Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vluchtige verschijningen (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vluchtige verschijningen
Afbeelding van Vluchtige verschijningenToon afbeelding van titelpagina van Vluchtige verschijningen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vluchtige verschijningen

(1903)–Frans Coenen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 156]
[p. 156]

Warme dag.

Wij gaan op weg in den nog jongen morgen.

Tegen de zilverige zon is het landschap dampig blauw-grijs van dauw. Ter weerszijden van den bleeken weg ligt de eindeloosheid der wijde velden, donkerder moesgrond, lichter weiden, waarin ver de stille koeien staan. Maar vóór ons, waar een dampigblauwe boomenlaan, een verre strekking van welvend groen, tegen de lucht staat, hervinden wij telkens dien grijzen vierkanten toren, hoog-rijzend boven het geboomte, den eeuwigen wachter boven dit lage land, roerloos baken in die zee van windewaaiig groen. En daarheen leidt de bleekslingerende weg tusschen de rustende landen.

Zwaar-omlommerde hofsteden gaan wij

[pagina 157]
[p. 157]

voorbij, nog ochtend-nuchter in de verlatenheid van hun erven. De voorramen zijn wit-blind gesloten, het bloemtuintje staat leeg te prijken met oranje en hooggeel en brutaalrood en nauwelijks is er wat scharrelige beweging van kippen naast het huis, waar de deel is en de blauwe melkvaten staan uit te druipen.

Maar wij zijn al voorbij en de eentonigheid der velden herneemt haar rustige glijding. Soms staan de koeien zeer nabij, over de bruinige kroossloot hun droomerige koppen. Zij staan daar of zij er iets kwamen doen, maar dat vergaten en nu gedachteloos bleven. Een bruin paard graast hoorbaar dichtbij, den kop omlaag in langzame schrijding.

En verder-weg overal dezelfde groepen van rustige beesten, àl verkleinend onder de grauwblauwe lucht.

Rechts, ver in 't land, zijn tusschen de gele schelven nog hooiers bezig met opladen. Hun stemmen klinken broos in de morgenlucht, wij volgen de gestâge beweging van

[pagina 158]
[p. 158]

het kleine figuurtje op den hoogen wagen, hoe zijn vork met de dotten hooi krachtig rijst en daalt, terwijl de pluizen verwaaien om zijn hoofd.

In de onbewogenheid van het landschap trekken wij langzaam verder met den gelijkmoedigen draf van het stevige boerepaard en het aanhoudend grintknarpen onder de wielen. Het groene stadsverschiet voor ons begint uit te zetten en hooger op te staan. Er komt wijking en diepte in. De verschillende plannen nemen hun plaats voor en boven elkaar, tot wij duidelijk de frisch-groene vreedzamestrekking van wallen onderscheiden, waarachter donker boomeloof en rood en grauw van daken. En de toren rijst daarover nu in zijn oud-verweerde steengrijsheid, met den leienrug van het kerkdak blakend grauwzilverig onder het zongestraal.

Weldra klinken de paardehoeven dof op de planken van een lange houten brug. De breede stadsgracht ligt er dommelend bijzijden, waar zich hooge boomen roerloos spiegelen en aan den kant wijdopen lelies drijven op

[pagina 159]
[p. 159]

hun bladerbed. Een troep bonte eendjes stevent met rappe zwempootjes naar de brug heen.

Onder door een holklinkende poort geraken wij in de stad. Morgenlijk leeg met de geloken stille huisjes strekt de lange straat in dit vroege uur. Een hooiwagen waggelt schokkend, hoog opgeladen, voor ons uit. Langs beide zijden dwarrelen zoetrokige hooisprieten omlaag, liggen op stoepjes, langs raamkozijnen en op de nette klinkerstraat. Wij rijden ingehouden-langzaam achter, tot de wagen traagdraaiend in een zijstraat verdwijnt.

Verder- op boenen meiden de straat uit koperen emmers en houden melkwagentjes met vaatgeklank stand voor dichte deuren. Een winkelier neemt zijn luiken af en kinderen komen op uit zijwegjes, staren het rijtuig bot aan of hollen op kleppende klompjes verschrikt heen.

Langs het groene haventje, waar schaarsche beurtschepen hun bruinbuikige boegen rijen, komen wij weer uit het stadje aan het havenhoofd.

[pagina 160]
[p. 160]

Daar staan langs het wijde glinsterveld van schomlend, spoelend water veel hooge palen witgekopt en ook, op hoog ijzeren geraamte, een groote holle lantaren, naar de waterverte gericht. Een frischheid luwt ons tegen over de zilverblikkerende waterbaan in de verte door laaggroenende oevers begrensd. Wij stijgen tusschen de slijmig vochtdonkere palen af in een groote roeiboot en schikken ons zwijgend op de groene banken, terwijl twee stoere kerels met bruingeblakerde zweetgezichten afduwen met hun lange spanen. Dan vallen zij aan het roeien in gelijken slag. De golfjes klotsen tegen den boeg en verstuiven tot schuim. Het water is wijd heen naar alle zijden, zonder een schip, en wij geven ons week over aan de zachtschokkende beweging, terwijl de wind koelt om onze hoofden.

Zoo roeien zij lang zwijgend in het regelmatig geplas hunner riemen. Het groene stadje met den zwaren toren boven donker geboomte gaat nu langzaam zinken en over het grijstintelig vlak rijst de licht-groene

[pagina 161]
[p. 161]

over-oever, een boomloos land onder de blaking van den zomerhemel. Nog altijd is het water onbevolkt, maar links in de verte, stompt òp het zwart silhouet van een moddermolen en naar dien kant is er ook rookdwarreling onder de lucht als van een naderende stoomboot.

In het gelijkmatig kort riemgestoot en eenzaam geplas voelen wij de watereenzaamheid met het oneindige van brandend blauw daarboven. Er is een drukkende verlatenheid over deze vlakten, door de zielloos lage kust maar flauw begrensd, en de gedachte komt ons kwellen dat deze mannen den dag lang, en dag aan dag niet anders doen dan hier heen en terug varen, van het leege stille stadje naar dien wezenloozen, onbegeerden anderen oever, waar ook wij nu eenigszins bezwaard heen trekken.

Nog een kleinen tijd roeien zij voort, dan is de lang-strekkende dijk ons nabij, waarvóór een glooiing van zand en biezen in stilstaand water. De boot schuurt door de biezen, die wijken met week-ruischend gerucht, tot zij

[pagina 162]
[p. 162]

een vlondertje bereikt waar wij landen.

Wij zien hoe de mannen dadelijk weer afstooten en hun terugtocht beginnen, wij zien de boot langzaam kleinen in 't eentonig riemgeplons en dan blijven wij alleen onder den grijsblauw zengenden hemel, bij water en dijk, en kunnen zien wat wij hier beginnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken