Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mensen met sterren. Deel 1: Avond (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mensen met sterren. Deel 1: Avond
Afbeelding van Mensen met sterren. Deel 1: AvondToon afbeelding van titelpagina van Mensen met sterren. Deel 1: Avond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

Scans (13.90 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mensen met sterren. Deel 1: Avond

(1946)–Josef Cohen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]

Dertiende hoofdstuk.

Rafaël had enkele uren te reizen, om zijn broer te ontmoeten en hij trof hem in de kroeg van een gehucht, buiten alle grote wegen gelegen. Ruben kwam hem met zijn gewone, slungelige gang tegemoet en Rafaël zag dadelijk, dat hij hem niet meer als onvolwassene, zelfs niet als ‘jongere broer’ kon behandelen, want hij stond tegenover een man, die wist, wat hij wilde, al was hij dan anders dan anderen. In die jaren had Ruben iets van een zeeman gekregen, vrij en ongedwongen, zeker van zichzelf.

‘Kom je niet thuis, Ruben?’

‘Wat zal ik thuis doen? Ik kan het daar niet uithouden.’

‘Waarom mag ik er met vader en moeder niet over praten, dat je hier bent?’

‘Omdat ik vrij wil zijn; als ik thuis kom, zie ik Simon en dan heb je twee clowns bij elkaar en dan ergert moeder zich, omdat ik varkensvlees eet; bovendien komen ze me toch halen.’

‘Wie zijn “ze”?’

‘We hebben een reizend gezelschap en willen Duitsland in. Ik ben de directeur.’

‘Duitsland in?’

‘Ik ben de clown Bretano, daar heb je nooit van gehoord?’

‘Nee!’

‘Je zult eens een keer van me horen.’

‘Waarom wil je me spreken?’

‘Ik wil geld hebben, je moet me geld geven. Ik zal wat op de wereld worden, ze zullen nog eens over de clown Bretano spreken!’

‘Ben je dan werkelijk clown geworden?’

‘Het is onmogelijk, om je alles uit te leggen en je moet het Simon ook zeggen, dat is net iets voor hem. Op een dag

[pagina 144]
[p. 144]

ben ik achter op een kermiswagen gesprongen en daar hadden ze iemand nodig. De clown was er al, maar ze hadden een hulp nodig, die voor de ingang staat en roept:

‘Kom binnen, de voorstelling zal direct beginnen,’ nu, als het volliep, begon de voorstelling direct en als het niet volliep, dan duurde het soms wel een uur en als het regende, dan werden de mensen in de tent evengoed nat als die daar buiten stonden en soms erger.’

De grijns van Simon kenmerkte zijn gezicht, doch zijn humor was overwogener, bestudeerder dan die van Simon en hij lette ook meer dan deze op de uitwerking van zijn grappen. ‘Toen ik een tijdje zo de mensen had binnen geroepen, ben ik hoger opgeklommen; ik heb een clownspak gekregen en mocht mezelf leren schminken; schminken is een grote kunst.’ Hij sprak ernstig. ‘Niet alleen voor clowns, maar ook voor vrouwen, een streepje schmink hier doet lachen, een streepje daar doet lijden. Ik heb veel geleerd, wat ik op het Gymnasium niet wou leren, vreemde talen heb ik nu in de wagen geleerd en ze hebben al gauw begrepen, wat er in me stak. Daarom kreeg ik het clownspak en een kromme stok, daarmee moest ik op een bord slaan....’

‘Op een bord?’ Rafaël zag zijn broer met verwondering aan; dit was ook een wereld, uit het Ghetto ontstaan en ontbloeid; wat zou hieruit voortkomen?

‘Op een bord, waarop de prijzen stonden: eerste rang vijf en veertig cent, tweede rang dertig, derde rang twintig, maar als het regende, deed je zuiniger op de eerste rang te gaan zitten, overal majemde het naar binnen, maar op de derde rang, daar stortregende het. En op de derde rang zijn ook nog de mensen, die geen parapluie kunnen betalen! Nu, het was een hele eer, dat ik al clown was en ik dacht na, wat ik met de kromme stok kon doen. Ik merkte al heel gauw, dat de mensen lachten om de manier, waarop ik met de stok omging. En toen kreeg ik een vrouw, ze heet Zeni.’

‘Een vrouw?’

‘Ja, ze is veel ouder dan ik, maar ik kan haar laten schieten, wanneer ik dat wil. Trouwens, ze gaat niet met me naar Duitsland. Wil je haar zien?’

[pagina 145]
[p. 145]

‘Nee.’

‘Als ik Kaar fluit, komt ze, maar er is niet veel aan haar te zien, ze is zo mies als Simon's vrouw en ik geloof, dat ze nog ouder is.’

‘Ruben, je moest je schamen, dat vind ik niet mooi van je.’

‘Waarom niet? Als ik haar kwijt wil zijn, zeg ik 't haar, waar vind je dat bij andere vrouwen? Als we van elkaar gaan, neemt ze de andere clown, wanneer hij niet mee naar Duitsland wil gaan.’

‘Je had 't nooit zo mogen doen. Je bederft op die manier je leven.’ Hij sprak nu als oudste broer, maar Ruben luisterde er niet naar en volgde zijn eigen gedachten.

‘Weet je, wat de andere clown zegt? Heb je een jonge meid, dan fluit ze jou en heb je een oude, dan fluit je haar en hij zegt ook: “Overdag”, zegt hij, “zijn de jonge en oude meiden verschillend, nu dan kijk je naar de jonge en 's nachts is er niets te kijken, nu dan kijk je naar de oude.” Maar je hebt me naar 't belangrijkste nog niet gevraagd.’

‘Wat is 't belangrijkste?’

Ruben's gedachten zwierven, maar ze kwamen altijd op de plaats terecht, waar hij ze hebben wilde. Straks zou hij weer over zijn Duitse plannen spreken en over het geld, dat hij van Rafaël wilde hebben.

‘Met die stok ging ik de trappen van het circus af en sloeg het kromme eind om de nek van een boer en zei: “Jij komt voor niks naar binnen” en als hij binnen was, kwamen er dertig, veertig achter hem aan. En als de boer dan zat, kwam de baas in de tent en vroeg het kaartje en ik zorgde, dat ik er niet was, dus dan moest hij wel betalen. En als de boer zei: “Een jongen met een stok heeft me naar binnen gehaald, en hij zei, dat ik hier voor niets mocht komen,” dan antwoordde de baas: “Welke jongen? Ik ken geen jongen met een stok.” Het was een reuzen-beweging.’

‘En de vrouw?’ Rafaël dacht: ‘Al het zware en onoverkomelijke, dat wij kennen, kent Ruben niet. Hij lost alles spelenderwijs op, neemt het gemakkelijkste van het leven, weet niets van gewetensbezwaren, kent ze eenvoudig niet.

[pagina 146]
[p. 146]

Als hij naar die vrouw verlangt, fluit hij en als ze van elkaar afgaan, huilt geen van beiden; kent hij de weg naar het geluk?’

‘Ze heet Zeni,’ zei Ruben, ‘maar dat heb ik je, geloof ik, al verteld. Ze kan ook door een hoepel springen, net als een gedresseerd paard, dat doet ze precies na en ze verkoopt in de tent ook portretten van zichzelf, maar ze is niet zo jong meer en die handel gaat slecht. De clown zegt, dat ze wel gauw vijftig jaar zal zijn, maar hoe kun je nu door een hoepel springen, als je vijftig jaar bent?’

‘Waarom wil je naar Duitsland?’

‘Daar waarderen ze een clown,’ zegt mijn baas. ‘Ik heb een valse pas met de naam Bretano.’

‘En als ze ontdekken, dat je een Jood bent?’

‘Dat ontdekken ze nooit. Wat kan het mij schelen, dat ik een Jood ben? Ik ben een clown.’

‘Waarom wil je geld van mij hebben?’

‘Dat zal ik je zeggen. Mijn baas zegt, als ik hem honderd gulden geef, word ik zijn compagnon en dan trekken we samen over de grens. Dus kom ik boven allemaal te staan. Heeft men er ooit van gehoord, dat je iemand's compagnon kunt worden voor honderd gulden?’

Rafaël dacht:

‘Zo, met precies dezelfde woorden zou Simon het ook gezegd hebben, maar wat onderscheidt Ruben van Simon? Beiden treffen de geest, niet het gevoel, maar Simon zonder omweg, zoals het hem voor de mond komt en Ruben?’

Hij zei:

‘Ruben, ik moet met vader over je praten.’

‘Als je het maar niet met moeder doet.’

‘Waarom niet?’

‘Je kunt moeder toch niet vertellen, dat Zeni net als een paard door een hoepel springt? Je geeft me het geld, niet Rafaël? Dan ben ik de volgende week in Duitsland en van Duitsland trek ik wel verder de wereld in.’

‘Bedenk je goed!’

‘De clown Bretano doen ze niets. Je zult nog wel eens van me horen.’

[pagina 147]
[p. 147]

Die avond kwam Rafaël bij Marcus en ze zaten in een van de kleine kamers van het huis samen.

‘Ruben is altijd een vreemde voor me geweest,’ zei Rafaël.

‘Voor mij niet.’

‘Ik wil hem niet veroordelen, vader, maar denk eens, wat voor leven leidt hij!’

‘Luister naar een brief, die ik gekregen heb van een kolonel in het Nederlandse leger, zijn naam is van der Toren,’ zei Marcus, ‘laten we niet over Ruben spreken.’

‘Kent U hem?’

‘Nee, maar het is zo gewichtig, dat alle persoonlijke belangen er aan ondergeschikt zijn!’

‘Leest U de brief voor....’. Marcus las:

‘Waarde vriend, want zo mag ik u wel noemen. Ik geef u de raad al uw invloed aan te wenden, dat zoveel mogelijk Joden het land verlaten.’

‘Wat betekent dat?’

‘Aankondiging van oorlog. De arme Ruben, die naar Duitsland is gegaan. Een Jood, die op dit ogenblik naar Duitsland gaat!’

‘Vader, waarom gaat u hier niet vandaan?’

‘Waarom jij niet?’

‘Ik niet, omdat ik in het leger moet dienen, om mijn land te verdedigen!’

‘Ik niet, omdat Israël nooit de tekenen heeft verstaan en ik nu de Joden niet mag verlaten. Zij zien mij als hun leider.’

‘Vader, weer stel ik u de vraag: wat gaat er in u om? Bent u een Jood?’

‘Volgens de Duitse begrippen wel....’

‘Wat hebben wij in Nederland met Duitse begrippen te maken?’

‘Meer dan je denkt....’

Ze zaten heel stil bij elkaar; laat in de avond ging Marcus uit 't huis en volgde de rivier, vol van licht en duister, glinsterende stroom hier, murmelende, geheimzinnige duisternis op andere plaatsen. Eensklaps stond Marcus stil, door een gedachte gepijnigd.

[pagina 148]
[p. 148]

‘Moeten wij uit dit land?’ En hij herinnerde zich een Nederlandse dichter, die in Jeruzalem een onmetelijk verlangen had gevoeld naar Nederland, vaderland van veel volkeren, land van vrijheid en verdraagzaamheid, diepe godsdienstzin en welvaart. Droefheid beklemde zijn ziel, eerst om Ruben, en toen om de Joden, daarna om zijn vaderland, Nederland.

‘De avond is nog niet in de nacht overgegaan,’ mompelde hij en eerst bij het verdergaan kwam hij tot de conclusie, dat in deze woorden, zo uit zijn geest ontstaan, zich een diepe betekenis verborgen hield, klaar om uit te breken, als de tijd gekomen was.

‘Of is dit de grens van avond en nacht?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken