Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mensen met sterren. Deel 2: Nacht (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mensen met sterren. Deel 2: Nacht
Afbeelding van Mensen met sterren. Deel 2: NachtToon afbeelding van titelpagina van Mensen met sterren. Deel 2: Nacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (10.10 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mensen met sterren. Deel 2: Nacht

(1946)–Josef Cohen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

Vijftiende hoofdstuk.

Sheila kon zich het leven zonder Moller niet meer voorstellen, ze was bekoord door de mengeling van harde mannelijkheid en goedheid, overgang van hartstocht naar tederheid, tederheid naar hartstocht. Ze was er dikwijls jaloers op, dat hij veel vrouwen had gekend en ze vorste ernaar, wat hij in anderen had gevonden, om hem daardoor vroegere liefde te doen vergeten: zij moest voor hem allen vertegenwoordigen, van wie hij gehouden had.

Hij had nog nooit een vrouw als zij ontmoet, zo goed en eisend, verdiept in de liefde voor de ene man en alleen was haar trotse aard wel eens moeilijk voor hem, want als hij een woord zei, dat haar krenkte, werd zij dadelijk in haar liefdes-uitingen geremd.

‘Er is tussen ons geen scheiding mogelijk,’ dacht zij. Ze peinsde nooit over Sjloume van Laar of over het kind; ze moest deze man blijven volgen. Hij leerde haar in zijn taal, die voor haar nooit een hatelijke klank had, woorden van liefde en soms zei hij iets uit de zelfkant van de taal, dat ze nooit in Doluph's tegenwoordigheid mocht herhalen; hij zou er om lachen, zei Moller.

Als hij op reis moest - nooit vertelde hij, waar hij heen ging - duurde het soms dagen, vóór hij terug kwam. Doluph hield dan bij haar de wacht en, hoewel haar blik de zijne nooit ontmoette, was het haar onbehagelijk te moede en ze voelde hoe hij naar haar loerde. Ze probeerde wel eens, om de.... antipathie tegen deze man van haar af te schudden, om de ellendige stilte te doen ophouden, een gesprek te beginnen, maar dan stiet ze voortdurend op die onverklaarbare norsheid en onwil. Omdat ze onverschillig tegenover alle politiek stond, ook als die haar be-

[pagina 126]
[p. 126]

langen ten zeerste raakte, begreep ze van zijn houding niets en ten laatste zag zij in, dat het nog het beste voor haar was, te zwijgen. Ze schonk hem zijn koffie in, gaf hem een glas wijn, en als hij opstond en wegging, zeiden ze geen woord van afscheid tot elkaar. Doch zodra Moller de sleutel in het slot stak, veranderde de hele wereld voor haar. Wel kwamen er eerst lange gesprekken tussen hem en Doluph, maar als ze eindelijk Doluph met een eerbiedige groet aan Moller de kamer had verlaten en zij tweeën alleen waren.... dan begonnen zij te praten over allerlei dingen van hun dagelijks leven, zoals gelieven het doen, die het ogenblik van hun liefdes-uiting om de een of andere onnaspeurlijke reden, nog even willen uitstellen, maar weldra kwam bij hem de overgang zonder overgang, welke zij, zelfs als zij hem scheen af te weren, hartstochtelijk volgde.

Eens op een avond, in één van haar gesprekken met Moller over de liefde, zei Sheila:

‘Ik denk wel eens, dat je ervaring met andere vrouwen voor onze liefde goed is geweest, maar ik zou het niet kunnen verdragen, dat je nu een andere vrouw....’

‘Een andere vrouw bestaat er niet voor mij, schat, jij bent de eerste vrouw, van wie ik houd.’ Zijn stem was ernstig, er klonk een klank van oprechtheid in.

‘Maar,’ glimlachte hij, ‘hoe staat het met jou? Denk je nooit meer aan je man?’

‘Mijn man? Dat is hij nooit geweest, jij bent mijn man.’

‘Weet je wel, wie boos op me is, omdat ik van jou houd (weil ich dich liebe)?’

‘Boos? Nee, wie dan?’

‘Doluph.’

‘Boos is het woord niet.’

‘Nee, dat is het woord niet: hij haat jou.’

Het was beter de waarheid te spreken, en haar te waarschuwen.

‘Het is de diepste haat, die er kan bestaan,’ sprak hij verder. ‘Ik heb mensen ontmoet, die een ander mens haten, omdat die hem belasterd of beledigd of gekrenkt heeft,

[pagina 127]
[p. 127]

maar dat kan nog worden vergeten.... je kunt het met elkaar uitpraten. Bij Doluph is het een andere haat: hij haat jou als Jodin. Al had hij nog nooit een Jood gezien, bij de eerste ontmoeting zou hij hem haten: het is een soort instinct, dat niet is uit te roeien.’

‘Ik zie hem voor me, als je zo praat.’

‘Een kleine, gele man, met zwarte haren en weggezonken ogen.’

‘Ja, zo zie ik hem.’

‘Met zware, donkere wenkbrauwen, uitstekende jukbeenderen en een laag voorhoofd. Deze kleine gespierde man is een gevaarlijk werktuig tegen de Joden. Hij is mijn ondergeschikte en tegelijkertijd mijn chef; hij is tegenover mij beleefd en kruiperig, hij beseft, dat ik geestelijk zijn meerdere ben, maar hij weet ook, dat, wanneer zijn tijd is gekomen, ik in veel opzichten machteloos tegenover hem zal staan, omdat Berlijn hem zal steunen en omdat ik dan zijn rapporten over mij moet vrezen. Hij heeft evengoed zijn vrienden als ik en nooit kan men in Duitsland weten, welke stroming op een ogenblik boven drijft.’

Hij dacht:

‘Doluph is de zweep van de onzichtbare meester en hij wordt gebruikt, als het nodig is. Ook door mij, zodra de tijd, die ik noodzakelijk vind en toch vrees, zal komen.’

‘Doluph moet het wel onbegrijpelijk vinden, dat je mij, een Jodin, het huis niet uitjaagt.’

‘Dat is een beetje overdreven,’ glimlachte hij, maar even beefden zijn vingers bij het aansteken van een sigaret, want hij wist, dat zij onbarmhartig waarheid sprak. Hij ging naast haar zitten en streelde haar hand; dit had een onverwachte uitwerking: ze barstte in tranen uit en zei snikkend iets, dat hem verraste:

‘Ik heb Ruben verraden.’

‘Ach, welnee.’

‘Ik weet niet, hoe ik ertoe ben gekomen, maar ik heb Ruben verraden.’

‘Je spreekt werkelijk onzin; dat was geen verraad.’

Hij kon alleen maar het belang van Duitsland zien; in

[pagina 128]
[p. 128]

dit opzicht was hij niet tot objectief denken in staat. Men kon in Duitsland bij de huidige politiek onmogelijk dulden, dat een Joods kunstenaar door een Duits publiek werd toegejuicht, dat een Jood iets ten bate van Duitsland kon doen. De doden moesten ten tweeden male sterven, nu in het geheugen der mensen; de beroemde levenden moesten worden verbannen, of, zo dit niet ging, worden gedood, en wie dit bevorderde, pleegde geen verraad.

Sheila zou verraad hebben gepleegd, als ze Ruben's naam tegenover hem had verzwegen, niet over hem had gesproken.

Ze zei: ‘Nu zal ik je zeggen, wat Doluph denkt.’ Het gebrek aan beheersing, het inzicht, dat ze plotseling in haar daden had gekregen, deden haar, reeds arm aan woorden in de moedertaal, naar woorden in het Duits zoeken. Moller's geweldige geest, vol verworven inzicht en kennis hielp haar, om haar gedachten op de juiste wijze te uiten.

‘Doluph denkt, dat die Jodin door jou wordt gebruikt...’

‘Om van de Joden te vertellen.’

‘De Joden te verraden.’

‘Het is geen verraad.’

‘Alles, wat ik heb gezegd, over Marcus, Eva, Ruben, Rafaël, Sevenhoven, is verraad geweest, en nu ik alles heb verteld, heb ik voor Doluph geen waarde meer. Dan zit hij, als jij op reis bent, tegenover me en denkt: ‘wat doet die gemene vrouw hier nog langer, ze is niet bruikbaar meer, wat moet Moller nog langer....?’

‘Met de vrouw, van wie voor Duitsland niets meer te verwachten is.’

‘Waarom gooit hij haar het huis niet uit?’ Dat denkt Doluph.’

‘Misschien wel meer,’ dacht hij, ‘maar dat zal ik haar niet vertellen.’

Ze ried vaag zijn gedachten en greep zijn beide handen vast.

‘Zul je mij beschermen, als hij me iets wil doen?’

‘Ik zweer je, dat ik je zal beschermen.’

‘Je hoeft tegenover mij niet te zweren,’ glimlachte ze.

[pagina 129]
[p. 129]

‘Dus is 't van mij geen verraad geweest? Zeg het me, ik ben er zo bang voor. Kun je Doluph niet wegsturen?’

‘Dat zou de moeilijkheid verplaatsen.’

‘Ik begrijp je niet.’

‘Doluph heeft dit nu eenmaal gezien.’ Hij had er behoefte aan, iets troostends te zeggen; zo dikwijls had hij in zijn loopbaan ondervonden, hoe men met een verzachtend woord gerust kan stellen, hoe een strelende stem de harde werkelijkheid schijnbaar zonder gevaar kan maken.

‘Maar Doluph heeft te doen, wat ik zeg.’

‘Natuurlijk.’ Ze aarzelde. ‘Maar waarom laat je hem niet naar Duitsland gaan?’

Hij kon haar toch niet uitleggen, dat Berlijn bepaalde, wie in deze stad zou wonen en wie in die? Hoe zou ze begrijpen, dat men in Berlijn, naar aanleiding van een door hem ingediend verzoek om Doluph over te plaatsen, een onderzoek zou instellen, wat tot dit voorstel aanleiding had gegeven? Hij kon er met haar toch niet over spreken, dat men in Berlijn zijn liefde met een Joodse vrouw aanvaardde, door aan te nemen, dat hij haar niet liefhad, maar slechts als spionne gebruikte?

‘Ze wordt beschermd, omdat zij de gegevens heeft verstrekt over het opsporen van die Bretano; misschien is de dood van die clown haar redding,’ dacht hij. Zo grepen de levens van mensen in elkaar! Moller, een Duitser, en Sheila, een Nederlandse Jodin, die elkaar door een toeval hadden getroffen, hadden Ruben ten val gebracht, en Moller's invloed in Berlijn was hierdoor gestegen: dit had hij van tevoren geweten. Men vond het een knap stuk werk. Hij zei:

‘Afgezien van alles kan ik Doluph goed gebruiken....

Een wetenschappelijk man als ik ben, heeft veel instrumenten nodig, maar je begrijpt misschien niet, dat politiek een wetenschap is.’

‘Nee, dat begrijp ik niet.’

‘Heb je er nooit over nagedacht, waarom ik telkens op reis ga?’

‘Nee, ik heb zo vaak gezien, dat mannen op reis gaan.

[pagina 130]
[p. 130]

Dat zal wel voor hun zaken zijn, mannen kunnen niet thuis blijven.’

Hij moest indruk op haar maken, al begreep ze niets van zijn woorden. Hij liep heen en weer: zou hij haar het plan, waarmee hij al enige tijd rondliep, vertellen en haar op deze wijze iets laten zien van het levens-schaakspel, dat hij zet voor zet speelde? Elke zet had zijn voordeel en tegelijkertijd zijn nadeel, want er zat altijd een tegenspeler tegenover je, die ook kon denken en het voordeel misschien in een nadeel veranderde. Hij stond stil en keek haar aan: Ook in liefde speelde men schaak. Een vrouw als Sheila kon je aan een ander verliezen, en daarom moest hij niet alleen met zijn lichaam indruk op haar maken, maar ook met zijn geest. Ze moest denken: ‘Nooit vind ik ergens een man als hij,’ een man, dat betekende kracht in al zijn doen en denken. Die andere, die Jood, had haar verloren, nadat ze jarenlang bij hem was geweest, en 't zou kunnen gebeuren, dat ze hem weer om een ander verliet. Hij richt- te zich op en toonde haar zijn forse gestalte, de krachtige, gebruinde kop.

Toen eerst zei hij:

‘Mijn eerstvolgend bezoek geldt burgemeester Sevenhoven; die wil ik leren kennen en wie weet....’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken