Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mensen met sterren. Deel 2: Nacht (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mensen met sterren. Deel 2: Nacht
Afbeelding van Mensen met sterren. Deel 2: NachtToon afbeelding van titelpagina van Mensen met sterren. Deel 2: Nacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (10.10 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mensen met sterren. Deel 2: Nacht

(1946)–Josef Cohen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 92]
[p. 92]

Twaalfde hoofdstuk.

Door heel Nederland, van grote naar kleine kille, ging de tijding, dat Marcus Christen was geworden en thuis van zijn vrouw gescheiden leefde. In de stad werd door de Joden over bijna niets anders gesproken en een ogenblik waren de wonderen van Sheila en Gertrud vergeten:

Sheila vormde de geruststelling, dat de Duitsers in Nederland anders dan in hun eigen land optraden.

Gertrud vormde de vage herinnering van het lot der Joden in Duitsland. Hoewel velen het hadden verwacht, ergerden zij zich over Marcus: een Jood kon uit overtuiging geen Christen worden, hij deed dit met bijbedoelingen; anderen hielden zoveel van hem, dat ze Marcus niet konden verloochenen en hem moesten verdedigen.

Beppie, het dienstmeisje, werd op straat door Simon Levi, natuurlijk in gezelschap van Levi Augurk, aangesproken.

‘Weet je het nieuwste?’ vroeg Simon Levi. ‘Ik moet niet het nieuws horen, maar het nieuwste. Het nieuws kan me niets schelen. Ik weet allang, dat Duitsland Polen is binnengevallen en dat ons land gemobiliseerd heeft, maar dat is gewoon nieuws. Wat is het nieuwste?’

‘Rafaël is officier geworden,’ zei Beppie trots. Ze sprak niet van ‘mijnheer,’ hij was Rafaël, officier of niet.

‘Heeft hij een echte sabel?’

‘Een sabel en een revolver,’ zei Beppie ernstig. Ze was helemaal geïmponeerd, en de oorlog tussen Engeland en Duitsland kwam er voor haar op neer, dat Rafaël een sabel en een revolver droeg. Zonder overgang vroeg ze nieuwsgierig: ‘wanneer gaan Ruth en Mozes trouwen?’

‘Ze zijn te jong -’ riep Levi Augurk uit.

[pagina 93]
[p. 93]

‘Hij wil wachten, tot ze allebei diep in de zestig zijn,’ zei Simon Levi.

‘Mijn dochter Ruth gaat trouwen, als ik dat wil, ik geef de bruidsschat. Geeft iemand anders soms de bruidsschat?’

‘Doe er een valse gulden bij. Mijn zoon Mozes heeft zijn geld in zijn hersens zitten.’

‘Ik ga weer verder,’ zei Beppie. ‘Ik heb geen tijd.’

‘Wacht eens even, je moet niet naar zijn gijntjes luisteren. Hoe is het met de jonge mevrouw?’

‘Met de jonge mevrouw?’

‘Ja, met die Duitse.’ Er was minachting in haar gebaar en stem.

‘Die doet of ze de baas in huis is. Overal neust ze rond.’

‘En wat zegt ze van Rafaël?’

Beppie keek achter zich en fluisterde:

‘Ik zag, hoe ze naar hem keek, toen hij zijn uniform aan had.’

‘Zal ik je eens zeggen, wat ik er van denk? Zij is een Duitse spionne. Wat zeg jij, Simon Levi?’

‘Ze is er door de Duitse regering op afgestuurd, om het recept van kremsjeliesj hier van de Joden te weten te komen.’

‘Schei nou toch eens uit met die eeuwige gijntjes. Ik geloof, dat jij nog met een gijntje op de lippen zult sterven.’

‘Is er een mooiere dood denkbaar? Ja, als ik sterven zal, hoop ik niet zonder gijn dood te gaan. Het is veel makkelijker om de dood te lachen dan om het leven.’ Hij zou het nog eens herhalen, dat hij met een gijntje op zijn lippen wilde sterven, in een donkere wagon, die verder reed, als het onstuitbaar mensenlot.

‘Ze kan haar ogen niet van Rafaël afhouden,’ zei Beppie. Ze vond het interessant, dat ze zoveel belangstelling ondervond, want in het gewone leven lette niemand op haar.

‘Jij moet ook een uniform aantrekken, Levi Augurk. Dat heb ik altijd wel gezegd.’ Simon Levi ging op een afstand staan. ‘Je lijkt op Napoleon.’

‘Waar slaapt de jonge mevrouw?’ vroeg Levi Augurk.

‘Zo dom is mevrouw niet, dat ze er niet voor heeft ge-

[pagina 94]
[p. 94]

zorgd, om Rafaël vlak bij de jonge mevrouw te laten slapen en ik heb mijn ogen niet in de zak en Rafaël wil eigenlijk niets van haar weten.’ De twee mannen letten er weer niet op, dat ze Rafaël bij zijn voornaam noemde, ‘'t Is een knappe vent. Ik heb een vriendin, een Christen meisje,’ voegde ze er haastig aan toe, die zegt: ‘Ik zou wel eens een avondje met hem uit willen.’ Ik zei: ‘en ik ook wel.’ Ze lachte. ‘En wat zou dat eigenlijk hinderen? Ik maak ook van mijn hart geen moordkuil.’

‘En hoe is 't met de bakker?’ vroeg Simon Levi.

‘Welke bakker?’

‘Nou, de Joodse bakker, die zulke lekkere galletjes bakt.’

‘Met die vieze vent. Nee, met hem wil ik niet trouwen.’

‘Waarom niet? Een man met zulk fijn brood?’

‘Zijn fijne brood kan mij gestolen worden.’

‘Heeft hij je wat gedaan?’

‘Niks. Dat moest er nog bijkomen.’

‘Waarom is het dan uitgegaan?’

‘Hij wou met me trouwen, vóór we getrouwd waren.’ Ze schaterde eensklaps van het lachen. ‘Ik zei: ‘ik kleed me niet nakend uit, vóór ik getrouwd ben. Voor geen man op de wereld.’

‘Dat zou precies hetzelfde zijn als het sjierhamangelous, vóórdat het eten begint.’

‘Foei, Simon! Ben jij een getrouwd man? Mag je zulke gijntjes maken?’

‘Ik ben zelfs tweemaal getrouwd, en als ik weduwnaar word, zal ik weer trouwen, maar altijd zal ik een vrouw met een baard willen hebben.’

‘Ik houd me aanbevolen als derde, wanneer 't zover is,’ lachte Beppie, ‘en een baard zal ik me dan wel laten aanmeten.’

‘Waarom denk je, dat de jonge mevrouw een spionne is?’ vroeg Levi Augurk.

‘Weet je, waar ze om gevraagd heeft?’

‘Hoe zou ik dat nu weten?’

‘Om de sleutel van de brievenbus. Elke morgen....

[pagina 95]
[p. 95]

tip.... tip.... tip.... gaat ze de trappen af.... en dan hoor ik de sleutel in de brievenbus en dan blijft ze een hele tijd beneden staan.’

‘Maakt ze de brieven aan Marcus open?’

‘Dat weet ik niet. Maar ik geloof.... nu je 't mij vraagt.... dat ze de namen leest van de mensen, die mijnheer schrijven. Mijnheer krijgt overal brieven vandaan, uit alle landen van de wereld.’ Ze zweeg nadenkend. ‘En toch geloof ik niet dat ze een spionne is.’

‘Allemaal onzin,’ zei Simon Levi. De ernst was voor de gijn in de plaats gekomen. ‘Eerst zeg je, dat ze een spionne is, en nu ineens denk je, dat ze het niet is.’ Hij dacht: ‘Zal ik met Marcus spreken? Maar hoe kan ik nu over ernstige dingen praten? Toch vroeg hij: ‘Zal ik naar Marcus gaan?’

‘Jij naar mijnheer gaan? Hij heeft jou niet nodig, hij weet alles precies. En Rafaël weet het ook precies en mevrouw ook; we weten het allemaal precies.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken