Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek
Afbeelding van Volledige werken 9. De schat van Felix RoobeekToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

Scans (15.57 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

V

Des anderen daags, toen de zon slechts sedert een uur boven de kim was gerezen, greep ik mijnen stok en begaf mij op weg, om onderzoekingen naar het kind te doen. Ik sprak al de lieden aan, die ik ontmoette, en trad in al de hofsteden en huizen langs de baan, welke de dragonders hadden gevolgd. Daar ik geene rechtstreeksche vragen durfde wagen, gaf ik iedereen dezelfde reden mijner nieuwsgierigheid op.

‘Ik heb,’ zeide ik met geveinsde onverschilligheid, ‘daareven door eenen voorbijganger hooren vertellen, dat er gisteren, hier omtrent, door Fransche dragonders een kind is achtergelaten. In Visseghem weet men niets daarvan. Het is een vertelsel, zooals er in dezen ontstelden tijd vele worden uitgestrooid, niet waar?’

Telkens werd ik met verwondering of wantrouwen aangekeken, en, ondanks al mijne moeite, gelukte er niet in, iemand aan te treffen, die van zulk iets had gehoord.

Toen ik des avonds, ontmoedigd en afgemat, weder te huis kwam, bracht ik geene enkele inlichting mede.

Margriet meende, dat ik misschien niet aanhoudend, niet doelmatig genoeg in mijne onderzoekingen was geweest. Ik moest haar, zoo nauwkeurig mogelijk, de baan der dragonders aanduiden, en zij zou morgen zelve op zoek gaan.

[pagina 53]
[p. 53]

Na tot den avond te zijn uitgebleven, keerde zij, evenals ik, onverrichter zake terug.

De volgende dagen gingen wij te zamen of elk langs eenen verschillenden kant uit; maar ook deze pogingen mislukten geheel. Wij geraakten natuurlijk in twijfel, of de oude waardin mij geene ongegronde inlichting had gegeven, door te bevestigen dat de émigrés geen kind bij zich hadden. Het kon wel slapende in het diepe des rijtuigs hebben gelegen, zonder dat haar man het had bemerkt. In dit geval zou men het, evenals zijne ouders, verder in Frankrijk gevoerd hebben.

Wij zagen ons gedwongen onze vruchtelooze onderzoekingen te staken, met de hoop dat wij later wel tijding van de aangehoudene edellieden zouden bekomen.

Dan ontstond natuurlijk de vraag, wat wij nu te doen hadden en wat wij zouden beginnen, niet alleen aangaande het behoud van den schat, maar tevens aangaande onze eigene middelen van bestaan.

Ik bezat wel ongeveer tweehonderd kronen; maar dit geld kon niet altijd duren, en wij moesten het zorgvuldig sparen, dewijl het onze eenige hulpbron was, om op eene verbetering van onzen toestand te kunnen wachten. Naar Gent gaan, daaraan was vooralsnu niet te denken. De zware maal was moeilijk te vervoeren en, in alle geval, op reis niet te verbergen. Zulke aanzienlijke schat in ons bezit, zou natuurlijk argwaan verwekken, en wat konden wij antwoorden, indien iemand ons vroeg, waar wij dien hoop goud hadden bekomen? Neen, de schat moest blijven, waar de Fransche edelman zelf hem had nedergelegd en wij mochten ons van de bergplaats niet verwijderen.

‘Maar wat dan gedaan? Onze toestand kon onveranderd zoo blijven duren, maanden lang, jaren misschien. Waarvan zouden wij dan leven en de pacht van het hofken betalen?

Geld uit de reismaal nemen en tot ons onderkoud gebruiken, zulk gepeins verstieten wij met afschuw. Wij hadden

[pagina 54]
[p. 54]

God beloofd, den schat onverminderd voor zijne eigenaars te bewaren, en dien eed wilden wij, ten koste van derving en ellende, gestand doen.

Margriet was nog immer bij haar besluit gebleven, om te Gent in een klooster te gaan. Ik smeekte haar, van dit voornemen, althans voor eenigen tijd nog, af te zien; want mij bedroefde de gedachte, dat ik, alleen met mijne vrouw, den schat zou te bewaren hebben, en het verschrikte mij, iemand, die het geheim met ons deelde, verre van ons te zien weggaan. Om mijne nicht te overreden, deed ik haar gevoelen, dat hare belofte haar, evenals aan ons, zware, doch vrij aanvaarde plichten had opgelegd. Zij erkende dit wel, maar gaf mij geen ander antwoord, dan dat zij zich eens goed zou bedenken; misschien was er nog een middel om uit deze verlegenheid te geraken.

Des anderen daags, bij het ontbijt, zeide zij ons:

‘Vrienden, ik heb een middel gevonden. Het is niet schitterend; maar na mij het hoofd tot brekens toe te hebben gemarteld, kan ik niets beters uitdenken. Het zal, in alle geval, ons toelaten op gunstiger tijden te wachten. Ziethier de zaak: ik heb u een voorstel te doen. Helena is kleedermaakster en de lieden te Visseghem hebben hare behendigheid en haren goeden smaak in dit vak leeren schatten. Ik ben insgelijks ervaren in allerlei naaiwerk, gij weet het. Wat belet ons dit ambacht weder aan te vatten?’

‘Ach, de inwoners van Visseghem zijn tegen ons verstoord; zij zullen ons geen werk geven,’ zuchtte mijne vrouw.

‘Gij kent de menschen niet,’ wedervoer Margriet. ‘Wie vijanden heeft, vindt daarom juist vrienden. Daarenboven, dit is mijne zaak: ik zal klanten zoeken, en gij moogt zeker zijn, dat ik er u zal aanbrengen; in den beginne weinig, ongetwijfeld; maar allengs genoeg om ons toe te laten, met de vrucht van onzen arbeid onze pacht en de kosten van ons huishouden te betalen. Beschouw het

[pagina 55]
[p. 55]

slechts als eene tijdelijke toevlucht; zoohaast wij iets van de edellieden vernemen en weten hoe den schat terug te geven, herneemt elk onzer zijne vrijheid: gij zoekt een ander middel van bestaan en ik treed in een klooster.’

Na eene korte woordenwisseling daarover, keurden wij haar voorstel goed en stemden er in toe.

‘Nu moet ik u zeggen, hoe ik de zaak versta,’ zeide zij. ‘Klare rekeningen maken vaste vrienden. Wij deelen alles wat wij winnen, en dragen tevens elk ons deel van de huishoudelijke kosten.....’

‘Natuurlijk,’ murmelde Helena, ‘de helft onzer winst zal u rechtmatig toebehooren. Gelooft gij, nicht, dat wij het anders kunnen meenen?’

‘Gij begrijpt mij niet goed,’ verbeterde Margriet. ‘Niet de helft der winst zal mij toebehooren, maar slechts het derde deel. Zijn wij niet met ons drieën?..... Komt daar niet tegen op, vrienden; er is eene keerzijde: gij beiden zult de twee derden der huiskosten te dragen hebben.’

‘Maar ik kan toch niet met u arbeiden,’ merkte ik op.

‘Gij zult bezigheid zoeken,’ antwoordde zij. ‘Nu niet, wat later; eerst moeten wij weten, of wij in het kleermaken den grond van ons bestaan kunnen vinden. Wat gij dan wint, zult gij, evenals wij, in de gemeene kas storten; en zoo worden rechten, lasten en plichten voor ons volstrekt gelijk. Wij zullen elkander bijstaan en zelfs elkander dienen; maar niemand zal hier meid of knecht zijn. Zegt mij nu, of gij dit plan goedkeurt.’

Wij konden niet anders dan haar edelmoedig voorstel met dankbaarheid aanvaarden; en deze samenspraak eindigde met eene warme omhelzing tusschen mijne vrouw en Margriet.

Een uur later ging mijne nicht reeds naar het dorp, om Helena's besluit tot herneming van haar vroeger ambacht te doen kennen en klanten aan te werven.

Tegen den middag kwam zij terug met twee bestellingen, die wel niet gewichtig waren, doch veel voor de toekomst

[pagina 56]
[p. 56]

lieten hopen. Margriet vertelde ons, wat zij al gezegd en gepoogd had, om den lieden eenige belangstelling voor ons in te boezemen. Overal had zij te strijden gehad tegen het ingeworteld geloof, dat wij veel geld moesten bezitten en rijk zijn en wij ons slechts arm veinsden om de opspraak der dorpelingen te vermijden. Wij zouden later wel toonen, beweerden de lieden, dat onze oom ons slechts in schijn had onterfd. Margriet was er in gelukt, sommigen te overtuigen dat dit geloof ongegrond was; anderen had zij daarover in twijfel gebracht, ofschoon zij moest bekennen, dat zij bij den meesten hoop vruchtelooze pogingen had aangewend, om die valsche gedachte hun uit den harden kop te praten. Het deed er niets toe, meende zij; leverden wij goed werk en maakten wij kleederen, sterk van naad en fraai van snede, dan zouden de klanten er niet naar kijken, of zij gediend werden door arme of rijke werklieden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken