Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In dezelfde spiegel (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van In dezelfde spiegel
Afbeelding van In dezelfde spiegelToon afbeelding van titelpagina van In dezelfde spiegel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

Scans (12.09 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In dezelfde spiegel

(1936)–Josef Cohen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 322]
[p. 322]

Drie en twintigste hoofdstuk.

‘Nu roep ik de dood,’ dacht Lydia en ze liep schuw en doelloos verder. Haar bloed lag ijskoud in haar lichaam, maar terwijl ze de koude vingers aan 't voorhoofd legde, voelde ze, hoe dit brandde.

‘Zo'n stad lijkt wel een kerkhof van levende mensen,’ mompelde ze.

Haar leven rolde langs haar in zachte vaart en ze werd duizelig. Zat ze misschien in een stilstaande trein, terwijl een andere trein langs haar heengleed? Ze sloot de ogen, om niet meer te zien en ze ging ergens tegen een huis leunen. De woorden ‘Tartr. Kalic. Acid’ dansten haar blauw om haar wimpers. Zij opende haar ogen met moeite. Ze vreesde, dat ze blind was geworden. Ze vond deze vrees vreemd. Was zij er niet op voorbereid te zullen sterven en wat deed dan de blindheid ertoe? Ze kon alle gaven van het leven verwerpen.

[pagina 323]
[p. 323]

Noch het licht, noch de duisternis van de nacht waren om haar. Ze schreed in een troebele schemer. Ze tastte langs de schemer heen als langs een muur te midden van duisternis, en ze zocht zich een weg. Eensklaps breidde ze haar armen uit.

‘Ik wil de liefde omvatten,’ dacht ze. ‘Alles, wat er aan liefde op de aarde is, wil ik in mijn armen houden.’

Toen begon ze luid te lachen, ze spotte met zichzelf.

‘Ik ben dronken door al die cognac. Zo moest Harry me eens zien.’

Tranen liepen haar over de wangen, van lach en smart. ‘Vernedering genoeg. Dit is het laatste. Laat ik me ergens aan vastklemmen.... anders.... val ik....’ Ze greep een uitspringend stuk muur en hield dat stevig in haar handen. ‘Zo val ik niet.’

De koude drong nu gemakkelijk door tot haar weinig-beschut lichaam. Ze stond met bevende handen en dacht:

‘Ik ben dronken. Ja, ik moet wel dronken of half-dronken zijn door die cognac. Ik heb nooit goed tegen drank gekund. De koster met z'n morellen. Als Harry 't hoort, zal hij menen, dat ik me uit verdriet bedronken heb. Waar moet ik naar toe gaan? Ik weet, waar ik naar toe zal gaan. Maar ik kan 't me niet herinneren. Er is mij nog een mens overge-

[pagina 324]
[p. 324]

bleven, die op me wacht, altijd op me heeft gewacht.’ Ze trachte iets in de nevel om haar te onderscheiden. ‘Waar ben ik?’ Ze wankelde de straat uit en trachtte het naambordje te vinden. De nevel. Als een dicht gordijn was de nevel om de huizen gelegd. Ze merkte een gedaante, die, op de hoek stilstond. Dat moest een politie-agent zijn. Ze naderde hem en liep stevig en rechtop.

‘Kunt u me zeggen, waar ik hier ben?’

‘Oudezijds Voorburgwal.’

Ze dacht:

‘Dan ben ik vlak bij 't Centraal Station. Dat lege gevoel uit mijn hoofd moet weg. Nu is 't weg. Nu laat ik me drijven, waar ik heen moet gaan.’

Ze liep in de richting van het station. Ze nam de kortste weg, langs de Kolk, de duistere buurten door, en de vlammen van het Damrak wachtten haar. Ze zag in de verte de klok van 't station.

Drie minuten voor acht.

Ze herhaalde de woorden:

‘Drie minuten voor acht.’ Net of ze een betekenis hadden. Ze peinsde bijgelovig:

‘Als er nou een trein naar Tiel gaat, is dit vooruit bepaald. Dan moet ik gaan.’ Om een minuut over acht stond ze in de hall. Ze klopte aan een loket.

[pagina 325]
[p. 325]

‘Ik wou naar Tiel. Kan dat nog?’

‘De trein naar Tiel is al lang weg.’

‘Ook over Amersfoort Kesteren?’

Goed, dat ze in Tiel gewoond had! Dat weet alleen een meisje als ze in Tiel gewoond heeft.

‘Amersfoort-Kesteren?’

‘Schiet nou een beetje op, juffrouw. U bent niet de enige op de wereld.’

‘Even voor u nazien. Laatste trein. Laatste trein -’

‘'t Is een schandaal. Ik moet naar Amersfoort. Die juffrouw-’

‘Loopt u, zo gauw u kunt zonder kaartje langs de contrôle, vraagt u - trein Amersfoort - zeg tegen de conducteur, dat u geen kaartje -’

Alle alcohol van haar geweken. Klaar haar verstand. Dit de laatste mogelijkheid. Als de bestiering 't zo bepaalde.... eerst gezworven... en nou naar 't Centraal Station gedreven, laatste trein naar Tiel. Je zou zien, dat de trein weg was. Betekende, dat ze iets anders dan die trein moest zoeken. Maar wat dan anders? Laatste trein, laatste trein naar Tiel, laatste trein, die ooit naar Tiel liep. Rennen.

‘Nie zo gauw schatje.’ Een man van een jaar of veertig bij de trap naar 't eerste perron.

[pagina 326]
[p. 326]

Wie zei dat, schatje? Dee er niet toe. Laatste trein naar Tiel. Laatste - laatste -

Alle coupés gesloten. De chef wou -

‘Mijnheer.’

‘Welke klas.’

Welke klas? Lydia van Offeren. Arm meisje. Geld van Tante Mine. Arme, eenzame vrouw.

‘Derde.’

‘Alsjeblieft.’

‘Heb - geen - kaartje - conducteur.’

‘Kom straks wel bij u, juffrouw.’

Mensen in de trein. Dadelijk praten:

‘Ook op 't nippertje, juffrouw.’ Ze hijgde niet. Ze zat dadelijk rustig. Even stond ze op, keek in 't net. Ze had geen mandje bij zich. Dat kon later wel komen. Ze was daar ook zonder mandje welkom. Ze had daar ook zonder mandje een huis. De trein begon weer een melodie te zingen.

‘Geen kinderen, Lydia van Offeren. Je zult nooit kinderen krijgen. Hahaha.’

‘Dan maar geen kinderen,’ dacht ze vastbesloten en keek 't raam uit. Harry. Harry was dood voor haar. Wat had die vreemde mijnheer bij Nanneke gezegd? Als die een kinderjuffrouw nodig had, zou hij haar willen hebben. Door die zin had hij haar opgedreven, een vreemdeling had haar lot bepaald. Kinderen. Ze ademde diep. De conducteur kwam.

[pagina 327]
[p. 327]

‘Hier heb ik uw biljet, juffrouw.’ In de oude versleten portemonnaie van tante Mine met de ouderwetse sluiting al 't geld van tante Mine min vijf en dertig cent voor vanmiddag de taxi. Ze betaalde haar leven met geen cent van Harry. Harry's bloemen op haar kamer. Laat ze verwelken. Hij had haar zeker bloemen gestuurd, nu zij zijn cadeau weigerde.

‘En als ik daar nu eens niet wordt verwacht? Waar moet ik dan heen?’ Dan maar wat anders. Maar ze werd verwacht. Daar werd ze verwacht, als een dochter werd ze verwacht, als een dienend meisje werd ze verwacht, als mens, niet als vrouw. Ze werd verwacht, als iemand, die nodig op de wereld is.

Ze werd in een huis verwacht.

Lachen, tranen, vreugde, smart, 't deed er niks toe, ze werd in een huis verwacht. Ze werd in een huis verwacht. Geen andere betekenis. Huis, huis. Dat was zo gek als 't wezen kon. Wat zou Fien hebben gelachen, wat zou Nanneke hebben gelachen, als ze hadden geweten, dat Kammingh haar de deur in zijn ouwe, verslonste, vieze nachtjapon opendeed, en dat-ie zo schaapachtig zei:

‘Ben je daar, Lydia? Kom binnen, Lydia.’

Einde.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken