Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De tuin der fantasie (ca. 1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De tuin der fantasie
Afbeelding van De tuin der fantasieToon afbeelding van titelpagina van De tuin der fantasie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.62 MB)

Scans (34.21 MB)

ebook (4.73 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

bloemlezing
verhalen
gedichten / dichtbundel


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De tuin der fantasie

(ca. 1935)–Frans Coenen, W.G. van de Hulst, G. Schrijver, J.B. Schuil, Theo Thijssen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]

Het geroep der armen.

Een legende.

In een nauwe met stenen bevloerde cel, zo koud dat zij de vermagerde gestalte van den bewoner in elkaar deed krimpen, en zo duister, dat, hoewel de zon reeds hoog aan de hemel stond, slechts een mat schijnsel door de opening in de vochtige, stenen muur vermocht door te dringen, was een monnik van het St. Mariaklooster in gebed neergeknield.

Vele gebeden had hij van daar uit reeds opgezonden, en menige boetedoening zich opgelegd, want hij was een man van strenge levenswijze en grote vroomheid, en de besluiteloosheid en de tekortkomingen des vleeses baarden hem veel verdriet.

Met levendig berouw smeekte hij om meer kracht en genade, ten einde de beproevingen, die hem, zelfs in zijn afzondering, telkens kwelden, te kunnen weerstaan. Terwijl hij zo vurig bad om kracht, ten einde de voorschriften van den Meester, dien hij liefhad en diende, te kunnen opvolgen, werd zijn cel plotseling met een helder licht vervuld. Zo oogverblindend was de glans, dat hij zijn ogen, die hij nederig op de grond gericht hield, ophief; en zie: daar aanschouwde hij de gezegende gestalte van zijn Heiland, omstraald met hemelse glans. De sombere kamer was plotseling als in een woning des Hemels herschapen.

De verbaasde monnik aanschouwde Hem niet in het vlees, met bloedende handen en voeten en de doornenkroon op het hoofd, met een smartvol gelaat, hangende aan het kruishout, zoals men Hem vaak afschildert.

Hij zag Hem, zoals Hij eens Galiléa doorwandelde, - toen Hij, met vriendelijke ogen en tedere blik, met voor ieder een aanmoedigend woord, steden en dorpen doortrok; toen Hij blinden het gezicht weergaf, lammen heelde, zieken genas, overal wat deed. Hij verscheen in dit visioen als de Meester.

De monnik, in verrukking over deze heerlijke verschijning, bleef, met de handen gevouwen op de borst, verwonderd en aanbiddend liggen, ootmoedig gebogen.

Een grote gedachte bezielde hem. ‘Heer,’ mompelde hij, ‘wie ben ik, dat Gij U verwaardigt tot mij te komen? Wie ben ik, dat Gij uit Uw hemels paleis afdaalt, om in mijn cel te komen, om de gast te zijn van een nietig, sterfelijk wezen als ik?’

Maar plotseling werden zijn woorden afgebroken door het gelui van een klok, die haar herhaald geklep thans zoo luid door zijn cel deed weerklinken, als hij het nooit tevoren gehoord had.

Iedere dag, zowel 's winters als 's zomers, kwamen op een bepaald uur een groot aantal bedelaars aan de kloosterpoort, om de giften der broeders te ontvangen.

Ook thans waren kreupelen, blinden, lammen, alle bedelaars

[pagina 92]
[p. 92]

uit de omtrek, op het gelui van de kloosterklok toegelopen, om van den voor die dag daartoe aangestelden monnik hun dagelijkse portie voedsel te ontvangen; en de man die er die dag voor aangesteld was, lag op zijn knieën in zijn cel, in aanbidding voor het wonderbare visioen!



illustratie
...en zie, daar aanschouwde hij de gezegende gestalte van zijn Heiland!


[pagina 93]
[p. 93]

Het gelui der klok mengde wanhoop en aarzeling met de aanbidding van den monnik, en stelde hem voor de vraag: Zult gij gaan of niet gaan?

Zou hij de hongerige armen voor de kloosterpoort laten wachten tot het visioen uit zijn cel verdween, of zou hij zijn hemelsen gast maar alleen laten, en zijn bezoeker verlaten voor de gemene bedelaars aan de kloosterpoort? Of zou de verschijning zich nog eens herhalen, wanneer hij naar zijn sombere cel teruggekeerd was?

Deze vragen doorkruisten het brein van den ongerusten monnik, wiens lust het was daar te blijven, maar wiens plichtsgevoel en liefdadigheidszin hem drongen de armen te gaan voeden. Maar opeens was het, alsof een duidelijk hoorbare stem hem zeide: ‘Doe uw plicht, dat is het beste, en laat het overige aan den Heer over!’

Zijn besluiteloosheid was verdwenen; en opspringende boog hij zich voor het visioen, en verliet zijn cel, om zijn liefdewerk te volbrengen.

Aan de poort stonden de hongerige armen, verwonderd over de ongewone vertraging, velen met die angstige blik van gebrek en ellende in de ogen, veroorzaakt door het geluid van de deuren der liefdelozen, die zij reeds zo dikwijls hadden horen toevallen: mensen waren zij, vertrouwd met de ellende.

Onderwijl was de monnik in zijn hart te hunnen behoeve biddende, want hij dacht aan de nameloze ellende die zij te verduren hebben; en toen hij zijn blik over hun afgetobde en lijdende lichamen liet gaan, dacht hij niet alleen aan de ellendigen die hij zag, maar ook aan die, welke hij niet zien kon.

En de stem daarbinnen sprak wederom: ‘Voor zoveel gij dit een Mijner minste broederen gedaan hebt, hebt gij dit Mij gedaan.’

‘Mij gedaan!’ Ja, maar was het visioen tot hem gekomen in bedelaarskleren? Indien Hij was gekomen als een bedelaar, smekende om een aalmoes, zou hij dan voor Hem neergeknield zijn, of zou hij zich spottend van Hem hebben afgekeerd en hem alleen hebben gelaten? Deze vragen stelde zich de monnik, terwijl hij haastig naar zijn cel terugkeerde.

Maar teruggekeerd tot op de drempel zijner cel, bleef hij gans verbaasd staan, want steeds nog bevond zich daar de verschijning, die, in bovennatuurlijk licht gehuld, de ganse cel vulde, juist zoals hij deze verlaten had toen de kloosterklok hem tot zijn plicht riep.

Langer dan een uur was hij weg geweest, maar de Heer had zijn terugkomst afgewacht; en het hart van den monnik was brandende in hem, toen de Heer hem toevoegde: ‘Waart gij gebleven, Ik was heengegaan!’ En de monnik begreep de betekenis dier woorden.

 

Uit: De Strijdkreet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken