Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een geest die iets te zeggen had. De briefwisseling van dr. P.H. Ritter jr. - Frans Coenen (1916-1936) (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een geest die iets te zeggen had. De briefwisseling van dr. P.H. Ritter jr. - Frans Coenen (1916-1936)
Afbeelding van Een geest die iets te zeggen had. De briefwisseling van dr. P.H. Ritter jr. - Frans Coenen (1916-1936)Toon afbeelding van titelpagina van Een geest die iets te zeggen had. De briefwisseling van dr. P.H. Ritter jr. - Frans Coenen (1916-1936)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.62 MB)

Scans (4.86 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan J. van Herpen



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een geest die iets te zeggen had. De briefwisseling van dr. P.H. Ritter jr. - Frans Coenen (1916-1936)

(1992)–Frans Coenen, P.H. Ritter jr.–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]
Hij was een geest, die iets te zeggen had.

(Ritter in 1938 in Groot Nederland)

Coenen is een der zeldzaamste geesten, die onze literatuur ooit heeft voortgebracht.

Geesten als de zijne komen maar een enkele maal voor in een eeuw.

(Ritter in 1956 in Het Boek van Nu)

Voor Hein Elferink
[pagina 7]
[p. 7]

Woord vooraf

Frans Coenen (1866-1936) bezoekt gymnasia in Amsterdam en Utrecht en doet in 1886 Staatsexamen in Den Haag. Hij studeert rechten en promoveert in 1892. Hij wordt kunstcriticus en in 1895 conservator van het Museum Willet-Holthuysen op de Herengracht 605 in Amsterdam. In datzelfde jaar richt P.L. Tak het tijdschrift De Kroniek op, waaraan Coenen gaat meewerken. Tussen 1892 en 1905 schrijft hij acht naturalistische romans en verhalenbundels en in 1924 Studiën van de Tachtiger Beweging. Hij heeft meer dan 4000 kunstkritieken en kronieken geschreven. Behalve in De Kroniek ook in De (Groene) Amsterdammer en in het maandblad Groot Nederland, waarvan hij van 1914 tot zijn dood in 1936 redacteur is. Siem Bakker schrijft in zijn Literaire Tijdschriften van 1885 tot heden (tot 1985 ware duidelijker geweest): ‘In 1914 kwam Frans Coenen in de redactie die samen met Carry van Bruggen een grote stempel op het tijdschrift heeft gedrukt. [Oprichter] W.G. van Nouhuys en later Coenen zorgden voor een stabiel beleid. In zijn laatste jaren voerde Coenen echter een te persoonlijk beleid, waardoor het tijdschrift kwalitatief verminderde en dreigde dood te bloeden. In oktober-november 1935 greep Jan Greshoff in (met ingang van 1932 was hij redacteur) en vormde Coenens alleenheerschappij om tot een driemanschap: Coenen, Greshoff en Simon Vestdijk. Deze coup en de dood van Coenen (1936) zorgden voor een milieu in Groot Nederland waarin het zojuist opgeheven blad Forum min of meer zijn voortgang kon vinden. Een ander gevolg was dat het tijdschrift een nieuwe bloeiperiode beleefde, die pas afgebroken werd door de oorlog en de Kultuurkamer.’

S. Vestdijk schrijft in Gestalten tegenover mij dat Frans Coenen in 1936 onttroond is in Groot Nederland, ‘waar Greshoff hem, zoal niet verving, dan

[pagina 8]
[p. 8]

toch tot een strikt noodzakelijke onbeduidendheid doemde, zulks op verzoek van de uitgever van het tijdschrift. Coenen namelijk vulde de afleveringen alleen nog maar met vervolgromans van literaire vriendinnen en vrouwelijke noodlijdenden (“Ze heeft het zo nodig”), en verwaarloosde zijn redacteurstaak, waarvoor hij, naar ik meen, nog betaald werd ook, dermate, dat men na de dood van deze sympathieke en begaafde parasiet een kist vond vol ongeretourneerde bijdragen, onbeantwoorde brieven, expresse-brieven, brandbrieven en telegrammen, alles van Groot-Nederland. [...] Voor zijn dood was hem nog een tweede affront aangedaan. Ook bij de Groene liet de auteur van Zondagsrust alles in de lap hangen, zodat Theo Moussault mij in Bilthoven kwam smeken dit weekblad te redden, Coenen te vervangen, alleen, of met Marsman samen, en verder wist hij het ook niet, want Moussault was geen letterkundige, doch een gehard zakenman. “De heren moeten het zelf allemaal maar regelen, ik laat alles aan de heren over, maar zo gaat het niet langer”. Hoezeer het hun tegen de borst stuitte iemand als Frans Coenen ten val te moeten brengen, wilden de heren, belust op “duiten” - Marsman's term - zich wel voor de Groene opofferen, en ter kennismaking met de redactie van de Groene begaven zij zich naar Amsterdam. Nu was het vervelende, dat Coenen alweer gewoon in die redactie zitten bleef, en de vergadering bijwoonde, somber broedend aan een hoek van de tafel, de baard op de borst, zo op het oog toch niet zeer geschokt. [...] Wij zaten voortdurend op Coenen te letten, die wij op zijn oude dag nog zoveel verdriet moesten doen. Het was werkelijk nogal pijnlijk.’

En Annie Salomons tenslotte noteert in haar Herinneringen uit de oude tijd: ‘Hij was ook redacteur van Groot Nederland en dit gaf dikwijls aanleiding tot drama's: hij stopte bijdragen in een diepe la, waar hij ze niet meer vinden kon; hij maakte lijvige handschriften weg en verzuimde soms jarenlang een inzender te antwoorden. Na zijn dood zijn er zo stapels niet verwerkte paperassen gevonden!’

In 1936, het jaar van zijn dood, verschijnt Frans Coenens boek Onpersoonlijke Herinneringen over de Willet-Holthuysens en hun grachtenhuis.

Coenen is in 1899 gehuwd met L.S. (Loeki) Vischer, met wie hij dan al vier jaar intiem bevriend is. K.F. Proost schrijft in zijn Frans Coenen: ‘Dit huwelijk, schoon nooit ontbonden, heeft geen van beide partijen bevrediging geschonken. Zij was verre zijn mindere in ontwikkeling en kon hem in zijn werk niet volgen. Hij onthield haar het moederschap, omdat hij geen nageslacht wilde hebben.’ Er kwamen andere vrouwen in zijn leven zoals (in 1912) Carry van Bruggen en daarna Eva Raedt-de Canter en Clare Lennart.

[pagina 9]
[p. 9]

Annie Salomons zegt in haar Herinneringen uit de oude tijd dat Coenens vrouw jarenlang zenuwziek is geweest.

Frans Coenen overlijdt aan de huidziekte pemphigus op 23 juni 1936. Het is de dag, waarop in Utrecht de maskerade-optocht tijdens het universitaire lustrumfeest door de straten trekt, welhaast zeker met zijn vriend P.H. Ritter langs de route als toeschouwer. Er is een overlijdensadvertentie van L.S. Coenen-Vischer, Tesselschadelaan 16 in Bussum: ‘Heden overleed, na langdurig lijden, mijn geliefde Echtgenoot Frans Coenen.’ Eveline H. Klaver citeert in haar Claartje, mijn zusje een brief van Clare Lennart aan haar met de passage: ‘Er is geen testament en mevrouw Coenen is volkomen onberekenbaar. Dan weer is ze in tranen en dan weer scheldt zij Frans uit voor schoft en ploert omdat hij haar vierentwintig jaar geleden verlaten heeft.’

Dr. P.H. Ritter Jr. (1882-1962) studeert ook rechten en is, na een aanvankelijk ambtelijke carrière, van 1918 tot 1934 hoofdredacteur van het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, waarin hij (ook nog na zijn afscheid) de wekelijkse Letterkundige Kroniek schrijft. In 1928 vraagt de AVRO hem de leiding op zich te nemen van het Boekenhalfuur. Hij doet dat werk met een inzet, die hem tot een populair radiospreker maakt. Ook hij is de auteur van duizenden kritieken en essays. Bovendien schrijft hij vele boeken, waaronder een aantal romans. Van 1940 tot 1944 wordt hij door de Duitsers in Buchenwald en Sint-Michielsgestel gegijzeld.

In het geordende en ontsloten Archief Ritter in de Utrechtse Universiteits-bibliotheek bevinden zich vele brieven, die Ritter in de eerste helft van de 20ste eeuw wisselt met letterkundigen. Belangrijk, vooral omdat niet alleen de ontvangen post bewaard is maar ook (sinds 1930, als Ritter een secretaris heeft) de carbondoorslagen van de door hem geschreven en de door de secretaris getypte brieven.

De briefwisselingen met J.J. Slauerhoff, Willem en Jeanne Kloos, Herman de Man, Dirk Coster, Lodewijk van Deyssel en Jan Greshoff zijn inmiddels gepubliceerd. Daaraan wordt nu Ritter-Coenen toegevoegd. De correspondentie tussen 1929 en 1936 (met één briefkaart uit 1916) omvat 24 brieven van Coenen en 20 van Ritter. De brieven bevinden zich in het Archief Ritter, slechts één brief (de eerste) in het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag. Alle brieven van Coenen zijn in handschrift, die van Ritter in typoscript. De briefwisseling toont aan dat er sprake is van een groeiende genegenheid, die tot een vriendschap leidt. In 1935 worden de aanheffen van de brieven ‘Beste Vriend’ en ‘Waarde Vriend’. Ritter spreekt in zijn artikelen van ‘een zeer bijzondere geest’ met ‘een

[pagina 10]
[p. 10]

baard om in te mompelen’, met ‘een glimlach om zijn spitsen baard’ en met ‘veel gefluisterde wijsheid in zijn baard’ - ‘deze kunst en deze mens leven uit ironie’, ‘geen generatie liep hem omver’, ‘hij stond naast den mensch’.

Zoals bij alle contacten van Ritter met letterkundigen is ook nu het aantal van zijn beschouwingen over hem weer groter dan die van hen over hem. Die artikelen zijn als bijdragen in dit boek opgenomen. Alleen hun polemiek in 1921 over Ritters aanval op het frivole ‘badnummer’ van het weekblad Het Leven is in het begin van hun correspondentie geplaatst. Zo'n boeiende burleske kon ik mij als opmaat niet laten ontgaan.

Aan de als bijlagen opgenomen beschouwingen zijn nog vier citaten toe te voegen uit artikelen waarin Ritter Jan Greshoff met Frans Coenen vergelijkt.

Ten eerste als Ritter in het UD van 8 augustus 1931 Spijkers met Koppen van Jan Greshoff bespreekt. Hij begint de recensie als volgt: ‘Misschien zal aan Jan Greshoff dezelfde beoordeling ten deel vallen, die Frans Coenen pleegt te oogsten voor zijn geschrijf. Men zal ook hèm zuur vinden of dwars, of somber, wanneer men de spijkers bekeken heeft, die hij wilde slaan in het bewustzijn van de Nederlandse lezer, en waarvan iedere bladzijde van dit kleine boekje er één is. Wie oogsten het vooroordeel van zuurheid, dwarsheid, somberheid e.t.q.? Zij, die de waarheid neerschrijven. De eenvoudige waarheid, het de dingen precies zeggen zoals men ze meent is zo iets zeldzaams, dat de man die dat doet... zelfs ergernis wekt.’

Ten tweede in het Utrechts Dagblad van 30 januari 1932 waarin hij aandacht wijdt aan Greshoffs Voetzoekers: ‘[...] dat in Jan Greshoff opnieuw een van die wonderlijke verschijningen is opgestaan, die er met hardnekkigheid naar streven, in Nederland de waarheid te zeggen. Frans Coenen, die zijn heele leven niet anders gedaan heeft dan de dingen precies te zeggen zoals ze zijn, heeft deswege den bijnaam gekregen van Zuurling en cynicus, en wij voorspellen aan Greshoff, zijn geestelijken zoon, even waardeerende qualificaties. Greshoff schrijft, evenals Coenen, over alles en nog wat. [...] Er zijn verschillen tusschen Coenen en Greshoff, verschillen die door het verschil in generatie worden verklaard. Coenen neemt met de menschen en dingen een loopje. Greshoff lacht ze in hun gezicht uit, Coenen geeft zijn slachtoffers een klap op de schouder, terwijl hij hen aangluurt met één dichtgeknepen oog, Greshoff spuit ze een straal water in het gezicht. Coenen heeft tot devies: ‘Zoo zijn wij nu allemaal!’, Greshoff: ‘ik haat u ferm’. Greshoff is veel subjectiever en selectiever dan Coenen, hij geeft stem aan persoonlijke verontwaardigingen. Coenen vindt de wortel zijner kritiek altijd in een onloochenbare objectiviteit. Wij zijn blij, dat we ze allebei hebben. Anders

[pagina 11]
[p. 11]

zou het er hier te landen wel wat al te tam en al te duf uit gaan zien.

Ten derde in het Utrechts Dagblad van 23 oktober 1937 waarin hij aandacht wijdt aan Greshoffs Gedichten 1907-1936: ‘Intusschen komt het mij voor, dat het niet geheel juist is, Greshoff een “ironicus” te noemen. Hij is meer een spotter met de wanen van het leven en met zichzelf, dan een stil voor den gekhouder. De ironie ligt bij hem niet, als bij Frans Coenen, in een imitatie van 's levens plechtstatigheid, maar in een kwajongensachtig boudeeren. Hij lacht het leven harder uit, dan Coenen en zijn verzet tegen de schijnheiligheid klinkt rauwer, meer aan den kant van den hartstocht dan, zooals bij Coenen, aan den kant van de wijsheid. Maar ééne eigenschap heeft hij met Coenen gemeen: hij zegt zooals het is. [...] Sedert de dood van Coenen is eigenlijk Greshoff de eenige die het altijd zuiverende element in onze literatuur vertegenwoordigt.’

En ten vierde als Ritter op 10 december 1946 voor de AVRO-microfoon over Greshoff, die 60 jaar wordt, spreekt: ‘Evenals wijlen Frans Coenen heeft Greshoff voor allen, die “het geijkte wijselijk belijden”, dit onoverkomelijk bezwaar, dat hij altijd de waarheid zegt. Maar bij Coenen was de waarheidsliefde gewikkeld in een mantel van ironie, bij Greshoff is zij een getuigen op den man af.’

Tussen de nu gepubliceerde briefwisseling Ritter-Coenen door zijn wederom vele annotaties opgenomen, die het epistolarium een documentair karakter verlenen. Bovendien zijn hier en daar mededelingen gedaan over de contacten die Ritter en Coenen hebben met de schrijfsters (protégées) Eva Raedt-de Canter en Clare Lennart.

Het Archief Ritter is afgekort tot AR, het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad tot UD en het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum tot NLMD.

Er zijn opnieuw enkele personen en instellingen die ik bij de totstandkoming van dit boek dien te bedanken: Bruno Meijer (bezitter van vele jaargangen van De Groene Amsterdammer), Koert van der Horst (conservator van de handschriften van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek), Willem S. Huberts, Louis Uding en Gé Vaartjes en medewerkers van de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, de Documentatiedienst van de AVRO, de Koninklijke Bibliotheek en het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.

 

J.J. van Herpen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken