot, om hulp, die zij onmachtig is te geven; en als het jonge leven aan haar borst eindelijk het zwakke omhulsel verlaat, de laatste ademtocht onhoorbaar over de verblekende lipjes glijdt, is het, alsof aarde en hemel tegelijk haar verpletteren.

[pagina 256]
[p. 256]

Oude doodgraver! wanneer je kon begrijpen welk een hartverscheurend afscheid het is, als het kleine kistje wordt gesloten, als men haar eenigste, haar alles, wegbrengt naar 't laatste kleine kamertje, dat je bereid hebt, dan zou je werk je zwaar vallen; je beroep zou je misschien onverdragelijk worden.

[Naar Justus van Maurik.]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken