Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liederen. Deel 3 (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liederen. Deel 3
Afbeelding van Liederen. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Liederen. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.36 MB)

Scans (5.39 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liederen. Deel 3

(1919)–A. van Collem–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Opstandige liederen


Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

Het nieuwe Zaad

 
Het is niet waar, dat d' aarde mooi is en
 
De sterren aan den hemel om de maan,
 
En de einder, als het ochtend wordt,
 
En zee waaruit het beest zich heft.
 
Het is niet waar dat Vrouwen schoon zijn en
 
De kinderen, voor wie men blonde naampjes
 
Van een zeer fijne klank, somtijds bedenkt.
 
Het is niet waar, dat iets kan worden mooi
 
Genoemd, van wat ooit stille menschen hebben
 
Bedacht, in kleuren en in tinten, lijnen,
 
Van stand en bouw of van een zacht bewegen;
 
Het is niet waar, dat er in menschen is
 
Iets als muziek, of een gedicht, dat allen
 
Broeders heeft genoemd uit eenheids drang; -
 
Het is niet waar, dat menschen broeders zijn -
 
En toch is alles mooi. - De wondere Aard',
 
Uit niets dan Schoonheid is zij saamgesteld,
 
En sterren zijn de oogen van den nacht,
 
En ochtend zet een wit gouden paleis
 
Versierd met jaspis, eêlsteen en turkooisen,
 
Porfier en amethist, te wiegen op een wolk;
 
En niets is mooier dan het oog der Vrouw,
[pagina 76]
[p. 76]
 
Wanneer zij neerziet tot haar kleinen Zoon;
 
Alles is mooi, de Moeder en haar kind,
 
De sterren en de zon en fulpen mane,
 
De winden in hun jagenden opgang,
 
De zeeën in hun eindeloozen kreet;
 
Het woud, het dier, de bloem, het korenveld,
 
De halmen en de schietende couleuren.
 
Alleen het leven niet, het is niet mooi,
 
Het domme leven dat de domme menschen leven,
 
Het is niet mooi,
 
Het is niet waard geleefd te worden.
 
Want menschen zijn er nog niet op de Aarde,
 
Er zijn geen Broeders in het blauw Heelal,
 
Alleen, ergens, ver af, binnen de steppen,
 
En ook daar-voor, in de oneindigheid,
 
Des Rijks waarin de honderd Volken wonen,
 
In 't heilig witte rijk, dat valt uiteen
 
Nu onder slagen van de geld-smarotsers, -
 
In het onmetelijke verre rijk,
 
Waarin de wonderlijke Moujik woont,
 
Dáár was Menschheid bezig te formeeren,
 
Een komeling, een eersten nieuwen mensch,
 
Die tot al wezen, broeder zeggen zou
 
En hen bezitloos maken, opdat zij,
 
Hemel en aard, de sferen, en de Zee,
 
Het goud, den wijn, het koren en het mos,
 
En alle de groeiselen der vlugge velden,
 
En alle de ertsen uit der bergen haard,
 
En alle waardijen van de arbeidskracht
[pagina 77]
[p. 77]
 
In watervallen, zeehoos en orkanen,
 
Zouden bezitten saam, en onverdeeld; -
 
Dáár was de Menschheid bezig uit te zaaien
 
Een nieuwe menschenoogst, te worden rijp,
 
Te worden vrij, te worden trotsche wezens,
 
Te worden Broeders op de Aarde in Gemeenschap;
 
Maar de Smarotsers van de overzij.
 
En de piassen die zich diplomaten noemen
 
En de kozakken van het Geld, die kwamen saam.
 
En sneden in de menschheid, die daar lag, -
 
Zooals een vrouw in barens-weeën pijnlijk, -
 
En rukten uit haar buik de nieuwe vrucht, -
 
Binnen den buik der menschheid kerfden zij,
 
En zijn gestapt in haar en over haar,
 
Zooals een beest stapt over stinkend aas,
 
Dat hij gedood heeft en nu niet meer lust.
 
Maar toch is Aarde mooi, en ook de lucht
 
Des ochtends, en de sterren in den nacht,
 
Het woud, het dier, de windgang en de zee
 
En alle de omgevingen der wolken,
 
En alle de heffingen boven het dal,
 
Want eenmaal zal zich heffen, uit de vrucht
 
Die nu getrapt ligt, en gekneusd en stinkende,
 
Het nieuwe Zaad, waaruit de mensch opstijgt,
 
De door de nieuwe menschheid geformeerde
 
Hoog opgaande, die menschen Broeders noemt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken