Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De blijde stilte (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De blijde stilte
Afbeelding van De blijde stilteToon afbeelding van titelpagina van De blijde stilte

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Illustrator

Pol Dom



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De blijde stilte

(1937)–F.J. de Clercq Zubli–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

VII

't Is een van de drie zomerse dagen in Februari, waar we, volgens de oude spreekwijze recht op hebben, maar die je altijd weer verrassen.

Al een poosje is er vaag iets in de lucht geweest, iets, dat je niet beschrijven kunt, maar dat je de zekerheid geeft, dat 't nu gauw Lente gaat worden.

't Licht wordt sterker, er komt af en toe iets zoels in de wind en de kleur van de hemel kan soms van dat ontroerend tere blauw zijn, zoals je dat alleen in 't héle vroege voorjaar ziet. Maar vandaag is er toch heus echt Lente in de lucht. De wind is gedraaid en komt pal uit 't Zuiden, de knoppen aan de bomen lijken wel zichtbaar te zwellen en de zonnestraal, die juist over mijn lessenaar valt is heus al warm.

Ik staar zo ingespannen naar buiten, naar de strakblauwe hemel en de ranke, met dikke knoppen beladen takken, dat ik niet hoor, hoe Willem de Zwijger me vergeefs tracht te bewegen m'n les op te zeggen.

‘Joep, dan toch,’ stoot Kit, mijn buurvrouw, me aan, terwijl Willem de Zwijgers liniaal met een kletterende slag op m'n bank neerdaalt.

Ik spring op van de schrik.

‘Wat zit je toch te suffen’, tiert Willem verwoed, ‘ik heb je al drie maal beschreeuwd om je les op te zeggen.’

‘'t Is zulk mooi weer,’ waag ik schuchter me te verdedigen. Maar dat is olie in 't vuur. Willem de Zwijger heeft klaarblijkelijk nooit last van ‘de zomer in 't hoofd’ en kan er zich niet in verplaatsen.

Voor hij aan zijn verontwaardiging verder lucht kan geven begin ik maar gauw met de les.

‘Cromwell's regering kenmerkte zich....’

O, 't kan me geen steek schelen, waar die regering zich door kenmerkte. Ik zie alleen maar de blauwe hemel en 't gouden licht, de dikke knoppen, de helle, witte wolken en 't uitgelaten spel van een troep dolle mussen op een zonnige tak. 't Blijde gekwetter, 't fijne gesjilp en 't suizen van de wind maakt m'n hoofd op hol en de warmte van de lichte zonnestraal op mijn bank kan ik voelen dwars door de wol van m'n trui heen.

[pagina 55]
[p. 55]

Machinaal dreun ik m'n les op en Willem de Zwijger krabbelt met een nijdig gedicht een pover vijfje achter mijn naam in 't schrift.

De volgende beurt is voor Bram en ik benut die tijd door haastig een paar woorden op een papiertje te krabbelen en die missive, tot een prop gedraaid, op Greet's bank te mikken.

‘Ga je mee, straks, na de pianoles?’ staat er op.

Greet leest met opgetrokken wenkbrauwen, begrijpt me direct en knikt enthousiast van ja!

Fijn, Greet gaat mee, we gaan echt lente vieren, ergens, waar 't mooi is, 't doet er niet toe waar!

 

Direct na de koffie maak ik me klaar voor de les. ‘Moeder,’ roep ik om de deur van 't heiligdom, ‘na de les ga ik met Greet wandelen!’

‘Best hoor!’ lacht Moeder, ‘lente in je hoofd, Joepje?’

‘Nou,’ zucht ik, ‘gewoon niet om uit te houden was 't op school!’

‘Waai maar fijn uit, Joep!’ zegt Moeder. ‘Dááág!’

‘Dááááág,’ weg draaf ik, mijn muziektas, waar de helft uit wappert los in m'n hand, zonder muts en met m'n mantel fladderend om me heen, want ik ontdek ineens met schrik, dat 't al heel laat is.

Buiten adem kom ik op les.

De tijd kruipt om.

Anders vind ik dit uur altijd even heerlijk, maar 't is vandaag net, of er alleen maar juichende melodieën in mijn hoofd zingen en ik onmogelijk mijn dansende vingers netjes in de rij kan dwingen voor alle gamma's en études, die vandaag wel 't hele uur in beslag lijken te nemen.

‘Wat bezielt je toch, Joep?’ vraagt Mijnheer tenslotte verontwaardigd, als ik voor de vierde keer struikel over een ingewikkeld accoord in een étude.

‘Je hebt je hoofd er niet bij!’

‘Hè, toe, Mijnheer, laat U me nu maar mooie stukken spelen vandaag, U zult eens zien, hoe goed die gaan; al die saaie oefeningen ook....!’

Maar mijnheer is onvermurwbaar en als eindelijk de étude foutloos uit mijn vingers glijdt en ik helemaal baloorig

[pagina 56]
[p. 56]

geworden ben is 't uur om en kan ik weer naar huis gaan. Maar eenmaal op straat ben ik niet meer te houden.

Ik draaf zo hard ik kan naar huis, laat m'n muziek slingeren op 't hoekkastje, pak m'n fiets, spring er op en sta vijf minuten later, vuurrood en hijgend bij Greet op de stoep.

Greet staat al klaar om mee te gaan en we zeggen nog vlug even binnen goedendag. Mevrouw maakt zich bezorgd over onze mutsloze onderneming, maar daar zijn we nu eenmaal aan gewend.

Naast elkaar fietsen we de laan af, de Bosjes door, naar 't strand. We hoeven helemaal niets af te spreken; op zo'n dag weten we allebei, waar we heen willen: naar 't strand en de duinen.

Op de boulevard is 't nog winters stil, maar enkele mensen zijn er toch, die, net als wij, genieten van de eerste mooie dag. We bergen onze fietsen in een rijwielstalling en stappen arm in arm 't strand op. O, die geluiden aan zee. Die suizende, fluitende, loeiende Zuid-Wester, die bruisende branding en de schorre krijs van een zeemeeuw, scherend over de golven. 't Is een lied, een juichkreet, een hoogtijzang van de natuur! Met wijde ogen en oren, die alles opvangen, lopen we voort, genietend van de kracht en de wijde schoonheid van 't leven om ons heen....

‘Greet,’ zeg ik eindelijk, ‘begrijp jij nu ooit, hoe er mensen kunnen zijn, die klagen en mopperen, dat de wereld zo akelig is en de mensen zo slecht en al dat gezeur meer?’

‘Neeéén,’ aarzelt Greet, ‘ik zèlf zou 't, geloof ik, ook niet gauw zo zien, maar misschien als je veel verdriet had, of als je ongelukkig werd of zo, misschien, dat 't dan toch wel erg moeilijk is om alles zo te blijven zien als wij nu.’

‘Ach,’ zeg ik kijkend met schitterende ogen over de machtige zee, ‘ach, al heb je zèlf ook een groot verdriet, al deze mooie dingen blijven toch, 't wordt toch ieder jaar weer lente en er is altijd wind en zee en bossen en bloemen en muziek en alles,’ besluit ik met een gebaar dat alles omvat.

‘'t Is er toch net zo goed en als je 't dan niet ziet, dan ligt 't toch aan je zelf?’

‘Ja,’ zegt Greet, ‘dat is ook zo en ik heb ook gloeiend 't land, hoor, aan dat pessimistische gezeur van sommige

[pagina 57]
[p. 57]

mensen. En dan heb je ook nog boeken, waar zulk gezanik in staat!’

‘Als ik nog ooit eens een boek zou schrijven, zou 't altijd vol staan van de mooie dingen van 't Leven, want alleen die zijn echt waar en zijn de moeite waard om gedrukt te worden. Dat zegt Moeder altijd.’

‘Ja,’ vindt Greet nadenkend, ‘daarom zijn zeker je Moeders boeken ook zo mooi. Ze geven me altijd zo'n echt blij gevoel, als ik ze gelezen heb.’

‘Lijkt 't je niet heerlijk, Greet,’ peins ik, ‘om zo iets te kunnen? Boeken schrijven meen ik, of schilderen of componeren of zo. Als ik me zo gelukkig voel, zo helemaal boordevol met al 't mooie en gezonde en krachtige, dat ik om me heen zie, dan heb ik maar spijt over één ding: dat ik geen enkele manier weet, om 't uit te drukken, 't uit te beelden. Voor me zelf en ook voor anderen, die misschien niet zo in de gelegenheid zijn om 't zó intens te genieten!’

‘En je muziek dan, Joep?’

Ik denk aan de verknoeide études van vanmiddag, maar die hebben er niets mee te maken.

‘Ja, zeg ik, ‘met m'n muziek kan 't beetje, een héél klein beetje, maar een echte kunstenaar, wat moet die gelukkig zijn!’ De wind waait zwierend Greet's vlechten voor haar uit, haar ogen schitteren en haar wangen zijn rood en fris. ‘Ach,’ zegt ze, ‘'t kan wel heerlijk zijn om al dat geluk wéér te geven, maar om 't te kunnen voelen, Joep, echt helemaal je één er mee te kunnen voelen, dàt is toch eigenlijk nog veel mooier.’ ‘O, ja,’ zeg ik haar arm nog steviger in de mijne nemend, innig gelukkig, dat we elkaar zó begrijpen, ‘maar Greet heb je nooit 't gevoel, dat je houdt van de héle wereld, van alle mensen en alle dingen en dat 't je dáárom zo'n verdriet kan doen, als je soms merkt, hoe de mensen vaak ongelukkig zijn en 't geluk, dat er is, gewoon voorbij lopen? Als ik blij ben, zoals nu, heb ik 't gevoel, dat 't niet helemaal goed is, zolang ik 't niet delen kan met álle mensen!’

Zwijgend lopen we voort langs 't verlaten strand en laten de wind stormen door ons verwarde haar.

‘Kijk eens,’ zegt Greet opeens, wijzend op een eenzame figuur, die ons van de andere kant snel nadert, ‘wie is dat?’

[pagina 58]
[p. 58]

Ik tuur en tuur. ‘Ja warempel,’ roep ik, ‘dat is Peter.’ ‘O, die is zeker ook aan 't uitwaaien, net iets voor hem!’ lacht Greet.

Met lange forse passen komt Peter op ons af. Hij loopt te kijken over de zee en langs de horizon en let helemaal niet op ons, tot we vlak bij hem zijn. Dan ineens herkent hij ons.

‘Zo, rakkers, wat komen jullie hier doen?’ lacht hij.

‘'t Zelfde als jij, uitwaaien!’ zeg ik, want ik zie aan zijn ogen, dat hij net zo genoten heeft als wij.

‘Gaan jullie mee naar huis?’ stelt Peter voor, ‘wat muziek maken! Ik heb er zo'n zin in!’

Greet en ik kijken elkaar aan. Peter heeft wèl precies 't zelfde gevoeld. Meer dravend dan lopend stuiven we terug.

 

In de huiskamer bij de Van Raelte's plof ik op de pianokruk neer en speel Mendelssohn's Frühlingslied nog voor ik m'n jas heb uitgetrokken en daarna 't Frühlingslied van Sinding en alle andere lenteliederen, die ik bedenken kan. Peter heeft me m'n jas afgenomen, zoekt behoorlijk muziek bij elkaar en haalt z'n cel te voorschijn. Dan gaat Greet aan de piano zitten. Peter speelt cel en ik zing onze oude repertoire trio's en 't schalt juichend door 't huis.

Mijnheer en Mevrouw komen aangelopen en gaan zitten genieten in de rieten serrestoelen.

En we spelen, tot opeens Vader in de kamer staat en ik met grote schrik ontdek, dat 't al kwart over zes is.

‘Ja,’ zegt Paps lachend, ‘we dachten 't wel, dat je hier was. Op zo'n mooie dag wordt Joep altijd dol en vergeet haar tijd!’ voegt hij er verklarend bij, ‘en voor we ons ongerust maakten, wilden we je maar eerst hier even zoeken.’

Overhaast nemen we afscheid en als ik naast Vader in ons grijze Fordje naar huis tuf, vraag ik berouwvol: ‘Was je ongerust, Paps en boos?’

‘Ongerust een heel klein beetje,’ knikt Vader me toe, ‘maar boos, ach dat is toch eigenlijk een woord dat in ons woordenboek niet thuis hoort, wel mijn dochterke?’

En ik sla twee armen om Vaders hals, zodat we groot gevaar lopen tegen 't trottoir op te rijden.

[pagina 59]
[p. 59]

O, morgen hagelt 't misschien weer, met gierende wind en sneeuwstormen, maar déze lentedag hebben we toch gehad en hem genoten, zo innig genoten, dat de muziek er van nog nazingt in mijn oren en 't licht er van straalt in mijn blijde ogen. O, als alle mensen toch eens zó gelukkig konden zijn!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken