Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herinneringen en ontmoetingen (1840)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herinneringen en ontmoetingen
Afbeelding van Herinneringen en ontmoetingenToon afbeelding van titelpagina van Herinneringen en ontmoetingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.44 MB)

ebook (3.55 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

reisbeschrijving
reisverhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herinneringen en ontmoetingen

(1840)–Christiaan Hendrik Clemens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina t.o. III]
[p. t.o. III]


illustratie

[pagina V]
[p. V]

Aan mijne Vrienden,
J.E. Retel en J.P.L. Thiel.

Mij dunkt, mijne Vrienden! ik zie u reeds met een blik van welgevallen op het hoofd van dezen brief staren, als eerste bewijs, dat deze mijne Herinneringen en Ontmoetingen aan U opgedragen zijn. Dit doet mij, als schrijver, goed, daar ik hierdoor tot de veronderstelling mag overgaan, dat gij eenige waarde aan mijnen arbeid hecht. Ik verzoek U echter vriendelijk, niet te zeer met het werk weg te loopen, hetzelve te veel te prijzen, omdat het boek door mij geschreven en aan U opgedragen is; maar hecht er eene bijzonder groote waarde aan, omdat het de herinnering eens vriends is, die gelukkige dagen aan uwe zijde heeft doorgebragt. Gelukkige dagen! Dit mogen wij wel zeggen, en er tevens bijvoegen: dat de aarde geen jammerdal, geene woestijn is, dan voor kniesooren en ontevredene wezens, die, al zaten zij in Abraham's schoot, nog zouden uitroepen: ‘Ach! wanneer zal hier een einde aan komen?’ Ik houd,

[pagina VI]
[p. VI]

en gij met mij, die menschen voor godslasteraars, want het grootste gedeelte van den dag brengen zij door, met den Hemel te smeeken en te vragen, en nooit rijst hun dankoffer voor den troon van den Algoeden Vader, die zijne kinderen op deze schoone aarde plaatste, om gelukkig te zijn.

 

Niettegenstaande de waarheid dezer woorden, moet ik U, vriend Retel! in 't bijzonder zeggen, dat ik voor ruim drie weken eenige zeer verdrietige dagen, die mij geheel uit mijn humeur bragten, heb doorgetobd. Gij weet, dat ik U te Maastricht beloofde, in mijne aanteekeningen van al 't afschuwelijke van het ganzen-werpen te zullen spreken; bij de lektuur van het boek zult gij zien, dat ik woord heb gehouden. Maar ziet, wat wil nu het lot? Schuins over mijne woning is in 't voorjaar een poulier komen wonen, waarvan ik tot nu toe hoegenaamd geen last had gehad. Naauwelijks is echter de ganzen-tijd gekomen, of mijn buurman de poulier krijgt dagelijks drie à vier kruiwagens vol met ganzen. 't Was voor het eerst in mijn leven, dat ik deze wijze van ganzen-transportatie zag. De arme vogels lagen op den rug naast en op elkander, en schenen in 't verschiet groote eijeren te zijn. Wanneer zij uit hunne benaauwde positie genomen werden, liepen zij eenige oogenblikken als anti-matig heids-voorstanders rond, en, kregen zij het gebruik hunner pooten terug, dan werden zij in eene énorme mand gestopt.

 

De ganzen kregen mij in 't oog; 't was alsof

[pagina VII]
[p. VII]

zij wisten, dat ik hunne partij genomen had, en hieven van 's morgens vroeg tot 's avonds laat een geschreeuw aan, waarvan mij de ooren nog tuiten, als ik er om denk.

 

Ziedaar, vriend Retel! de oorzaak van eenige onvergenoegde dagen U medegedeeld. De ganzen zijn per stoomboot naar Engeland vertrokken, waar hen welligt een niet minder hard en treurig uiteinde wacht, dan hunne makkers, die in den omtrek van Maastricht voor de kermisvreugd uwer stadgenooten vet gemest worden.

 

Ik eindig mijn geschrijf, na U beiden al wat goed is toegewenscht te hebben; met de bede, dat nooit een poulier, die tevens in ganzen doet, in de nabijheid van uwe woning zich nederzette, maar vooral met den wensch, dat de toewijding van deze verhalen U aangenaam zij, en U dikwijls doe denken aan

 

Uwen Vriend,

den schrijver.

Nijmegen,

Februarij 1840.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken