Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek
Afbeelding van Volledige werken 9. De schat van Felix RoobeekToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

Scans (15.57 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 238]
[p. 238]

XXIV

Er konden ongeveer twee maanden verloopen zijn, sedert Emma het gildefeest te Visseghem had bijgewoond, toen ik eenen zekeren toon van treurigheid in hare brieven begon op te merken. In liet eerst bleef dit nog verborgen onder woorden van liefde voor mij, voor hare grootmoeder of voor het geboortedorp; maar weldra voegde zich daarbij herhaalde klachten over hare wankelende gezondheid en eindelijk ook de uitdrukking van hare onverwinbare zucht om naar huis te mogen keeren.

Ik reed naar Doornik en ondervraagde de meesteressen der kostschool. Volgens hun gevoelen had Emma mij niets dan waarheid geschreven. Zij was inderdaad altijd zwaarmoedig en nu en dan onpasselijk. Men kende deze kwaal, welke men de landziekte noemde. Er bestond geen ander middel tot genezing, dan de terugkeer naar het vaderlijke huis; en dewijl Emma's opvoeding als voltooid mocht beschouwd worden, kon ik niets beters doen dan haar toe te laten, hare studiën beslissend te eindigen.

Ten gevolge van dien raad nam ik mijne dochter mede naar huis, overtuigd dat het verblijf te Visseghem weldra hare wangen den frisschen blos en haar hart de stralende vroolijkheid zou terugschenken.

Ik had mij niet bedrogen: zij toonde zich uiterst gelukkig, had een kinderlijk genoegen in zich bevallig te kleeden, zong, lachte, liep bijna alle dagen naar Blekhout,

[pagina 239]
[p. 239]

speelde daar als een levenslustig kind, zocht vriendinnen in het dorp en betooverde iedereen door hare bijzondere minzaamheid. Zoo voordeelig werkte de lucht van Visseghem op hare gezondheid, dat niet alleen haar rein gelaat zijnen rozigen glans zichtbaar terugkreeg, maar dat zij zelfs sterker scheen te worden.

Omtrent dien tijd ontving ik weder eenen brief van Margriet, benevens honderdvijftig franken. Zij verontschuldigde zich over de geringheid dezer som door mij te zeggen, dat zij, met van den morgen tot laat in den nacht te naaien, zich eene oogontsteking op den hals had gehaald; maar nu was zij weder genezen en zou pogen, de naaste maal mij wat meer te kunnen zenden. In mijn antwoord smeekte ik haar, dien overdreven arbeid toch te staken en hare gezondheid niet nutteloos in gevaar te brengen, aangezien ik met zekere stappen het tijdstip naderde, waarop onze schuld jegens den schat geheel zou vereffend zijn.

Mijne blijdschap over den terugkeer van Emma's welgemoedheid duurde niet lang. Na drie maanden van een gunstigen toestand begon ik te bespeuren, dat zij elken dag minder vroolijkheid toonde. Zoo verviel zij allengs weder in gedurige treurigheid, waarvan ik tevergeefs poogde de oorzaak te doorgronden, en die aan alles weerstond, wat ik inspande om ze te overwinnen. Mijne arme dochter verloor weder hare frissche kleur en hare opgeruimdheid, en verkeerde blijkbaar in denzelfden toestand, welke mij had genoopt haar de kostschool te doen verlaten. Ondervraagde ik haar of wilde ik haren geest opbeuren, zij verzekerde mij, dat ik mij ten onrechte over haar bekommerde: haar lette niets dan eene lichte ongesteldheid der zenuwen, die van zelve zou verdwijnen.

In de gedachte, dat Visseghem alle bekoorlijkheid voor haar had verloren en zij behoefte gevoelde naar vermaken, strookende met hare opvoeding en met de ontwikkeling haars verstands, besloot ik haar in eene meer uitgelezene

[pagina 240]
[p. 240]

samenleving te leiden. Zonder eenige vreugde of afkeer te toonen, reed zij bijna wekelijks met mij naar Rijssel, waar wij op gastmalen en avondfeesten met de hartelijkste minzaamheid werden onthaald.

Iedereen huldigde de bevalligheid mijner dochter, die - ofschoon meesttijds zeer stil en ingetogen - zich bijwijlen welgemoed en vroolijk toonde. Een mijner beste vrienden, een zekere heer Landeau, kon bovenal door zijnen geestigen kout en minzame taal Emma vermaken, en ik begon zelfs te gelooven, dat zij eene bijzondere genegenheid voor hem had opgevat. Het was een zeer rijk koopman. Wel naderde hij misschien de veertig jaar, maar hij had nog geheel liet voorkomen van een man in den schoonsten levenstijd; zijne wezenstrekken waren daarenboven regelmatig en zacht.

Eens, dat ik, aan een open venster der zaal van Mijnheer Sauval, mij met mijnen vriend Landeau alleen bevond, sprak hij mij half ernstig en half lachend van mijne dochter, en vroeg mij, of ik er nog niet op bedacht was haar te doen trouwen. Ik antwoordde, dat Emma nog veel te jong was, en gaf hem daarenboven te verstaan, dat ik stoffelijke redenen had om haar huwelijk zooveel mogelijk uit te stellen, aangezien ik slechts binnen eenige jaren in staat zou zijn, haar eenen behoorlijken bruidsschat te geven. Hierop deed hij door zijne woorden mij gevoelen, dat wel zeker zeer bemiddelde personen zich gelukkig zouden achten, de hand mijner dochter, ook zonder den minsten bruidsschat, te bekomen.

Het lag vooralsnog niet in mijne ontwerpen, op zijn aanbod acht te slaan. Veinzende hem niet te begrijpen, antwoordde ik hem, dat hij een overdreven denkbeeld van Emma s verdiensten had, en, wat daar ook van zijn mocht, ik op geene voorwaarden hoegenaamd er in zou toestemmen, nu reeds van de tegenwoordigheid mijner dochter, mijn eenig kind, beroofd te worden.

Deze samenspraak bleef zonder ander gevolg.

[pagina 241]
[p. 241]

Had ons verkeer in de deftigste kringen van Rijssel, gedurende de twee eerste maanden vooral, den geest mijner dochter opgebeurd en hare gezondheid zichtbaar verbeterd, die gunstige invloed verzwakte echter al spoedig. Zij begon allengs minder lust tot deze uitstapjes te toonen, bad mij somwijlen haar te huis te laten, en eindigde met weder in hare ziekelijke zwaarmoedigheid te vervallen, tot zooverre dat ik ernstig bekommerd werd, en besloot - zij mocht er in toestemmen of niet - onzen ouden dokter over haren toestand te raadplegen. Ik ging tot hem en trachtte, zoo goed ik kon, hem de verschijnselen van de onpasselijkheid mijner dochter uit te leggen. Op enkele woorden kon hij niet oordeelen; hij zou ten onzent komen en Emma bezoeken.

Ik bevond mij met mijnen klerk op het kantoor, toen de dokter er binnen trad en mij meedeelde, dat hij mijne dochter had gezien en tamelijk lang met haar gekout. Hij nam mij ter zijde en deelde mij in weinige woorden zijn gevoelen mede, waarna hij mij de hand drukte en heenging.

Mij tot den klerk wendende, vroeg ik hem:

‘Victor, hebt gij gehoord, wat de dokter mij zeide?’

‘Neen, Mijnheer,’ was zijn antwoord. ‘Geve de hemel, dat het niet van aard weze om uw vaderhart te bedroeven!’

‘Ja en neen,’ mompelde ik, de schouders ophalende. ‘Emma's toestand is wel niet erg: maar hij zou erg kunnen worden. De dokter beweert, dat zij zou moeten trouwen; de eenzaamheid, bovenal op een stil dorp als het onze, is haar nadeelig..... Trouwen! Wat denkt gij daarover, Victor?’

‘O, Mijnheer,’ kreet hij met eene plotselinge blijdschap, die mij verwonderde, ‘de dokter heeft zeker gelijk: hij is een man van groote ondervinding.’

‘Maar, Victor, mijn jongen,’ merkte ik op, ‘men vindt niet, zoo onder de hand, een gevoeglijken bruidegom.’

[pagina 242]
[p. 242]

‘Ha, ik ken iemand, Mijnheer,’ juichte hij, ‘iemand, die God op de knieën zou danken, mocht hij Mejuffer Emma ten altaar leiden!’

‘Gij?’ morde ik, hem verbaasd aankijkende.

‘Ja, Mijnheer, een deftig jonkman, geleerd, verstandig, en die sedert het laatste gildefeest niet opgehouden heeft aan Emma te denken.....’

‘Maar wien, wien bedoelt gij?’

‘Theodoor, des brouwers zoon.’

‘Ha, ha, des brouwers zoon!’ herhaalde ik met eenen zucht, als viel er een steen van mijn hart.

‘Ja, Theodoor, Mijnheer; de arme jongen wordt er ziek van en heeft mij gisteren nog zijn lijden geklaagd. Schenk hem de hand uwer dochter en gij zult twee gelukkigen maken.’

‘Twee gelukkigen? Zou Emma hem beminnen?’

‘Dat weet ik niet; maar zij toont zich immer vriendelijk voor hem, en ik geloof, dat, indien gij Mejuffer Emma daarover.....’

‘Kom, kom,’ viel ik ontevreden in, ‘dit is eene onmogelijke gedachte. De brouwer heeft niet minder dan negen kinderen. Wat hij zijnen zoon kan medegeven, is weinig..... en ik, die zoo pijnlijk worstelen moet om mijne schulden vereffend te krijgen, wat kan ik? Nog minder misschien. Emma zou arm zijn? Zulk lot mag ik haar niet bereiden, en gij, Victor, hebt de zaak niet grondig overwogen. Ik geloof dat ik voor mijne dochter eenen beteren echtgenoot zal vinden: een schatrijk man, verstandig, goedhartig en schoon zelfs.’

‘Is het zoo, Mijnheer, dan beken ik mijn ongelijk; mijn eenige wensch is, Mejuffer Emma gelukkig te zien.’

Ik verliet het kantoor, om op mijne leeskamer na te denken over het ontwerp, dat in mijnen geest was opgestaan. Ik zou mij naar Rijssel begeven en mijnen vriend Landeau gaan spreken, om te weten of hij nog in dezelfde gestemdheid verkeerde. Maar ik erkende welhaast, dat

[pagina 243]
[p. 243]

zijn verlangen in deze zaak niet alleen voldoende was, en ik allereerst mij hoefde te verzekeren, dat Emma niet zou weigeren zijne hand te aanvaarden.

Wat ik gevreesd had, verwezenlijkte zich. Emma toonde voor dit huwelijk een afkeer, dien ik, aangezien het verschil van ouderdom, zelfs niet poogde te bestrijden. Zij verstiet niet alleen de hand van M. Landeau, maar toen ik haar sprak van andere jongelieden, en eindelijk, ten einde raad, insgelijks van des brouwers zoon, bad zij mij weenend en op de knieën, haar nog niet van mij te verwijderen. Zij zou voortaan moed scheppen, zich vroolijk toonen en genezen. Ach, dwong men haar de vaderlijke woning te verlaten en verre van mij te leven, dan zeker zou zij ziek worden en verkwijnen!

Ik was wel gedwongen, toe te geven en van hare belofte en van den tijd de verbetering barer gemoedsstemming en harer gezondheid te verwachten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken