Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek
Afbeelding van Volledige werken 9. De schat van Felix RoobeekToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

Scans (15.57 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 9. De schat van Felix Roobeek

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 312]
[p. 312]

XXXIII

Ik meende deze terugreis te benuttigen, om eens ernstig en op beslissende wijze met Frédéric over onzen geldelijken toestand jegens elkander te kouten; maar zijn geest was te Visseghem, en zoo zeer hield zijne ongeduldige zucht om Emma weder te zien hem verslonden, dat hij, den eersten dag althans, onbekwaam was om op iets anders aandacht te leenen.

Den tweeden dag gelukte het mij, tegen zijnen dank echter, hem te dwingen mij aan te hooren. Hij beweerde, dat, aangezien alles nu tusschen ons gemeen ging worden, wij over deze vervelende geldzaken niet te spreken hadden; maar ik overtuigde hem, dat het onredelijk en onvoorzichtig was, aangaande stoffelijke belangen in het onbepaalde te verkeeren, dewijl daaruit later onaangename dingen konden ontstaan, en ik in alle geval geene rust zou genieten, zoolang mij de twijfel kon blijven, of ik wel mijnen plicht geheel had vervuld.

Na lang twisten, en toen wij beiden door vruchtelooze moeite waren afgemat, zeide hij:

‘Vader, ik wil aan deze pijnlijke worsteling tusschen ons een einde maken. Wat ik u ga voorstellen, is mijn laatste woord daarover, en blijft gij desniettemin mij weerstand bieden, dan verklaar ik u hier plechtig, dat ik nimmer iets van u zal aanvaarden dan den schat, die u door mijne ouders werd toevertrouwd. Nu stem ik toe, boven

[pagina 313]
[p. 313]

het beloop van den schat, nog over 50,000 franken naar mijn believen te beschikken. Het zal mij dienen om mijne erkentenis te bewijzen aan hen, die voor het kind der émigrés hebben gezorgd en geleden.’

Er was geen middel om hem van besluit te doen veranderen; ik moest, voor alsnog wel toegeven, en dewijl ik niet twijfelde, of de 50,000 franken waren bestemd om het lot zijner pleegouders te verzekeren, deed ik geene pogingen om zijne inzichten te kennen, en sprak hem verder niet meer over zijne stoffelijke belangen.....

Wij reden eindelijk over de grenzen van ons geliefd Vlaanderen. Frédéric was bleek van ongeduld, en ik kon bespeuren aan zijnen strakken blik en zijne bewegende lippen, dat hij Emma in den geest zag en haar de blijde tijding toeriep.

Toen wij eindelijk den kerktoren van Visseghem boven het geboomte begonnen te onderscheiden, greep hij mijne hand en zuchtte:

‘Vader, daar, daar wacht zij! Ach, mijne arme Emma, zij weet het nog niet! Nu weent zij nog misschien..... maar hoe gelukkig zal ze zijn! O, hadden de paarden vleugelen!’

Niet verre van ons dorp ontmoetten wij Maria, meester Bokstals oudste dochter, die met eenen korf aan den arm langs den steenweg kwam.

Ik deed de postkoets stilhouden en zeide haar:

‘Zuster, loop terug naar huis, zoo spoedig mogelijk, en zeg uwen vader en uwe moeder, dat ik hen verzoek, ben smeek, zonder uitstel naar de olieslagerij te komen. Zij zullen er wonderlijke dingen vernemen.’

‘Uwe nicht Margriet is ten onzent,’ meldde zij mij.

‘Ha, mijne nicht te Visseghem?’

‘Ja, sedert drie dagen. Onze zuster Trina is wat ziek, en Margriet is dezen morgen met kruiden gekomen om haar te genezen.’

[pagina 314]
[p. 314]

‘Nu loop en zeg mijne nicht, dat ik haar onmiddellijk moet spreken!’

De zweep kletste weder door de lucht, en de paarden hernamen hunnen snellen draf.

Nog niet geheel had de postkoets voor de poort der olieslagerij stilgehouden, of wij sprongen er uit en ijlden naar binnen.

Reeds van in den gang deed Frédéric het huis daveren onder de galmen zijner stem.

‘Emma, Emma, ik ben niet edel!’ riep hij. ‘Mijn vader was een burgerman, evenals uw vader; wij trouwen, gij wordt mijne bruid!’

Mijne dochter had zijnen roep gehoord en waarschijnlijk zijne woorden verstaan; want zij opende zelve de deur der kamer..... en, vooraleer ik het kon verhoeden, lagen de gelukkige verloofden in elkanders armen, weenend van onzeglijke blijdschap en, met den blik ten hemel, God dankend voor zijne eindelooze goedheid.

Na deze uitstorting zetten zij zich neder en begonnen minder luidruchtig te spreken. Wel deed Emma haren opgetogen vriend vele vragen en luisterde zij in schijn op zijne uitleggingen; maar telkens ontsnapten hun nieuwe vreugdekreten en juichten zij over het geluk, dat hen wachtte. Nu bestond er geen hinderpaal meer, zij zou zijne levensgezellin worden en hem mogen beminnen, altijd, altijd!

Daar trad eensklaps mijne nicht met meester Bokstal en zijne vrouw in de kamer.

‘Frédéric,’ zeide ik, ‘daar is Margriet Rijdams, met wie gij in mijn handschrift hebt kennis gemaakt.’

‘O, Margriet, Mejuffer Rijdams!’ riep M. Delsalle, opstaande en haar de beide handen drukkende. ‘Ik weet wat gij gedaan en geleden hebt voor mijne ongelukkige ouders en voor mij. Al de sterkmoedigheid, waarmede uwe ziel zoo mild was begaafd, hebt gij toegewijd aan de bewaring van mijn erfdeel; uwe schoonste jaren hebt gij

[pagina 315]
[p. 315]

opgeofferd voor het welzijn van een arm, afwezig kind. Lieve Margriet, wonderbaar hart, ik weet niet hoe mijne erkentenis u uit te drukken. Ha, gij hadt vroeger een levensdoel, de hemel gunt mij de macht het u te laten bereiken. Uit mijne hand zult gij de zoo lang gehoopte tienduizend Kronen ontvangen..... Neen, ik smeek u, weiger niet! gij zoudt mij ongelukkig maken. Blijf met ons wonen, ik zal er u om zegenen, of behoud uwe geheele vrijheid, maar aanvaard het getuigenis mijner dankbaarheid, mijner onvergankelijke vriendschap..... En gij, goede heer Bokstal, geene school meer! Op het hofken zult gij wonen, in stillen vrede, zonder zorg..... want ik wil het, al die mij lief hadden en mij goed hebben gedaan, moeten gelukkig zijn!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken