Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den pyl der liefden (1609)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den pyl der liefden
Afbeelding van Den pyl der liefdenToon afbeelding van titelpagina van Den pyl der liefden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.35 MB)

Scans (6.11 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den pyl der liefden

(1609)–Arnoldus Cobbault–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Elegia, aan M.D. Cygniam.

 
MYn Pen ghedopt,,in Inct der bidderheden,,
 
Gemengd met Gal, die liefden corsen deden,,
 
Wtborrelen door smert.
 
Trect wederom,,myn Water,,sweetig' handen,,
 
Opt bevend' bladt,,te wyen al de banden,,
 
Van myn vercrompen hert.
 
Waar heē mijn hefd? waar vliet ghy myne clachten?
 
Mijn tranen end',,mijn suchten, mijn ghedachten,,
 
Kinders van mijne pijn,
 
Moet mijn druc so,,groot, als haar schoonhz wesen,
 
Moet dan mijn leedt,,als haren naam ghepresen,,
 
Noch wtghebreydet zijn?
 
Mijn hert seyt jaa,,wat dunckt u schoon Godinn?
 
Oft als Diogenes mijn Coninginne,
 
Moet mijn bloet qualen’ meer?
 
Moet ick dan als,,een Swaan met claachliet sterven?
 
Moet ick u toorn,,die my duyckt int verderven,,
 
Altijt verhalen,,weer?
 
Hoe soud' ick doch,,dit vier connen bedecken,
 
Twelc my verraeyt,,dat waar noch meer verwecken,
 
Syn wraack,,ghenegen booch.
 
Ick draag' altijt,,in mijn ooghen de tranen,
 
Den brant int hert,,wt tvoor hooft canmen wanen,,
 
Dees mijne teering',drooch.
 
Ick moet myn hert,, meed,,dickwil ledich maken.
 
Van dit ghedrang' suchten die duerich waken,,
 
In myn beancxst ghemoet.
 
End' tvier daar meed',,de liefd' mijn hert doet sieden,
 
Al dit gheween,,kermen de van my vlieden,,
[pagina 10]
[p. 10]
 
Stedich wtvochten doet.
 
Ghelijck men siet,,die grys sneeubedecte berghen,,
 
rend="i">d' Alpes staan,,als sy hun hooft verberghen,,
 
In legher wolcken val.
 
Hun toppen zijn,,met lichte sneeu ghelaaden,,
 
Daar mede sy,,somwijl den dorst versanden,
 
Van 't Savoyaansche dal.
 
Alst warme licht,,der vlam,, gloeyender Sonnen
 
Op hun cop straalt,,werden sy gantsch verwonnen
 
Ende sweeten eenen stroom.
 
De sneeuw' ontdoyt,,comt nederwaarts gedreven
 
Maackt een Rivier,,dringet end' breect daar neven
 
Onder Tritonis toom.
 
Soo oock mijn hert,,als het de warme loncken
 
Door liefden brandt,,ontsteecken end' ontvoncken,
 
Den brandt die liefde smeet.
 
Smeltet ter stont,,ende doet veel swaren suchten,
 
Met tranen geudt,,bersten vol ongenuchten
 
Vt my door vlammen heet.
 
Oft alsmen siet,,des soomerdaachs met buyen
 
De Wolcken swart,,vergaaderen int zuyen
 
Voldrachtich, droncken gaar,
 
Splyten van een,,end' vierichlijck wtspouwen
 
T water, d' welck sy,,niet langer connen houwen
 
In haare wangen swaar.
 
Als eenich vyer,,wt t' Firmament gesoncken
 
Valt op de locht,,smooct ende leyt daar te moncken
 
Tot dat de Wolcke scheurt
 
De vlam doorbreect,,ende valt hier op der aarden
 
Mot donderslach,,ende regen metter vaarden,
 
Even met my gebeurt.
[pagina 11]
[p. 11]
 
T sy soo het wil,,ick can niet langer swygen
 
Om te sien oft,,ick van u mocht vercrijghen
 
Verlichting' metret tijt.
 
Dit moet ick u,,doch leggen end' verconden,
 
Dat ghy den pyl,,ende tvoetsel van mijn wonden,,
 
Wreede Meestersse zijt,,
 
Vertoeft mijn liefd',,hoe derft ghy so swaar clagen
 
Over de blom,,die veele can behaghen
 
Door haar' deugt aangenaam,
 
Sy die tgesicht,,heeft vol beminde geuren,
 
Die caecxkens roodt,,als Veneris coleuren
 
End' eenen heunich naam.
 
Neen schoon Meesters,,u mennelijck bevallen
 
Is soet, niet wreedt,,want Venus boven allen
 
Heeft u cierlijck begaaft
 
Ghy hebt somwill,,als my der liefden tortsen,
 
Doort dorre bloet, besloegen heete cortsen
 
Met u gesicht gelaaft.
 
Maar hoort naar my,,een monster wreet end' woedich
 
Gebaart van een,,der Harpyen dorstbloedich
 
End' van Ate gheweydt,
 
Stijf door 't fenijn,,is uyt syn hol gecropen,
 
End' heeft portaal der hellen ghedaan open,
 
Dat is Afgonsticheyt.
 
Dit quam dees daach,,(wat had ick een meed' lyden
 
Met u) daar wy,,(soo't scheen) samen verblyden
 
End spooch vergiftich vier,
 
Gelijck den Berch,,AEina syn Solfer vlammen
 
Roock dwijnich drijft,,door Tiphoes vergrammen
 
Braacket met een getier.
 
Help' Jupiter,,ick was schier t' ondercomen,,
[pagina 12]
[p. 12]
 
Door desen stanck,,en had' ick niet ghenomen,,
 
Tot u mijn wis toevlugt.
 
Daar cond' ick sien,,de cracht van dyner ooghen,,
 
Die door hun straal,,dees schaduwe bedroogen
 
Ende dit valsch gerucht
 
Gelijck de Son,,als de benyders Wolcken,,
 
Haar hooft beslaan,,dat sy des aartrijcx volcken,,
 
Met haar straal niet verlicht.
 
Dees groot Planeet,, om Glaucum te beschynen,,
 
Twee,, spalgtse voort,,end' doet oneens verdwynen,,
 
Door sijn vergult gesicht,,
 
De groene struyck,,daar ick my op betroude
 
Die Jovis toorn,,met blixem noyt verfloude
 
Ende Phoebo heylich is.
 
Vryde my niet,,noch het Cruyt groot van waarde,
 
Moly, dat den Grieck van Circe bewaarde,
 
Deed' gheen behoudenis.
 
Ghy hadt geen noot, want die verborgen glansen
 
Ende u schoonheyt,,daar ghy de ronde cransen
 
Den Acmaenen neemt aff.
 
Een treflijckheyt,,daar u Natur' ten deele
 
Meer perlde reyn, end' minlijcheden veele
 
Die u Cythaera gaff.
 
Deeden van u,,als overwonnen vlieden,,
 
Dit quaat gedrocht,,welck quaam om te bespieden,,
 
Ende quetsen uwen àart
 
Het heeft syn hals,,mos-quabbich onderdooken,,
 
Ende blies verdampt,,als Lemnos solferrooken,,
 
Met schanden seer beswaart.
 
Niet anders, dan, als een der sneller winden,
 
Tsy Caecias,,door AEoli ontbinden,,
[pagina 13]
[p. 13]
 
De stille Zee bevecht
 
Nepeunus, Godt, over de grysse baaren,
 
Met gaffels tant,,doetse strax weder vaaren.
 
Naar AEolum re recht.
 
Want u wen lonck,,tvoetsel van myne kermen
 
V aanschijn daar,,duysent liefden omswermen,
 
V mondt vol Suadae cracht
 
Heeft Zeysen crom,,van Saturno wraackgierich
 
Daar hy meed' maeyt,,mijn jeught tot lyden vierich
 
Verkeert end' afghebracht.
 
Ende ick gelooft,,dat door u vroede seden
 
Den swaren twist,,Palladis soudt vertreden
 
Die met Neptun' becleeft
 
De deugt geplant,,in welgemaackte leden
 
Verthoont haar meer,,t' is een groot goet met reden
 
Die schoonheyt end' deucht heeft.
 
Tgedenct my noch,,dat wy eens samen waaren
 
In een beemd,,daer Flora ginck vergaaren
 
Blomkens, van plucken moet
 
Den Zephyr soet,, voelden wy tot ons commen
 
Die bestort ons,,met menichte van blommen,
 
de Sonne loech u toe.
 
End' siet, die liefd',,quam met syn Traesze booghen
 
Boogen te sterck,,voor u oogen gevlooghen
 
End' viel in uwen schoot.
 
Hy gaff syn pyl,,Meesters in dynen handen
 
End' omhelsd' u,,hy bluste syne branden
 
End' tot u blyde schoot.
 
Dit is den pyl,,dien ick soo suer moet smaken
 
Dit is d' oorsaack,,dat soo veel om u blaken
 
Minnaarste ras ghewondt
[pagina 14]
[p. 14]
 
Want van dier tijt,,heeft liefd' syn plaats behouden
 
In u gesicht, daar veel hun hoop op bouden
 
T' sint dat hy voor u stondt.
 
Dyn schoonheyt deed',,Cupidinem verdwaalen
 
Dat hy tot u,,als een Godin quam daalen
 
Ende voor u neder staan,
 
Hy sach u aan,,voor Erycina schoone
 
Syn Moeder, die,,tot Paphos ghewoone
 
Haren Soon dust' ontfaan,,
 
Ick verblyd' my,,dat ick alleen niet doole,,
 
In uwen straal,,nu een Godt in wiēs schoole,,
 
Ick slaaf, oock is verrast,,
 
Een metgesel,,in noot, maackt een genoegen
 
Den cruyn,,breed', Os, alsser meer met hem ploegen
 
Trect lichter sy nen last.
 
Hier saten wy,,daar boschvluchte Dryaden
 
Werden vervolgt, door de ongeboorde paden
 
Van Fauni dartel tros
 
Ende ghy mijn al,,mijn soete, mijne schoone,
 
Vlocht dyn Poët,,een Populieren Croone
 
Wt dit wellustich Bos.
 
Laërtis Soon, vercreech noyt soo veel jonsten
 
Van Paris Boel,,doen sy met rasse consten
 
Hem Troyen liet bespien,,
 
Noch Pyramus,,van Thisbe sijn beminde
 
Ontfinck dees troost,,eer dat de flincke Linde
 
Hun root bloet had' gesien,
 
Den Florentin van Laura de vermaarde,
 
Vercreech sulx noyt, hoe wel hy voor haar baarde,
 
Een onsterflijcke leer
 
Ick wil my niet,,by dese vergelijcken,
[pagina 15]
[p. 15]
 
Die meerder jonst, van Phoebo als ick doen blijcken,
 
Van u doch creech ick meer,
 
Dit deurd' niet lanck,,Iuno de Coninginne
 
die steets jalours,, is van Venus de Minne
 
Brack dese mijn genoecht.
 
Iris haar Bood,, met veel gemengde veruen
 
T' voorhooft gefronst,,om de aarde te bederven,
 
Heeft haar int West gevoegt.
 
Iris vergramt,,quam om Turnum te wreecken,
 
Triton gebaart,,heeft sijnen cop versteecken,,
 
(Iris den Regenbooch)
 
der voog'len swerm,,des weers beduchte booden
 
Over het plat,,der vloeden ylich vlooden
 
End' bleven niet om hooch.
 
de locht wert bruyn,,de wolcken hun versaamen
 
Met misten vocht,,d' een tegend' ander praamen
 
Ende lecten druppels nat.
 
Den regen viel,,nu sagmen Phoebum schreyen
 
End' eenen damp,,over de vruchten speyen
 
VVt syn groot water,,vat.
 
VVy vlooden ras,,om dese buyt' ontgane
 
Gelijck somwijl,,de bosch,, knappe diane,
 
Vliet voor den fluyter Pan.
 
Ick was voor u, met sorgen last bevangen,,
 
Tot u voldoen,,strect alle mijn verlangen,,
 
So veel het ymmers can.
 
Juno jalours,,met uwen motten regen,
 
die sonder reen,,tot toorne zijt genegen
 
Toorn Gooden onbequaam
 
VVaarom liet ghy,,op my alleen niet craaken,
 
V water,, spuy,,sonder bemoeydt te maaken,
[pagina 16]
[p. 16]
 
Myne Nymph' aangenaam.
 
Giet vry op my,,alle de water vaaten
 
Aquary,,bestort my boven maaten
 
Van Eridani kust.
 
Op dat den brandt,,die my der liefden vieren
 
Ontsteecken heet,,end' mijn dor' bloet vertieren
 
Mach werden uytgeblust
 
Geen water can,,cupidos rosse vlammen
 
Slissen, noch ooc,,syn blauwen roock verdammen,
 
Sulcx is der liefden gang'.
 
Liefd' is een vyer,,dat alle vochticheden
 
Van sich verdrijft,,ghelijck men siet op heden
 
Aan mijner tranen drang.
 
Iuno doet dit,, neemt de gevlogte raeyen.
 
Des blixems worp,,laatse wraack,,gietich draeyen,
 
Wt u handt vol verdriet.
 
Laat blixems hit,,tegen der liefden blycken
 
Want de een vyer sal,,misschien van d'ander wijcken,
 
D' een hardt voord' ander vliet.
 
Telephus wert,,gequetst van t' hooft der Griecken,
 
End tselve Swaart,,cureerde weerden siecken.
 
Dat d'wond' had gedaan.
 
Tot groot quaat moet men grooten raat beclyven
 
Het een fenyn,,doet d' ander wel verdryyen,
 
Quaat wilt met quaat vergaan,
 
Iuno versuert,,sulcx was niet u betrachten
 
Om myne quaal,,een wenich te versachten
 
Noch stelpen myne pijn.
 
Laat my in noot,,want ick neem selfs behaagen
 
In myn swaar cruys,,in myn geween end' claagen
 
Druck is myn medecijn.
[pagina 17]
[p. 17]
 
Hoort myn Meesters,,Iuno was t' onvreden
 
End' heel schaamroot,,doe sy sach naar beneden,
 
V minnelijck gesicht.
 
V Haar vergult,,als fijn Tyrolsche draden
 
End' van Thetijs,,die haar parruyck compt baden
 
Aant Lybiaanshe sticht.
 
V voorhooft hooch,,spieghel van u nature
 
V oogskens bruyn,,u lieflijcke figure
 
V lipkens als coraal
 
V kraeskens pur,,u wit yvoire tanden
 
V kin geclieft,,end' u lanckworpig' handen
 
Vleden alte maal.
 
Doen sy bespeurd',,u gedaante verheven.
 
Treflijcken standt,,end' eenen geest van leven
 
V woorden welgemelt
 
Ontverfde sy,,dat ghy meesters gepresen,
 
Haar ovortreft, door u bevallich wesen,
 
End' heeft haar selfs gequelt.
 
Verthoont u nu,,ghy blinde Zoilisten
 
Die hunnen tijt met lasteren verquisten
 
End' pruylt met u gheblaf.
 
Ialoursche schaar,,lost nu u lieder pylen.
 
End' mickt nu vry,,schiet Mome scheel met ylen
 
Gelijck als Iuno straf.
 
Poocht met gedruys,,om onse liefd're scheyden
 
Mome ghy raast,,de key doet u verleyden,
 
Vergadert uwe macht.
 
Waarom wilt ghy,,mijn ongenoecht vermeeren
 
Ghy doet mijn hert,,noch vreuchdelijc verweeren
 
In u daat onbedacht.
 
Mome waarom,,stelt ghy u dus in laste
[pagina 18]
[p. 18]
 
Daarsy wel weet,,mijn liefde trou end' vaste
 
End' mijn oprechte min?
 
Te sterck voorwaaer,,is den lonck harer oogen.
 
Dan dat ick my,,soud' hebben afgetoogen
 
van haar met nieuwen sin,
 
Momus wilt my,,met ander eenichparen
 
Momus heeft my,,mijn liefde sien verclaten
 
Aan ander met verdrach.
 
Mome ghy sust,,mijn trouw' oprechte liefde
 
Ontschuldicht my,,terwijl ghy my gheriefde
 
Met eenen vollen lach.
 
Hoort Lasteraar,,ghy moet hebben geseeten
 
In Minos stoel,,dat ghy soo wel condt weeten
 
Een saack eer die begint,
 
Vulcan compt vraacht,, Monco wie dat u Vrouwe
 
Ontsteecken heeft,,doen sy uytten benouwe
 
Ontfonckt u baard' een kint
 
van waar sal ick,,u deese weet toe stellen
 
Mome ghy moet,,met Tantali ghesellen
 
Syn in Plutonis hol.
 
Pluto moetdy', ind' Hel syn Richter maacken
 
Dat ghy oorcondt,,alle verborghen saacken
 
End' leest der Sielen rol.
 
Momus is daar,,helpt Sysiphum nu wielen,
 
Momus is daaer,,hangt aaen Prometheus hielen
 
In d'helsche cotten vuyl
 
Clapper clapt daaer, dat Ceres heeft gegeten
 
Vand' Appel, als,,Ascalaphus onweten
 
So wordt ghy meed' een uyl.
 
Ick eysch u wt,,Mome wilt u verthoonen
 
Ick daach u voor, tghericht van lifdes throonen
[pagina 19]
[p. 19]
 
Verdedicht uwe saack
 
Verschijnt ghy niet,,soo is u Act verlooren
 
verschijnt ghy toch,,soo crijcht ghy Mydas ooren
 
Dit's Palladis wt spraack
 
Mome ghy doet,,gelijck de winden druyssen
 
Tegen tgebergt,,end' bulderende ruyssen
 
Met Zeebaren gemengt,
 
Dees Rotsel steyl,,hun stormen licht verbreecken,
 
End' ick verdelgh,,jaa maack te niet u treecken.
 
Momo meer crackten brengt.
 
Oft schoon gebeurd',,dat ick te vallen quaame
 
Soo waar mijn Val,,noch weerdich eenen naame
 
Als van een Godt ghewondt.
 
End' blijfick staan,,soo koom' ick tot verwerven,
 
Van mijn betracht,,een van beyd' moetick erven,
 
VVat heldt dan uwen vondt.
 
Ghy mijn Venus,,myn Pallas,,myn Lucyne,
 
Mijn schoonheyt,, mijn,,wijsheyt, mijn vaste schyne
 
Mijn liefd',,mijn const, mijn eer.
 
Verdrijft den haat,,van alle myn vyanden
 
Bespot hun walg',,dats ondergaan met schanden,
 
End' niet ontwaken weer.
 
Mijn hert is trouw',,eenvoudich ben ick meede,
 
Maar dobbel zijn,,al dees tormenten wreede.
 
End' dobbel is mijne plaach.
 
Mijn hert is recht,,om u tot my te wecken
 
Den waaren tijdt,,sal noch genoech ontdecken,
 
Trouw' hert dat ick u draach.
 
Met vry gemoedt',,can niemant my befamen
 
Dat ick u soud',,tegen het rècht betamen
 
Der liefd' hebben begeert.
[pagina 20]
[p. 20]
 
Ten waar men wild',,voor ergernisse tooghen
 
Dat ick te seer,,u hebbe naar myn vermooghen
 
Bemint, end' hooch ghe-eert.
 
Laat afgonst my,,met haar fenijn bespringen
 
Ick wanckel niet,,in swaar end' troubel dingen,
 
De deught geproevet werdt.
 
D' aartrijcx ghewelf,,die Sterren claarder schijnen
 
In duysternis, so sal ick doen verdwijnen
 
Ialoursheyts nevel swart.
 
Eylaas tis waar, dat mijne prang' ellenden
 
Die durich hun,,tot myn verderven wenden,
 
Syn niet dan alte groot,
 
Iaa tis mijn wensch,,dat dese bange nooden
 
(Die scherper zijn,,dan duysent rasse dooden)
 
Hun eynden met een doot.
 
VVant ghy zijt herdt,,end' laat te droever tyden
 
My al te veel,,commers end' smerten lyden
 
End' weygert u met strijt.
 
Tschaadt niet, ghelooft,,ick ben bereyt te dulden,
 
Noch meerder leedt,,end' sorgen menich vulden,
 
VVant ghy het waardich zijt,
 
Neemt ghy dan veur,,u met der liefden vryen
 
Te moeyen niet, maar alle minnaars myen
 
Als Hero, Venus, Non,
 
Soo trect van ons,,u helder schoonheyts straalen
 
VVant wy verbliet,,door u gesicht dus dwaalen
 
Ghy glinstert als de Son.
 
Men seydt,,dat oyt,, Vlysses cloeck ter taalen
 
De winden licht,,(naar't Smyrniaans verhalen)
 
In een sack heeft gevaan.
 
Sulcx sy: voorwaar,,hy soud' wel moeyte vinden
[pagina 21]
[p. 21]
 
Om uwe liefd',,naar synen wil te binden
 
End' u soo te beslaan.
 
Als ick tot u, comme met groot verlanghen
 
VVort mijn hert stracx,,van uwen lonck gevanghen
 
(Sonder hert leef ick doch)
 
Alben ick vert',, an dy, in Lybae boeyen,
 
Oft dal Hymet',, aar honichraden groeyen
 
Mijn hert blijft by u noch,
 
Ick steune vry,, p mijn gemoet vol vroomen,
 
Gelijck een Schip,,inde verbolgen stroomen
 
Leunt op syn anckers vast.
 
Als Neptun' woedt,,die slibberige baaren,
 
VVt afgront spoelt,,met crijsselenden schaaren.
 
End' dat nu Glaucus bast.
 
Het vlottich Schip,,wordt hier end' daar gedreven
 
Den maste reet,,den bocht crackt daar beneven
 
T' boort helt nu oversy'd',
 
Geen noodt so lang,,d' anckers het niet ontslippen,
 
Twelck alst gebeurd' drijft het schip na de clippen,
 
End' daar schip breucke lijdt,
 
Soo ist met my,,tschips ancker is mijn trouwe
 
Daar ick op leun,,die my uyt den benouwe
 
Verwoeckert end' bewaart.
 
De winden steur,,zijn scharpe jaloursijen,
 
Die mijn gheluck,,end' salicheyt benijen,
 
Door hunnen slimmen aart.
 
Maar doch, ter tijt,,ick mijn trouw' ancker gronde
 
Op uwe gunst,,ick onvertsaghet stonde
 
End' ders niemant ontsien,
 
Soo ghy dan weer,,dynen knecht wilt verlaten
 
Drijf ick als 't Schip,,van ancker,,los op platen
[pagina 22]
[p. 22]
 
Dan sulcx ick niet verdien.
 
VVat dunck u lief,,ick sach niet lang gheleden
 
Op eenen tijdt,,dat Phoebus quam betreden
 
Erigenis Climaat.
 
Ick sach met sorg',,den Ackerman besaeyen
 
Tgetergde Landt,,omtsyner tijt te maeyen
 
De vruchten van het saat.
 
Daachlijcx hy ploecht, ende op verscheyden wijsen
 
Arbeydt vol moeydt,,draacht sorge voor het rijsen
 
Voor twyen veelderleyd',
 
Voor coelte vreest,,t' rotten, end' voor t' steken
 
Der Sonnen heet,,voor menighe ghebreken
 
Afgonstich sijne weyd'.
 
T'comt nu soo verr',,t' cooren begint te geelen
 
End' naar syn wensch,,in duysent aders deelen
 
T' staat nu in vollen geur,
 
Den Landtman swaar,,voor alle syne sorghen
 
verwacht nu loon,,van syn voorleden worgen
 
End' bly schap voor getreur
 
Hier tusschen comt,,een hongerige vlamme
 
Geworpen slincx,,wt Iovis handen gramme
 
Die tgantsche dal versengt
 
tCooren verdroocht,,in ydel halmen granen
 
Den Hemel blauw',,weygert syn coele tranen
 
Tēghen dat Cancer lengt
 
Daar wort hun hoop',,end' hun verlang' bedroogen
 
VVatdunckt u segt,,hebt ghy niet een meed' boogen
 
Mer deser lieden plaacht,
 
Voorwaar wel groot,,ghy cont daer ooc niet tegen
 
VVaarom soud' meed,,u herte niet bewegen
 
Dit myn bitter gheknaech?
[pagina 23]
[p. 23]
 
Soo ist met my,,ick tracht in veel manieren
 
Met dienst oprecht,,u Cygniam te vieren,
 
En verbeyd' oen en loon.
 
Wilt ghy dat ick,,die soo heb verdraeghen
 
Versmoor in last,,end' smelt in mijne claghen
 
Neen ghy deuchts forme schoon.
 
Ach commer swaar, can ick tot gheener tijen
 
Vermorwen u; segt ick wil ghy sult lyen
 
Goet uwen wil sal zijn.
 
Segt ick begeer: ick sal doen u begeeren
 
Maackt my een wet: ick sal u wetten leeren.
 
Wat wilt ghy meer van mijn.
 
Maar och ick moet beminnen, die my haten
 
End' volgen na die my altijt verlaten,
 
End' soock dat ick niet vindt
 
Dit is het deel,,d'welck my is togevallen,
 
VVt Minos helm,, want Lachesis met allen,
 
Mijn draat ontydich spindt.
 
Hoe sult ghy doch in u hert connen vinden
 
Een Dienaar trouw',,te laten gansch verslinden
 
End' t'onrecht ondergaen,
 
Verlicht mijn hert,,met uwer oogen straalen
 
Welck als ick mis,,moetick ontsinnich dwaalen
 
In duysterheytend' waan
 
Ghy hebt u voocht,,gemaackt van mijne sinnen
 
Queect mijne gepeys,,met den boedt water minnen
 
Dat ick blijf u wen knecht.
 
Ten ist niet al veel eeren te vergaaren
 
Maar meer const ist,,tvergaarde te bewaaren
 
Daarom my niet weerlegt.
 
Cupido is meed',,Van sulcker aardt end voeghen
[pagina 24]
[p. 24]
 
Dear liefd' end' liefd,,elckander jonste droeghen
 
Gheeft hy ziin seghen milt.
 
de liefd' is vyer,,gaat men een vyer niet voeden
 
Met hout oft turf,,sal tstelpen ende wtbloeden
 
End' niet meer branden wilt.
 
T' is oock mijn aardt,,mijn leven end' myn weesen
 
Te minnen trouw,,end' trouw' bemint te wesen
 
Naar reyne liefd' ick tracht.
 
Mijn eygen form,,en can my niet behaagen
 
Als Nacisso,,de zijne met vertsaagen
 
Op u schoonheytick wacht.
 
Nu Musa swijcht,,myn suyvere gepeysen
 
Sullen voor u,,tot veel verscheyden reysen
 
Mijn liefd' doen bekent.
 
Dit wil ick dy,,onder Cupido sweeren
 
dat ghy alleyn,,sult mijn herte tegeeren
 
Tot mijnes levens endt.
 
Ontfanckt mijn liefd' Roose van alle roosen
 
Meesters eerbaar,,wiens saechte kaecxkens bloosen
 
Als eene kriecke vroe,
 
Phoebus heeft u,,begaaft met veele vreughden
 
End' dyn naam is,,ick die door rype deughden
 
My alle kennen doe.
 
Onfangt deesclacht,,van hem door't afweesen
 
Van u ghesicht,,schricket door koude vresen,
 
Om v lieflijck verdeyl.
 
Hy die sich selfs, geluckich soude roemen,,
 
Dat ghy hem wild' u trouwen die naar noemen,,
 
VVenst u Voorspoet end' Heyl.

V.L.D.A Arnoldus Cobautius.

Caelo Musaebeat,

FINIS.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken