Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mensen met sterren. Deel 2: Nacht (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mensen met sterren. Deel 2: Nacht
Afbeelding van Mensen met sterren. Deel 2: NachtToon afbeelding van titelpagina van Mensen met sterren. Deel 2: Nacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (10.10 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mensen met sterren. Deel 2: Nacht

(1946)–Josef Cohen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 159]
[p. 159]

Achttiende hoofdstuk.

Een kleine kamer in één van de hotels was het kantoor van het Torentje, de kolonel, die Rafaël bij zich had ontboden.

‘Ik heb u laten komen, want ik ben u een verklaring schuldig.’

Hij sprak volgens zijn gewoonte kort en afgemeten en zijn manier van spreken had iets van houthakken in een stil bos, kort en luid.

‘Om u te doen begrijpen, wat ik u ga zeggen, moet ik beginnen met iets van mezelf te vertellen. Ik stam uit een oud officiersgeslacht en zover ik kan nagaan, zijn onze vrouwen altijd dochters van officieren geweest. Niemand in mijn geslacht heeft het gevaar gevreesd en ook ik ben niet bang mijn leven te verliezen.’

‘Daar twijfel ik niet aan, kolonel.’

‘Ten derde wil ik u mededelen, dat morgen de Duitse inval te verwachten is.’ Hij lette op Rafaël's gezicht en houding, rustig en onbeweeglijk.

‘Zo mag ik het zien,’ zei hij.

Rafaël antwoordde niet.

‘U weet, dat ik u op een van de gevaarlijkste posten heb geplaatst.’

‘Dit is mij een grote eer, kolonel.’

‘Er is onder uw kameraden over gemompeld.’

‘Dat is mij niet bekend.’

‘Men heeft daarom van mij gezegd, dat ik anti-semiet was, en zelfs N.S.B.'er. Geruchten hierover hebben mij bereikt.’

‘Dat kunnen alleen lasteraars hebben gezegd, kolonel.’

‘U heeft mij geen vraag te stellen?’

‘Nee, kolonel.’

[pagina 160]
[p. 160]

‘Is 't u bekend, dat er grote vriendschap bestaat tussen uw vader en mij?’

‘Dat is me niet bekend,’

‘Er is geen boek, dat ik zo vaak heb gelezen als het zijne. Ik heb niet alleen eerbied voor hem als schrijver, ook als mens heb ik hem leren waarderen; ik heb hem een bepaalde brief doen toekomen, dat de inval morgen plaats vindt.’

‘Uit zijn naam dank ik u voor het in hem gestelde vertrouwen.’

‘U bent er van overtuigd, dat ik u niet op een gevaarlijke post heb gesteld, omdat ik anti-semiet ben?’

‘Dit wist ik ook zonder uw sympathie voor mijn vader.’

‘Nu komt er een van de moeilijkste ogenblikken van mijn leven, ik zou nog liever de loop van een geweer op me gericht zien. Wat ik u nu ga zeggen....’

‘Ik luister, kolonel,’ zei Rafaël zacht. ‘U kunt er van overtuigd zijn, dat ik uw vertrouwen niet zal misbruiken.’

‘Het gaat niet om vertrouwen. Ik heb u op een gevaarlijke post geplaatst, omdat u een Jood bent. We zijn over de bedoelingen van de vijand zeer goed ingelicht: er zal hier ongetwijfeld een Joden-vervolging op grote schaal plaats vinden.’

‘Ik heb dit niet anders verwacht.’

‘Ten opzichte van u heb ik als militair gehandeld. Wanneer u toch moet sterven, dan wil ik bevorderen, dat u als officier voor uw vaderland sterft. Dat is het, wat me zo moeilijk valt, u te zeggen, omdat u aan mijn woorden zou kunnen twijfelen.’

‘Veroorlooft u mij u een vraag te stellen, kolonel?’

‘Ja, natuurlijk.’

‘Heeft u mijn vader dit ook bericht?’

‘Nee, dit is een zaak tussen ons, ik hoop en verwacht dat u de dood, als deze mocht komen, rustig onder de ogen zult zien.’

‘Ik ben allang voorbereid; ik heb trouwens niets te verliezen. Ja, mijn ouders.’

‘U heeft al een broer verloren?’

‘Ja, kolonel.’

[pagina 161]
[p. 161]

‘Juist, een dergelijke dood heb ik u willen besparen. En nu zou ik u nog een vraag willen stellen, een vraag van mens tot mens: Is er niemand naast uw vader en moeder?’

‘Ja,’ zei Rafaël rustig, ‘de dochter van burgemeester Sevenhoven.’

‘De aanhanger van Mussert?’

‘Daar weet ik niets van,’ zei Rafaël getroffen, ‘al was hij altijd anti-semiet. Ik wist niet dat hij zo laag was gezonken.’

Toen zei hij hees: ‘We waren eens verloofd.... ik heb er een einde aan gemaakt.’

‘Moet ik haar bericht sturen, als....?’

‘Graag, kolonel, u bewijst me hiermee een grote dienst.’

‘Er is nog iets dat ik u moet meedelen. Naar mijn overtuiging strijden wij, Nederlanders, voorlopig voor een verloren zaak. De vijand is aan alle kanten onze meerdere en bovendien zijn wij door verraad uitgehold: we kunnen elkaar niet vertrouwen. Door buitenlandse en binnenlandse vijanden worden wij bedreigd, uw dood zou....’

‘Niet vergeefs zijn, kolonel.’

‘Wij moeten tegenstand bieden, wij moeten mannen offeren, maar na de oorlog begint de oorlog.’

‘Dit begrijp ik niet, kolonel.’

‘Hitler begaat een fout, als hij meent, dat een oorlog met een verslagen leger uit is. De oorlog is uit, als het volk verslagen is, begrijpt u dat?’

‘Ja, tenminste een deel er van.’

‘En ik zet de oorlog na de oorlog voort. Ik heb daarvoor in hoofdzaak mijn maatregelen getroffen; onder de officieren, onder de soldaten, die ik heb uitgekozen, is niet één verrader.’

‘Ik begrijp, dat ik tot de stoottroepen behoor,’ zei Rafaël glimlachend. ‘Ik ben u voor uw zorgen uiterst dankbaar, kolonel.’

‘Bij ons afscheid - ik hoop niet het laatste - heb ik mezelf nog van een blaam.... jegens u te zuiveren.’

‘Die kan niet bestaan.’

‘Toch moet ik het zeggen. Wij militairen zijn van huis

[pagina 162]
[p. 162]

uit een wantrouwend volk en mijn eerste bezoek aan uw vader gold ook een onderzoek naar de vrouw van uw gestorven broer. Ik heb begrepen, dat haar verblijf bij u een kwestie is van persoonlijke spionnage, ook nogal slecht uitgevoerd. Uw vader heeft onomwonden met mij gesproken en me gezegd, dat er geen kans bestond op enige nauwe betrekking tussen u - en die vrouw. Neemt u mij de gedachte niet kwalijk, ik heb mijn netten uitgespannen en wil niet, dat er mazen in zijn. Ik moest nagaan, of de door u verstrekte inlichtingen in deze zaak juist geweest waren, of u niet.... de wegen van een man zijn ondoorgrondelijk, als hij door een vrouw wordt beheerst.’

‘U heeft gelijk gehad, dat u dit heeft onderzocht; in uw plaats had ik evenzo gehandeld.’

‘Maar waarom dulden uw ouders zo'n schepsel in hun huis? Dat begrijp ik niet.’

Rafaël glimlachte.

‘U heeft van militaire traditie gesproken, er is ook een Joodse traditie.’

‘Kunt u mij die verklaren?’

‘Mijn moeder heeft mijn broer tijdens zijn leven dood verklaard.... maar zijn vrouw stond daar buiten. Gertrud riep haar gastvrijheid in en mijn moeder weigerde niet - zij zag haar als de vrouw van haar gestorven zoon, voor wie het huis ten allen tijde moest open staan.’

‘En uw vader?’

‘Mijn vader, de Christen, is met onzichtbare draden aan de Joodse traditie gebonden.’

‘Ik dank u. U kunt gaan.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken