Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons leesboek (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons leesboek
Afbeelding van Ons leesboekToon afbeelding van titelpagina van Ons leesboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.15 MB)

ebook (5.09 MB)

XML (0.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie
jeugdliteratuur

Subgenre

bloemlezing
verhalen
gedichten / dichtbundel
non-fictie/schoolboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons leesboek

(1905)–Jan F.E. Celliers–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige

Een praatje over Regen en Onweer.

Wij weten dat de kringloop van het water, tusschen aarde en lucht, alleen mogelijk is door de werking van de zon. Het spreekt dus vanzelf, dat veranderingen of storingen in die werking (waardoor de uitstraling vermeerderd of verminderd wordt) gepaard zullen gaan met overeenkomstige veranderingen in de luchtlaag om onze aarde: - er zal meer of minder verdamping ontstaan, meer of minder regen vallen.

[pagina 322]
[p. 322]

De gewone jaarlijksche veranderingen van die aard zijn evenwel niet toe te schrijven aan veranderde uitstraling der zon, doch aan veranderde richting van uitstraling: - in de winter namelijk treffen de zonnestralen de grond schuiner dan in de zomer. Maar afgezien van de jaargetijden ondervindt de zon zelf, in eigen lichaam, beroeringen en veranderingen die storend werken op de uitstraling en hier op aarde onmiddellijk een veranderde luchtgesteldheid ten gevolge hebben. Wat de juiste aard van de zonne-beroeringen is, weten wij nog niet; de kentekenen alleen kunnen wij zien: grote donkere vlekken, die zich van links naar rechts over de zon voortbewegen met dezelfde snelheid als de zon om haar as draait. (Door een berookt of donker gekleurd stukje glas kan men de zon bekijken en dikwijls deze vlekken zien.) De vlekken zijn niet altijd even talrijk: vier jaren aaneen nemen zij in aantal toe; dan is er meer dan zes jaren lang vermindering, en zoo gaat 't altijd voort.

Nauwkeurige waarnemers menen te kunnen aantoonen, dat bepaalde veranderingen in onze aardsche dampkring of luchtlaag gelijke tred houden met deze tijdperken der zonnevlekken, en zij denken hierin een middel gevonden te hebben, om slechte of goede regen-jaren lang vooruit te voorspellen. Zij zeggen, dat de telkens terugkérende droogte-tijden en hongersnoden in Indië met deze tijdperken hand in hand gaan: de verminderde of vermeerderde werking der zon, door die vlekken aangeduid, brengt veranderingen te weeg in de luchtstromingen. Waar in zeker jaargetij de heerschende wind bij voorbeeld uit het zuiden kwam en met veel vocht beladen was, daar begint nu een noord-westelijke wind de overhand te krijgen, die niets dan droogte meebrengt.

Door meer en nauwkeurige waarnemingen, ook in Zuid-Afrika, zou het van belang zijn, hieromtrent zekerder uitkomsten te verkrijgen.

Vele waarnemers komen hierin overeen, dat het voorbijgaan van een grote zonnevlek over het midden van de zon, zeer dikwijls het teeken is voor buitengewone verschijnselen op

[pagina 323]
[p. 323]

de aarde: electrisch-magnetische ongeregeldheden op de aarde en in de lucht, sterke winden, draai-stormen (wervelstormen), stortregens, hagel, enz. Op 31 October 1903, toen een grote zonnevlek over het midden der zon voorbijging, waren alle telegraaflijnen een uur lang onbruikbaar en alle overige electrisch magnetische instrumenten vertoonden buitensporige afwijkingen. Terwijl wij nu bovendien weten, dat de verdichting van waterdamp tot nevel of wolken altijd gepaard gaat met ophoping van electriciteit, en terwijl eleetriciteiten op elkaar invloed uitoefenen (zie ons opstel over ‘de Electriciteit en de Telegraaf’), zo is het verklaarbaar, waarom de verschijning van zonnevlekken ook de regenwolken en regen-val beïnvloeden kan.

Hoe de electriciteit nu juist ontstaat of waarom zij zich zo ophoopt, wanneer waterdamp zich tot wolken verdicht, daarover is men het nog niet eens. Laten wij ons tevreden stellen met hier slechts een paar gevolgen daarvan nader te beschouwen.

In ons opstel over ‘de Electriciteit en de Telegraaf’ hebben wij gesproken over de twee soorten electriciteit die er zijn, over de aantrekking tusschen ongelijknamige electriciteiten en de afstoting tusschen gelijknamige electriciteiten. Wat gebeurt er nu, wanneer een wolkenbank vol plus-electriciteit (b.v.) zich samenpakt boven zeker gedeelte van de aardoppervlakte? Door invloed zal het scheiding maken tusschen de electriciteiten van de grond (evenals bij de proef met de bolletjes gebeurde). De minus-electriciteit van de grond zal zo na mogelijk tot de wolk trachten te naderen, terwijl de plus-electriciteit weggestoten wordt. De minus-electriciteit zal zich dus ophopen op de hoogste punten: bomen, torens, huizen, menschen, enz. Maar droge lucht is een slechte geleider van electriciteit; en zo zullen de beide electriciteiten tegenover elkaar staan, gescheiden door de luchtlaag, tusschen aarde en wolk, tot dat de spanning te groot wordt; plotseling vereenigen de beide electriciteiten zich dan door het overspringen van de electrische vonk of blits.

[pagina 324]
[p. 324]

Gewoonlijk moet dit meermalen geschieden, voordat de spanning zó verminderd is, dat de luchtlaag ze weer kan weerstaan.

Daar de blits vernielend en dodend werkt, heeft men een middel bedacht om zijn werking tegen te gaan. Dit middel berust op de eigenschap van alle puntige voorwerpen om electriciteit gemakkelijk uit te stralen.

Wanneer men bijvoorbeeld een bol, die ergens een scherpe punt draagt, electrisch maakt, dan zal al de electriciteit spoedig wegvloeien uit die punt.

Op een huis nu plaatst men zo een punt in de vorm van een bliksemafleider. De minus-electriciteit, daar opgehoopt, straalt bij die punt uit naar de wolk vol plus-electriciteit; door dit ‘tappen’ wordt de grote spanning voorkomen, zodat tusschen huis en wolk geen blits overspringt. Is de wolk evenwel overmatig geladen, dan kan de blits toch overspringen, maar dan zal het de afleider treffen, die de hoogste punt aanbiedt en bovendien goede geleiding naar de grond mogelijk maakt. In de eerste plaats zijn de metalen goede geleiders van de electriciteit en in de twede plaats de vochten of alles wat met vocht doortrokken is.

De bliksem-afleider nu is van metaal en het benedeneinde van zijn draad loopt in een put water uit of is diep in vochtige aarde begraven.

Waar geen bliksemafleider is, kan het gebeuren, dat de blits niet juist het hoogste punt treft, doch de voorkeur geeft aan een lager gelegen punt, dat beter geleiding aanbiedt. Zo kan het bij voorbeeld gebeuren, dat een man getroffen wordt voor de deur van een huis dat niet al te hoog is, of in de nabijheid van het huis, omdat zijn lichaam, van levensvochten doortrokken, beter geleiding aanbiedt dan het nog droge strooi-dak. Zo kan de blits misschien een hoogte vermijden en in de nabijheid een lager gelegen plaats treffen, omdat daar metalen in de grond zijn of water.

De kronkeling van de bliksemstralen toont bovendien aan, dat de lucht niet overal even doorgankelijk is voor de

[pagina 325]
[p. 325]

electrische vonk. Deze zoekt als het ware een pad door de best geleidende lucht-delen. Een regen-vlaag kan bij voorbeeld op zekere plaats dichter zijn, meer water bevatten dan op een andere plaats aanwezig is, niet ver daarvandaan; dan zal de vonk het dichte vocht kiezen en wellicht elders neerkomen dan te verwachten was. Men heeft pijpen gevonden, soms twintig voet lang met harde wanden van gesmolten zand, dwars door zandlagen leidende naar ondergrondsche metalen of wateren, en het is bewezen, dat de blits deze gangen boort door droge en slecht geleidende grond om dat water of de metalen te bereiken.

Bij zwaar onweer is men binnenshuis het veiligst, - en hoe verder van de buitenmuren hoe beter. Onder een boom te gaan staan is hoogst gevaarlijk. Als hoog punt, en nog te meer wanneer het nat is, heeft de boom veel kans om getroffen te worden en al wat zich in de nabijheid daarvan bevindt, loopt dus ook gevaar.

Met nat geregende kleren of zelfs met droge kleren rechtop te blijven staan in het open veld, is ook gevaarlijk. Al is men maar weinige voeten hoog, men maakt dan toch het hoogste punt uit van zijn omgeving en is een goede geleider voor de blits. Het beste is op de grond te gaan liggen. Onder een regenscherm staande blijft men wel droog, doch de regenscherm zelf wordt nat en is dus een goede geleider van de blits. Wij horen soms van vijftig of meer schapen die door de blits gedood worden: hun nat geregende wol en lichamen zijn goede geleiders. Eén of meer bliksem-afleiders, op lange palen in de vee-kraal geplaatst, zouden daar even goede diensten bewijzen als op een huis.

De blits behoeft niet juist te treffen om doodelijk te zijn. Wanneer een krachtige blitsstraal ergens neerkomt, verandert hij plotseling de electrische toestand van de omgeving en van alle personen of dieren die zich daar in de nabijheid bevinden. De grond is bijvoorbeeld sterk minus-electrisch. Een plus-electrische straal uit de wolk verandert die spanning plotseling tot de evenwichtstoestand. Die verandering is

[pagina 326]
[p. 326]

zó schielijk en soms zó hevig - al naar mate de kracht van de straal - dat een levend lichaam de schok niet kan weerstaan.

 

De bosschen hebben grote invloed op de regenval in een land en dus ook op het klimaat. In boschrijke streken valt veel meer neerslag dan in landen die voornamelijk uit kaal veld bestaan. Men verklaart dit op deze wijze: boven de bosschen is de lucht warmer dan boven het omliggende veld en zulke lucht is meer geschikt om waterdamp op te nemen. Luchtstromingen over het veld slaan tegen de bosschen op, geven hun waterdamp af aan de warme opstijgende lucht boven de bomen en stijgen daarmee op, totdat afkoeling plaats vindt in hogere en koudere lagen, waar dan verdichting van de waterdamp plaats vindt en neerslag gevormd wordt. Als dauw en regen valt dit water niet alleen op de bosschen, doch komt het hele omliggende land ten goede, als er maar genoeg bosschen zijn. Er zijn ook onderzoekers die beweren, dat de verdichting van de waterdamp boven de bosschen ook nog een electrische oorzaak heeft: - de lucht is gewoonlijk plus-electrisch; door de vele kantjes en puntjes der blaren, stralen de bomen (vooral dennen) voortdurend minus-electriciteit naar boven uit, die zo, als het ware, door de plus-electriciteit van de lucht van de aarde opgezogen wordt en de strekking heeft om die plus-electriciteit zelf te neutralizéren. Daardoor stoten de waterdeeltjes elkaar niet meer zo zeer af; zij komen nader bij elkaar en verdichten zich tot neerslag.

De grond onder de bomen behoudt het regenwater veel langer en houdt ook steeds veel meer water dan de open velden, waar het meerendeel snel verdampt. Zo komt het dat de fonteinen bestendiger gevoed worden in boschrijke landen.

Door de steeds opstijgende luchtstroom uit de bosschen moeten luchtstromingen langs de grond de ledigheid weer aanvullen. Deze zachte winden of briesjes werken in de warme zomermaanden afkoelend op de lucht, en maken het klimaat aangenamer.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken