Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mensen met sterren. Deel 1: Avond (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mensen met sterren. Deel 1: Avond
Afbeelding van Mensen met sterren. Deel 1: AvondToon afbeelding van titelpagina van Mensen met sterren. Deel 1: Avond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

Scans (13.90 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mensen met sterren. Deel 1: Avond

(1946)–Josef Cohen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 70]
[p. 70]

Zesde hoofdstuk.

DE opperrabbijn hield een rede en de kille luisterde eensgezind naar de woorden vol vroomheid en diepe godsdienstzin. Hij sprak, meegesleept door zijn eigen hartstocht, over het bestaan van Israël, dat eeuwig moest leven, want Israël had de eeuwen doorstaan; de Egyptenaren de Babyloniërs, de Romeinen, de beulen van de middeleeuwen, de Russische czaars, de volkeren van Polen en Roemenië hadden het Jodendom niet gebroken en de nieuwe Pharao, Hitler, zou tegen de muur van Israël te pletter slaan; dit waren niet de grote en diepe gevaren, een ander gevaar dreigde, door nieuwe denkbeelden, die de machtige stam van binnen-uit vermolmden, de godsdienst dreigden te vernietigen.

Onder het spreken trof zijn blik die van Marcus; deze luisterde ernstig naar hem, al begreep hij, dat de opperrabbijn zijn stem tegen hem verhief; Eva, Marcus' vrouw hoorde aandachtig toe.

‘Hij doelt op mijn geloofsovertuiging’, dacht Marcus, ‘hij ziet in mij het gevaar, in mij de vermolming van Israël's stam.’

De opperrabbijn liet Marcus en de gemeente voelen, dat hij niets zou toegeven; hij stond onverzoenlijk en vast, allen daagde hij uit, die tegen hem en de godsdienst waren en hij duldde geen titteltje afwijking van de wet, daar hij niets van zijn macht wilde afstaan; verliezen was beter dan een halve overwinning.

De oude tijden werden onder zijn redenering machtig, toen de eenheid en onaantastbaarheid van Juda, de trouw aan de Wet, de Thora, bewaard bleef. Hij smeekte en dreigde tegelijkertijd en Eva's ziel sidderde, terwijl ze naar zijn heilige woorden luisterde: ook zij wist, dat hij zich telkens en tel-

[pagina 71]
[p. 71]

kens weer tot Marcus wendde.

‘Blijf aaneen, wees eendrachtig Israël, zonder morren, in uzelf besloten, door uzelf verzadigd en wijs de vreemde invloeden af. Laat de jeugd de omgang mijden met anderen, opdat de gemengde huwelijken ophouden, laat de ouders de kinderen bewaren.’

‘De kinderen bewaren?’ dacht Marcus en peinzend zag hij voor zich uit. Wie zou kunnen beletten, dat Rafaël en Ruben Christenmeisjes ontmoetten....

‘Dit is de vreselijke, en ware vijand, de man, die, terwijl hij in ons midden vertoeft, zich van ons afwendt....’

Nog nooit had de opperrabbijn zo duidelijk en onmiddellijk gesproken. Marcus bleef onaangedaan, of geen der woorden tegen hem was gericht, en niemand dan hij en Eva.... en misschien Rafaël.... begreep dit.

‘Hij denkt, dat ik de nek over hem zal breken, maar hij breekt de nek over mij,’ riep de opperrabbijn toornig.

Na de redevoering schoof men de tafels en stoelen bij elkaar en zoals het gezelschap kwam te zitten, groepeerde het zich; de stoel van de opperrabbijn stond naast die van een dikke slager en Rafaël zat naast Mozes. In de hoeken werden kleine tafeltjes bijgeschoven en de kaarten en fiches-dozen werden uit een kast gehaald. Salomon Uiekruier, de sjadjen, had de naam een fijne kaart te leggen en Jetje Menk, die aan zijn tafel zat, werd zenuwachtig als hij vroeg en zij meeging. In het begin leek het pais en vree, alleen blies Salomon haar de rook uit zijn dikke sigaar in het gezicht. In het dagelijks leven was hij huwelijksmakelaar, doch nooit zou juffrouw Menk meer tot zijn klanten behoren en hij hoefde haar dus niet met onderscheiding te behandelen.

‘Als u, juffrouw Menk, met mij mee-gaat, dan zal het wel iets bijzonders wezen, iets heel bijzonders. U bent mijn maat en ik verwacht heel veel van u.’

Juffrouw Menk trachtte het gevaar te bezweren.

‘Och mijnheer Uiekruier, als ik me nu eens met een kaartje vergis?’

‘Dat hindert niet, juffrouw Menk, ik ben een goed speler.’

En dus troefde ze hem de schoppen boer, de hoogste schop-

[pagina 72]
[p. 72]

pen in het spel af. Hij legde de walmende sigaar op de tafel en hield de kaarten voor zijn borst als een gesloten waaier.

‘Juffrouw Menk, weet u niet, dat schoppen boer het hoogste is?’

‘Nee’, zei juffrouw Menk zenuwachtig.

‘Luister dan goed toe! U heeft zelf schoppen vrouw uitgespeeld en weet u niet meer, dat ik hier de heer van Jozef met de aas heb gewonnen?’

‘Ik moest het spel overnemen, mijnheer Uiekruier. Wacht u nu even, alles komt terecht. Ik heb vrij spel, ik kom nu met de ruiten heer.’

Uiekruier wachtte gelaten op het lot, dat onvermijdelijk komen moest, want Sjloume van Laar moest nog een troef hebben, dat wist hij uit de manier, waarop Sjloume aan zijn sigaar lurkte. Sheila zat temidden van een troepje vrouwen van middelbare leeftijd, doch Sjloume miste haar op dit ogenblik niet, hij wachtte vol geheime triumf, gelijk een veldheer, die zijn reserve-troepen straks ter uiteindelijke overwinning zal voeren. Er bestond voor Sjloume geen liefde en geen onzekerheid voor de toekomst: hij loerde op 't moment, dat hij de troef uit kon spelen, terwijl Uiekruier, die de sigaar weer in de mond had gestoken, loens naar hem keek en bedacht, dat als juffrouw Menk niet aan de slag was geweest, hij hem de troef uit de handen zou hebben gespeeld. Eensklaps gooide Sjloume de troef op tafel en Uiekruier wendde zich vol leedvermaak tot de ongelukkige juffrouw Menk.

‘Wat doet u nu met uw vrije ruiten?’ mekkerde hij. ‘Juffrouw Menk, zegt u mij nu in vertrouwen, wat u met uw vrije ruiten doet?’

‘Ik had de heer, de boer en de tien,’ zei juffrouw Menk.

‘En de vrouw?’

‘Welke vrouw?’

‘Uiekruier's vrouw. Hoe heet de vrouw van Uiekruier?’ riep Simon Levi er eensklaps tussen door. Hij was achter de spelenden gaan staan.

‘Hou je gijntjes voor je,’ dreigde Uiekruier. ‘Ik begrijp niet, dat een man met zo'n verleden er nog gijntjes op na

[pagina 73]
[p. 73]

houdt.’

‘De vrouw van Uiekruier heet Uiekruister.’

‘Ik bedoel de ruiten vrouw.’

‘Maar die viel toch op de heer.’

‘Simon moet rechtspreken,’ zei Sjloume van Laar.

‘Ja,’ antwoordde Simon, ‘ik ben nou op de hoogte van het recht.’ Hij zei het glimlachend, in heldhaftige zelfbespotting. Uiekruier lette er niet op.

‘Simon Levi, spreek jij dan recht. Ik speel de schoppen boer op, dat is de hoogste schoppen en hier juffrouw Menk, die met me mee-gaat....’

‘Gaat juffrouw Menk met jou mee, Uiekruier?’

‘Hou je gijntjes nu eens voor je en laat mij uitspreken. Mijn maat troeft mij de hoogste schoppen af in de gedachte, dat zij met de hoogste ruiten drie slagen kan maken met mij op de achtergrond. Daar troeft Sjloume de ruiten tien af en ik op de achtergrond had ruiten moeten bekennen.’

‘Maar dan had je vóór de schoppen boer eerst troef moeten vragen en dan je schoppen boer moeten spelen en dan ruiten vragen,’ riep juffrouw Menk in de allerhoogste benauwdheid en de arme vrouw wist zelfs niet, dat zij hierin de waarheid had gesproken, doch Simon schonk haar bijval door zijn pink uit te steken, naar Uiekruier te wijzen en heftig met zijn hoofd te knikken.

‘We hebben je gevangen,’ riep Sjloume.

‘Ik kon toch niet denken, dat ze mij dat af zou troeven. ik speel mijn schoppen boer op in de gedachte....’

In een der hoeken zaten vier getrouwde, kleine, bruine vrouwtjes met elkaar te kaarten, doch telkens staakten ze het spel en praatten dan over de kinderen, die zo hun best deden op de maatschappelijke en de Joodse school, over een klein meisje van vier jaar, dat zo bij de hand was, zichzelf de cijfers van de klok had geleerd, en nu al begon te lezen, en één vertelde, hoe ze koekel maakte, kremsjeliesj, kiesjeliesj en kiks, kremsjeliesj vol met rozijnen en kiesjeliesj, geurig en knappend, en kiks, vet van de boter; een derde vertelde van de lekkere bolus, gember-bolus en gevulde bolus, van matzekleis, van sogererwten en hoe haar zoon

[pagina 74]
[p. 74]

naar haar overliep, als ze weer had gekookt of gebakken, omdat hem de Joodse keuken het best voldeed. De vrouw van haar zoon - ze praatte daar met minachting over - gebruikte een kookboek, niet een Joods als van Saartje Vos, maar een neutraal kookboek; en toen, terwijl de kaarten op tafel lagen, begonnen zij over de Vrijdagavond-soep te praten, zoals die vroeger werd gemaakt en in haar gedachten werden al deze spijzen als een symbool van het Jodendom. Van de kremsjeliesj, de kiesjeliesj, de kiks en de soep kwam haar gesprek op de mannen, zulke mannen als zij hadden, bestonden er niet op de rest van de wereld, zoals die voor het gezin werkten en ploeterden, zakenmannen vol gijn en vuur. Een van haar zweeg pijnlijk en daarvoor had ze haar reden, want iedereen wist, welk een sjlemiel haar man was, tot haar plotseling iets inviel, waarin hij zich met anderen kon meten.

‘Mijn man heeft de blankste billen van allemaal.’

In de andere hoek klonken ineens schelle, door-elkaar warrelende stemmen. Saartje Konijn bemerkte, dat ze lelijk verloor, ze had alle fiches, die later in geld werden berekend, door elkaar gegooid en riep:

‘Vanavond spelen we niet om geld.’ Dat zat haar echter niet glad, want Jofke Meiningen wist precies uit zijn hoofd, wat ieder had gewonnen en verloren en hij zei met dikke stem: ‘Ik weet alles,’ en hij verdeelde de fiches weer. ‘Saartje Konijn, je hebt dat nou eenmaal gedaan en doe het niet weer.’ Saartje gilde hysterisch.

‘We spelen vanavond om pepernoten.’

‘We spelen als gewoonlijk om geld. Als jij had gewonnen, dan zou je ook om geld hebben gespeeld en nou je verliest, spelen we om pepernoten.’ Hij sprak tot haar als tot een kind.

‘Maar hoe zal ik weten, dat ik mijn fiches precies heb teruggekregen?’ Jofke praatte heel geduldig, niet boos of bedreigend, nee! hij bleef Saartje, die diep in de zeventig was, als kind behandelen. ‘Eerst zijn ik en Izak samen gegaan en we hebben negen slagen gemaakt en toen had jij misère, die je verspeeld hebt, je moet ook geen misère vragen met harten tien en harten twee en niks ertussen....’

[pagina 75]
[p. 75]

Hij herhaalde de uitslagen van alle spelers van die avond en telkens als hij een resultaat noemde, knikte Izak ernstig, vol bewondering voor het sterke geheugen van Jofke Meiningen, die nog nauwkeuriger wist, hoeveel misères, abondances en solo's er enkele jaren geleden in het gemeentelokaal West waren aangekondigd.

Ach, misère zou er genoeg komen, van abondance zou geen sprake zijn, behalve in verdriet, en solo zouden eens velen van hen wezen, eenzaam op de weg naar de dood.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken