Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liederen. Deel 3 (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liederen. Deel 3
Afbeelding van Liederen. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Liederen. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.36 MB)

Scans (5.39 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liederen. Deel 3

(1919)–A. van Collem–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Opstandige liederen


Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

De nieuwe boodschap.

 
Hoort, een nieuwe boodschap, ruchtig
 
Als de verre oceaan,
 
Onder sterrenacht voortvluchtig, -
 
Uit de diepten is ontstaan.
 
 
 
Uit de diepte, uit een wezen,
 
Stamelaar, van strot verscheurd,
 
Die de naakt gelegde pezen,
 
En het warrig hoofd uítbeurt.
 
 
 
Die zich zet den sprong te wagen,
 
Uit zijn duisternis naar licht,
 
En de vlammen die hem jagen,
 
Vliegen op zijn aangezicht,
 
 
 
In zijn keel het donker broeien,
 
Gromt tot diepen donder aan,
 
En hij voelt zijn lichaam groeien,
 
En hij springt uit zijn bestaan.
[pagina 88]
[p. 88]
 
Weest gegroet, dalende vlakte,
 
Hemelen van blauw en wit,
 
Stroomen en gij goudgedakte
 
Woudzoom, waar de straal in spit.
 
 
 
Weest gegroet, velden en wegen,
 
In een pralend licht te prijk,
 
En gij ruischend in bewegen,
 
Waters, levend van inkijk.
 
 
 
Weest gegroet, gezicht der aarde,
 
Horizonnen wijd van keel,
 
En gij heuvelen, behaarde
 
Wachters, met uw harpgespeel.
 
 
 
Wees gegroet, mijn zacht gespreide
 
Wereld, die te lachen ligt
 
Als een Vrouwe, de gereide
 
Tanden, blank in haar gezicht.
 
 
 
Wist niet, dit volschoon bewegen,
 
Wist niet, aarde uw gelaat,
 
Wist niet, den uit u gestegen
 
Boom, die breed te lachen staat.
 
 
 
Wist niet uw blondpaarse velden,
 
Tuimelingen naar verschiet,
 
Wist niet wat uw stem vertelde,
 
Aardemoeder, wist u niet.
[pagina 89]
[p. 89]
 
Lag gedoken en verslagen,
 
In een keet, een schuur, een kloof,
 
En het voedsel mijner dagen,
 
Was mijn knechtschap en geloof.
 
 
 
Dacht dat God de dingen maakte,
 
Uitzond van zijn hemelboeg,
 
En de zee en aarde raakte,
 
En ze voort te jagen, joeg.
 
 
 
En de sterrenwereld spande
 
Tot een vonkenstralend juk,
 
En de zee smeet om de landen,
 
En de zon stiet met een ruk.
 
 
 
En den bajerd hield bewogen
 
Met de vuisten van zijn woord,
 
En de aarde had gewogen
 
In de snoeren van een koord.
 
 
 
Maar nu weet ik, wat u maakte,
 
Sterrenhemel, wat u schiep,
 
En wiens woord u, klankbespraakte
 
Aarde, uit den Chaos riep.
 
 
 
Al-gemeenschap handen strekte
 
Naar de ondergrondsche zee,
 
Al-gemeenschap velden vlekte,
 
En langs vlugge waters gleê.
[pagina 90]
[p. 90]
 
Al-gemeenschap boomen spraakte,
 
En de hemelen aanstiet,
 
En de harde bergen kraakte,
 
En een luide vlam losliet.
 
 
 
Deed uit gele waters komen
 
Land en slib en oeversteen
 
Klei en akker en de boomen
 
Uit het vochtig zaad dooreen.
 
 
 
Heeft de bergen opgeslagen
 
Naar het hemelende blauw,
 
En de heesters en de hagen
 
Ingezet met scherpen klauw.
 
 
 
Goot de visschen in de zeeën,
 
En de sappen in den grond,
 
Heeft de wolken uitgesneën
 
Tot cameën, in het rond.
 
 
 
Ging de zwarte vruchten roepen
 
Uit der bergen ingewand,
 
Schikte wonderlijke groepen
 
Tot verzonken avondland.
 
 
 
Spon het gouden vel der zonne,
 
En het zilvervlies der maan,
 
En de huid der gele bronne,
 
En de schelle van het graan.
[pagina 91]
[p. 91]
 
En de schemerende tinten
 
Van een avondlijken brand,
 
En de kartelende linten
 
Om een grijzen wolkenrand.
 
 
 
En de zomer en de lente
 
En het herfstige getij,
 
En den winter die de tenten
 
Van de aarde overlei.
 
 
 
En de dieren in de bosschen
 
En de dieren in de locht,
 
En het zoete ooft der trossen,
 
En het kostlijk sterrevocht.
 
 
 
Eindlijk, eindlijk g'openbaarde
 
Godheid van het wijd heelal,
 
Communisme, die de aarde
 
Voortjaagt, en voortjagen zal,
 
 
 
Uwe onrust is gestegen
 
In mij tot een laaie vlam
 
Uit uw ruischende bewegen
 
In mijn handen schepping kwam.
 
 
 
En ik heb u vastgegrepen
 
Maker van het wentlend rond,
 
Die de polen hebt geslepen,
 
En de ster te zingen zond.
[pagina 92]
[p. 92]
 
En gij zijt in mij gezonken
 
Onrust die ten hemel vloog,
 
En met hamers hebt geklonken
 
Aardevlak en hemelboog.
 
 
 
In mij heb ik u genomen,
 
En gij welt mij naar den strot,
 
Maar gij kunt niet uit mij komen,
 
Want de knecht beheerscht zijn god.
 
 
 
Communisme in mij veilig,
 
Maak ik van uw zijn, het beeld
 
Meer aanbiddelijk en heilig
 
Dan der goden godenbeeld.
 
 
 
Schoonheid wil ik van u maken
 
Schoonheid van het menschgezin,
 
Schoonheid zal de aarde raken,
 
Schoonheid haalt den hemel in.
 
 
 
Uit mijn diepten opgekropen
 
Grijp ik naar het verre licht,
 
En ik heb de zon gezopen,
 
Lichtend is mijn aangezicht.
 
 
 
En de menschenkindren, mede
 
Sleep ik in mijn tuimeldans,
 
Dansende als eeuwigheden,
 
Zijn wij sterren in een krans.
[pagina 93]
[p. 93]
 
Alle menschen zijn geworden
 
Gasten in de wereldzaal,
 
Op de velden staan de borden,
 
En de hemel stooft onthaal.
 
 
 
Van de bergen loopen vuren,
 
Uit de toppen naar het dal,
 
En de morgenzeeën sturen
 
Boodschappers naar overal.
 
 
 
Hoort, er is een god geboren,
 
Neergezonken is een god,
 
Al-gemeenschap is verkoren,
 
Communisme is gebod.
 
 
 
Zijn dienaren die voorhenen,
 
Bukkend liepen op den tast,
 
(Namen hunner droeg er gene,
 
Alle droegen zij hun last.)
 
 
 
De verkochten, heengeschoven,
 
Tot een levende koopwaar,
 
Naar beneden en naar boven,
 
Loef en lijwaart', hier en daar,
 
 
 
De bemesters van de landen,
 
De gebukten naar hun woon,
 
De gekruisigden, die handen
 
Hieven opwaart naar een loon,
[pagina 94]
[p. 94]
 
D' uitgeledigden, gezogen
 
Vast, aan 't jachten van de wiek,
 
Uit wier handen draden vlogen,
 
In de ruischende fabriek,
 
 
 
De aanhitsers van de vuren,
 
De beheksers van de vlam,
 
Die de klei den brand insturen,
 
Waar de blanke vaas uitkwam,
 
 
 
De bespanners zeeën metend
 
Met het paslood en het koord,
 
De aandachtigen, onwetend
 
Die de schoonheid brachten voort,
 
 
 
Deze menschen zijn gestegen
 
Boven hunne goden uit,
 
Zij die hebben stom gelegen,
 
Maken nu het nieuw geluid.
 
 
 
Gaan oproeren door de zalen
 
Van de tuimelende aard'
 
Om de toekomst in te halen
 
Lichtende uit hemelklaart'.
 
 
 
Al-gemeenschap, wereldorde,
 
Gang van zonnen en planeet
 
Gij zijt onze God geworden
 
En de arbeid is profeet.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken