Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 20. Het ijzeren graf (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 20. Het ijzeren graf
Afbeelding van Volledige werken 20. Het ijzeren grafToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 20. Het ijzeren graf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (14.44 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 20. Het ijzeren graf

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

XII

Sedert zes maanden was ik van de klasse der antieken overgegaan naar het Leven, zijnde dit alsdan de hoogste trap van het onderwijs der Antwerpsche academie. Nog een goed jaar, en mijne kunststudiën zouden voltrokken zijn.

In mij ontstond nu allengs eene beheerschende neiging om in de eenzaamheid mijner kamer eene eigene schepping te beproeven. Wel had ik reeds honderdmaal ingevingen mijner fantasie in potaarde geschetst; maar dit was slechts een vluchtige arbeid zonder ernst, bestemd om onmiddellijk tot de boetseering van andere gedaanten te worden verkneed. Ditmaal zou ik iets gewetensvol maken, langzaam, met inspanning des geestes en zooverre tot de volmaaktheid gedreven, als mijne kunst het mij zou toelaten.

Rosa had weleer het vormeloos werk van een arm kind met liefde aanvaard en daardoor in zijn hart het vuur der kunstdrift doen ontvlammen. Nu was het kind een beeldhouwer geworden, en hij was vertrouwend genoeg in zijne macht, om de hand aan eenige eigenaardige schepping te durven leggen. Voor wien kon dit eerste werk des kunstenaars

[pagina 118]
[p. 118]

anders bestemd zijn dan voor haar, die alleen de bron en de reden was van zijn zedelijk wezen, van zijne begeestering en van zijne hoop?

Hoe lachte dit gepeins mij toe! Het verblindde mij zooverre, dat ik, alhoewel mijne studiën nog onvolledig waren, niet twijfelde, of ik zou een meesterstuk voortbrengen, en dit meesterstuk, welks vormen slechts onduidelijk in mijne hersens lagen geteekend, bewonderde ik en beminde het op voorhand met ongemeene drift en diep geloof.

Rosa zou binnen twee maanden wederkeeren; in zoo weinig tijds kon ik mijn werk niet afgemaakt krijgen; maar haar geboortedag viel op het einde van Januari. Dit was eene gelegenheid om haar de eerste vrucht mijner kunst ten geschenke te brengen; en mij zou aldus tijd genoeg gegund zijn om mijnen arbeid met de nauwkeurigste zorg te volmaken. Ik zou van dit voornemen voor alsnu aan niemand iets zeggen, zelfs niet aan M. Pavelyn. De blijdschap mijner weldoeners zou des te grooter zijn, indien ik hen onverwachts door een schoon en verdienstelijk kunstwerk kon verrassen.

Na lang denken en droomen, na vijftig onderwerpen te hebben beschouwd en er schier zoovele in potaarde te hebben geschetst, besloot ik tot het uitvoeren eener groep, die de Bescherming zou verbeelden, en ik geraakte door het afzonderlijk studeeren der vormen eindelijk tot eene bepaalde samenstelling.

Op een voetstuk, dat eene graszode was, zat een kind, - een jongsken, - geknield, met het hoofd gebogen en in de houding van een nederig en hulpbehoevend wezen. Zijn arm rustte op den rug van

[pagina 119]
[p. 119]

een slapend lam, en bij hem lag de herdersstaf. Nevens den kleinen herder stond in eene statige houding een arm kind, - een meisje, - dat de eene hand beschermend op het hoofd van het jongsken legde en met de andere in de ruimte vooruitwees, als wilde zij zeggen: ‘Heb moed, ginds fonkelt de star der toekomst!’

Ik was beheerscht door de herinneringen mijner kindsheid en door gedaanten, die levend voor mijne oogen stonden. Dit belette mij, wat moeite ik ook deed, te gehoorzamen aan de kunstregelen der school. Mijne beelden waren niet vol, niet rond genoeg; en er was in de evenredigheid der deelen iets magers, eene alledaagsche natuur, die mij van de Grieksche schoonheid deed afdwalen, maar mij dichter bracht bij de droomachtige en meer zedelijke vormen der oude Christenkunst, welke men verkeerdelijk Gotkisch noemt.

Naarmate mijn arbeid vorderde en de hoofden der beelden, die ik allereerst afwerkte, hunne ware uitdrukking toonden, begon ik zooveel liefde voor mijn werk te gevoelen, dat ik soms op mijn eenzaam kamerken uren lang beweegloos bleef zitten, met de boetseerpriemen in de hand, weggerukt, dwalend en in vergetelheid mijn oog op het gelaat van het beschermende meisje houdend. Het was mij op zulken stond, alsof mijn beeld leefde; het scheen tot mij te spreken; ik waande, dat er eene ziel in woonde, die in gemeenzaamheid met mijne ziele was.

Zulke dwaasheid doet u het hoofd schudden? Inderdaad Mijnheer, gij moet het weten door ondervinding: de geest des kunstenaars doolt somwijlen zooverre weg, dat hij de grens der wezenlijkheid

[pagina 120]
[p. 120]

overstapt en in de duisternissen der zinneloosheid zich verliest. Maar gij zult lichtelijk begrijpen, wat mij dus in mijn eigen werk betooverde. Er was in den glimlach, die van des meisjes gelaat op het arme jongsken straalde, iets zoo geheimzinnig dieps en zoo roerends, dat ik sidderde, telkens dat ik zelf den lach van mijn beeld ontving. Geen wonder, niet waar? Deze lach was dezelfde uitdrukking, die op Rosa's edel aangezicht had geblonken, toen zij de eerste maal in het nederig boerenhuis de hand van een stom kind had gedrukt. En hoef ik er wel bij te voegen, dat de wezenstrekken van mijn beeld geene andere waren dan de herspiegeling van het fijn en engelachtig aangezicht, dat zich op dien stond voor eeuwig in mijne ziel had gedrukt? Oh, de jaren hadden Rosa ontwijfelbaar veranderd; ik zou ze nooit meer zien zooals ze onverpoosd mij voor den geest zweefde; maar mijn beeld toch, mijne beminde schepping deed ze herleven voor mijne oogen, eenvoudig, fijn, mild en bekoorlijk als de zoete vriendinne van den armen kleinen Leo!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken