Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 12. Baas Gansendonck. Een zeemanshuisgezin. De dichter en zijn droombeeld. Eene uitvinding des duivels. (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 12. Baas Gansendonck. Een zeemanshuisgezin. De dichter en zijn droombeeld. Eene uitvinding des duivels.
Afbeelding van Volledige werken 12. Baas Gansendonck. Een zeemanshuisgezin. De dichter en zijn droombeeld. Eene uitvinding des duivels.Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 12. Baas Gansendonck. Een zeemanshuisgezin. De dichter en zijn droombeeld. Eene uitvinding des duivels.

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (16.20 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza
drama

Subgenre

roman
verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 12. Baas Gansendonck. Een zeemanshuisgezin. De dichter en zijn droombeeld. Eene uitvinding des duivels.

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Vierde Bedrijf

Eene slaapzaal in het paleis der Aarde. Het is nacht. De Dichter slaapt op eene rustbank; de gouden drinkschaal, zijner hand ontvallen, ligt ten gronde. Mundus en Delicia staan nevens hem en aanschouwen hem glimlachende. De Dichter doet eene beweging; het wordt een weinig licht.

Eerste tooneel.

de dichter, mundus, delicia.
delicia, met stille stem.
 
De dageraad komt op..... hij gaat ontwaken.
mundus.
 
Een nieuwe lust zal in zijn boezem blaken.
de dichter, langzaam zich oprichtende, op somberen toon.
 
Eilaas, hoe brandt mij 't gloeiend hoofd,
 
Van denkvermogen gansch beroofd!
 
Nog doet het beeld van zwarte droomen
 
Mij als een schuldige zondaar schromen;
[pagina 102]
[p. 102]
 
Maar wat mij heden is geschied,
 
Weet mijn ontsteld geheugen niet.....
(Hij wrijft zich het voorhoofd en treedt vooruit op het tooneel; het wordt licht.)
 
Verward en duister zijn mijn zinnen.
 
Wat angstig stormen woedt daarbinnen?
 
Hoe wreed die sombre hersenpijn!
delicia.
 
Geneest ze door den zoeten wijn.
de dichter.
 
O, neen, het is een helsch venijn!
mundus.
 
Onfeilbre medecijn
 
Voor al die droef of moedloos zijn.
de dichter, verstrooid en denkend.
 
Ik schrik..... Wat heb ik toch misdreven,
 
Om als een lafaard dus te beven?
 
Ik hoor 't, mijn arme ziele klaagt:
 
Een worm aan mijn geweten knaagt!
mundus, met kommer tot Delicia.
 
't Geweten worstelt nog; het licht wil dringen
 
In zijn gedacht.
delicia, roepende bij de schermen.
 
Eh, zusters, komt: hij wil zich nog ontwringen
 
Aan onze macht!
[pagina 103]
[p. 103]

Tweede tooneel.

de vorigen, de dochters der aarde.
de dochters der aarde.
 
Wie wil er ontvluchten
 
De zoete genuchten
 
Der aard?
 
Hij is, door de grijsheid,
 
Te vroeg tot de wijsheid
 
Ontaard.
 
Wij sieren het leven,
 
Door ons wordt verdreven
 
De smart;
 
Ons lonken betoovren,
 
Verleiden, verovren
 
Het hart!
(Zij omringen den Dichter, die, immer in gedachten verdiept, geene acht op hunne pogingen slaat.)
delicia, tot den Dichter.
 
Het nieuw genot zal alle pijn verdrijven,
 
Waarom dus treurig blijven?
de dichter, uit zijne verslondenheid opschietende.
 
Laat af! een straal verlicht den nacht
 
Van mijn verdoofd gedacht.....
 
Onmooglijk, o mijn God!
mundus.
 
Nu, wat doet u zoo schrikken?
[pagina 104]
[p. 104]
de dichter.
 
Ik durf in den kolk mijns geheugens niet blikken.
 
Wat aaklige droom!
mundus.
 
Neen, geen ijdele schijn:
 
Geluk en vermaken genoot ge in den wijn.
de dichter.
 
Ik hoorde in mijn slaap eenen noodkreet herklinken,
 
Die ijzing en schroom in mijn ziele deed zinken.
 
Wie riep mij dus?
delicia.
 
't Beeld, dat uw droomen vervult;
 
't Blijft eeuwig voor u in het duister gehuld.
de dichter.
 
Waar is ze?
mundus.
 
Gij hebt ze voor eeuwig verloren.
de dichter.
 
Ontferming! Ach, wil mij het hart niet doorboren!
delicia.
 
Te laat, zij is dood!
de dichter.
 
O, wat heb ik gehoord?
delicia, zegevierend.
 
Door u, door de hand van haar minnaar vermoord.
[pagina 105]
[p. 105]
de dichter, hij springt terug en slaat zich de handen aan het hoofd.
 
Te laat? Zij is dood?..... En 'k heb zelf haar vermoord!
de dochters der aarde, lachende.
 
Hij worstelt om uit onze handen
 
Los te raken;
 
De wanhoop zal zijn slavenbanden
 
Vaster maken.
 
Alle kracht
 
En macht,
 
Alle gloed
 
En moed
 
Zijn hem ontzonken.
 
Des Dichters star heeft uitgeblonken!
mundus, tot het Koor.
 
Vermetel is uw spot: de strijd is niet gedaan.
 
Blijft hem bekoren;
 
Hij mocht ons banden nog ontgaan.
delicia, tot den Dichter.
 
Geen moed verloren.
 
Staak, zoete vriend, dit nutteloos geklag;
 
Put nieuwen lust uit onzen liefdelach.
de dichter, met bitterheid tot Delicia.
 
Verwijder u, door uwe valsche lonken
 
Ben ik zoo diep in 't aardsche slijk gezonken.
 
Gij hebt mijn ziel gedood!
[pagina 106]
[p. 106]
mundus.
 
Zij heeft u lief, de maagd die gij verstoot.
de dochters der aarde, naderen den Dichter.
 
Ha, droog toch uwe ijdele tranen,
 
't Is dwaas, zich verloren te wanen;
 
't Geluk is voor hem die het zoekt.....
de dichter, met gramschap.
 
Ho, weg! geen hoop voor mij: ik ben gevloekt!
 
Gij hebt mij aan de stof gekluisterd;
 
Mijn hart is koud, mijn geest verduisterd;
 
Verborgen is het hemellicht
 
Voor mijn gezicht.
 
Gij, valsche vreugden, die mij hebt doen vallen,
 
U haat ik allen!
 
En eeuwig blijft mijn haat
 
Voor u, gij bronnen van het kwaad!
de dochters der aarde.
 
Ja, droog toch uwe ijdele tranen.
 
't Is dwaas, zich verloren te wanen.
de dichter, woedend, verjaagt hen met geweld.
 
Gebroed, dat den mensch tot het kwade verzoekt,
 
Ontvlucht mijnen haat, weest voor eeuwig gevloekt!
(Allen af, behalve den Dichter.)
[pagina 107]
[p. 107]

Derde tooneel.

de dichter, alleen, na sombere overweging, met afschrik.
 
Eilaas, zoo wordt mijn bitter leven doelloos,
 
En mijne ziel voor alle vreugd gevoelloos!
 
De wereld is voor mij een sombre nacht,
 
Waar niets dan smart den vuigen lafaard wacht:
(Hij zet zich hopeloos neder en heft na eene wijl klagend en verzuchtend, de handen op, als sprak hij tot een onzichtbaar wezen.)

Romance.

I.
 
O Engel, zoete geest, wiens zuivre liefde
 
Mijn troost op aarde was,
 
En, telkens dat het Dichterwee mij griefde,
 
Mijn harteleed genas,
 
Gij waart de starre van mijn leven;
 
En ik, door vuigen spot,
 
Heb u zoo koel den laffen slag gegeven!
 
'k Verdien mijn aaklig lot!
II.
 
Eilaas, geen hope meer! het mag mij rouwen,
 
Mijn misdaad was te groot.
 
Mijn blik zal nimmer u beschouwen,
 
'k Heb zinloos u gedood.
 
Wat waart ge schoon! Alleen u aan te staren
 
Was 't hoogste zielsgenot.
 
Voortaan ontbreekt uw lach mijn droeve jaren.
 
Hoe wreed die boet, o God!
[pagina 108]
[p. 108]

Vierde tooneel.

de dichter; idea, staat gansch omsluierd uit den grond op, en zingt met stille stem, als herhaling der twee vorige verzen.
idea.
 
Ja, Dichter, roer zoo diep der ziele snaren,
 
Gij roept mij tot een schooner lot!
de dichter, verrast en luisterende doch haar nog niet ziende.
 
Eilaas, wat bittre spot!
 
Haar englenstem komt op den wind mij toegevlot.....
idea, met halve stem.
 
Werd uw vroeger geluk door de zonde verloren,
 
Tot een grooter geluk wordt ge wedergeboren.
 
Uit de vlam van 't berouw, met helglanzend gewaad,
 
Onze ziel, als de Phenix, weer levend ontstaat.
de dichter, haar bemerkende, springt op.
 
O hemel, ik dwaal..... of is 't tooverij?
idea, werpt haren sluier af en treedt vooruit.
 
Uw zoete vriendinne; herkent ge mij?
de dichter, verbaasd.
 
Mijn droombeeld!
idea.
 
Uw droombeeld. Ik ben gezonden
 
Door God.
[pagina 109]
[p. 109]
de dichter, klagende.
 
Aan mijn hoofd kleeft de smet der zonden!
idea.
 
Gezuiverd zijt gij door het diep berouw.
de dichter.
 
Hoe snood en hoe laf brak ik mijne trouw!
idea.
 
Aanvaard mijne liefde.
de dichter.
 
'k Mistrouw mijne zinnen.....
 
Gij, Engel, gij zoudt mij nog kunnen beminnen?
idea.
 
Met dubbel geluk en vernieuwd gevoel.
 
Wij streven te zaam naar ons hemelsch doel!
Te zamen, met blijdschap.
de dichter
 
O, zoete hoop, gij doet mij 't harte beven
 
Van twijfel en geluk!
 
Gedankt, mijn God, gij hebt het zondenjuk
 
Van mijne schouders opgeheven!
 
Bemind door haar en droomend aan haar zij,
 
Word ik herboren
 
En uitverkoren
 
Tot geestesglans en poëzij!
[pagina 110]
[p. 110]
idea.
 
O, zoete hoop, u wacht een beter leven
 
Vol blijdschap en geluk!
 
Gedankt, mijn God, gij hebt het zondenjuk,
 
Van zijne schouders opgeheven!
 
Bemind door mij en droomend aan mijn zij,
 
Wordt hij herboren
 
En uitverkoren
 
Tot geestesglans en poëzij!
de dichter, op getogen, wil haar grijpen.
 
Niets kan voortaan ons van elkander rukken;
 
Niets, dat mij nog in mijne wenschen stuit.
 
'k Wil u omarmen, op mijn kloppend hart u drukken!
idea.
 
Bedwing, bedwing toch uwe ontsteltenis!
 
Zoolang uw ziel niet gansch gelouterd is,
 
Kunt gij in zulke poging niet gelukken.
de dichter, heft de handen biddend in de hoogte.
 
O groote God, heb medelij!
 
Zie toch ontfermend neer op mij!
 
Tot eeuwig hopen zijn verwezen
 
En altijd worstlen, smachten, vreezen,
 
Zulk lot, vol angst en vol gevaar,
 
Is mij te zwaar!
 
Moet ik tot na het graf den engel derven,
 
O laat mij sterven,
 
God, laat mij sterven!
[pagina 111]
[p. 111]
stemmen van onzichtbare hemelgeesten, mannenkoor.
 
Neen, wensch niet te sterven; het aardsche leven
 
Heeft God aan zijn schepsel tot proef gegeven.
 
Niet moedloos geweken, niet laf gezwicht;
 
Leven en lijden
 
Hopen en strijden,
 
Zijn 's menschen bestemming en 's menschen plicht.
(Geheimzinnig licht.)
idea, tot den Dichter.
 
Triumf, triumf, wil u verblijden:
 
Daar onthult voor uw oog zich het hemelsche licht!
de dichter en idea.
Te zamen.
de dichter.
 
Zou waarlijk God mij mild vergeven,
 
Wat ik zoo schuldig heb misdreven?
 
Genezen waar mijn lange smart.
 
Van zoete hope trilt mijn hart.
 
U nooit verlaten, u beminnen
 
Met ziel en zinnen?
 
En juichend leven hand aan hand
 
In eeuwgen liefdeband!
idea.
 
God heeft u heden mild vergeven,
 
Wat gij zoo schuldig hebt misdreven.
 
Genezen is uw lange smart!
 
Van zoete blijdschap trilt mijn hart.
[pagina 112]
[p. 112]
 
U nooit verlaten, u beminnen
 
Met ziel en zinnen,
 
En juichend leven hand aan hand
 
In eeuwgen liefdeband!

Vijfde tooneel.

de vorigen, mundus, delicia, de dochters der aarde, optredende.
de dochters der aarde.
 
Verdwenen is de nacht.
 
Na 't zoete rusten
 
Ontstaan de lusten
 
Met meerder kracht.
 
Hervat den vreugdebeker;
 
Nu blaakt er, zeker,
 
In uwe borst
 
Een nieuwe dorst.
idea, blijde en trotsch tot het Koor.
 
Ja, nadert; om uwe schande bij te wonen:
 
Mijn minnaar zegepraalt!
mundus.
 
Te vroeg gejuicht; wij zullen u gaan toonen,
 
Wie hier door hoogmoed dwaalt.
de dichter, tot het Koor.
 
Vertrekt. gij snood gebroed, wat komt gij zoeken?
idea, tot het Koor.
 
Vermeetlen, hoopt ge nog?
[pagina 113]
[p. 113]
de dichter.
 
O, weg! Moet ik ten tweede maal vervlo eken,
 
Uw valschheid, uw bedrog?
de dochters der aarde, zij omringen den Dichter.
 
Bemin ons, wij zullen u geven
 
Het schoonste, het vroolijkste leven,
 
Bestrooien met bloemen uw baan,
 
Uw hart met genot overlaan!
de dichter, met verachting en gramschap.
 
Zinkt neder in den nacht, die u gebaard heeft,
 
Gij broedsel, dat alleen tot kwaad op aarde leeft!
 
Ten hemel blijft voortaan mijn oog gericht;
 
'k Wil leven steeds voor waarheid, deugd en plicht.
 
Mijn hart zal immer trouwe liefde wijden
 
Den Engel, die mij minde in vreugd en lijden.
 
Ik zweer, terwijl 'k uw valschen glans bespot,
 
Aan poëzij mijn geest: mijn ziel aan God!
(Men hoort dondergedrommel.)
de dochters der aarde, verschrikt.
 
De hemel zucht, de wolken gloeien!
 
Ach, hoort den fellen donder loeien.....
de dichter.
 
Hoe angstig siddert de aard!
delicia.
 
Wat dreigt ons? 'k Ben vervaard.....
[pagina 114]
[p. 114]
de dochters der aarde.
 
O, God der heemlen, wil ons heden sparen!
idea, plechtig.
 
't Besluit des Heeren gaat zich openbaren!
(Het achterdoek gaat op. Men ziet den hemel der geesten. Een Grieksch altaar in hun midden; daarbij drie hoogpriesters. De geesten zijn de schimmen van Homerus, Virgilius, Dante, Vondel, Milton, Camoens, enz., enz.)

Zesde Tooneel.

de vorigen, hemelsche geesten.
de hemelgeesten (mannenkoor).
 
Wie smetteloos leefde is een liefling des Heeren,
 
Hij kome de schaar der verkoornen vermeeren!
 
Maar, boven al anderen hooger geplaatst,
 
En Gode naast,
 
Zijn de zielen
 
Die vielen
 
En opstonden, moedig en tronw,
 
Gezuiverd door 't vuur van 't berouw.
de dichter, idea, muxdus en delicia.

Samenzang.

de dichter en idea.
 
O heil {ik / hij} mag den hemel binnentreden!
 
Gezegend zij de smart {die 'k heb / door hem} geleden!
[pagina 115]
[p. 115]
mundus en delicia.
 
O heil, hij mag den hemel binnentreden!
 
Verwinnend heeft hij tegen de aard gestreden!
de hemelgeesten.
 
Gelukkig paar, weest een, 't is Gods besluit!
idea.
 
O, lieve bruidegom!
de dichter.
 
Beminde bruid!
(Zij naderen tot het altaar; een der hoogpriesters heft in stilte de handen over hunne hoofden en schijnt eene zegening uit te spreken.)
de dochters der aarde.
 
Gevloekt zij het goede,
 
Gevloekt zij de Bard!
 
De nijd en de woede
 
Doorvlijmen ons hart!
de hemelgeesten.
 
Waarheid en deugd overwonnen de logen
 
Glorie zij God in den hoogen!
 
't Is Hij, die de zuivere harten beloont;
 
't Is Hij, die den arbeid des geestes bekroont.
 
Zijn hemelglans schenkt Hij, die hebben geleden
 
Of moedig voor waarheid en menschheid gestreden.
[pagina 116]
[p. 116]
de dochters der aarde.
 
Wij zijn overwonnen, wat schandelijk lot!
(Nu eerst, het zinnebeeldig huwelijk voltrokken zijnde, werpen de Dichter en Idea zich in elkanders armen. Apothéose.)

Algemeen slotkoor.

 
Waarheid en deugd overwonnen de logen.
 
Glorie zij God in den hoogen!
 
Glorie zij God! Glorie zij God!

EINDE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken