Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 20. Het ijzeren graf (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 20. Het ijzeren graf
Afbeelding van Volledige werken 20. Het ijzeren grafToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 20. Het ijzeren graf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (14.44 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 20. Het ijzeren graf

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 168]
[p. 168]

XVIII

Er verliepen twaalf dagen, vooraleer ik het wagen durfde, naar de woning van M. Pavelyn te gaan. Ik had intusschen meer dan eens door mijnen huisbaasvernomen, dat Rosa niet ziek was. Nu echter kon ik mijn bezoek niet langer verschuiven, zonder mij bloot te stellen aan het gevaar van uitleggingen over mijn wegblijven te moeten geven, dewijl de Zondag gekomen was, waarop ik het middagmaal met mijne beschermers moest nemen.

Met inzicht bood ik mij ten huize van M. Pavelyn aan op het uur, dat men gewoonlijk aan tafel ging. Ik vond dienvolgens het gansche huisgezin vereenigd. Rosa was zeer droefgeestig: doch ik bemerkte in haar geen ander teeken van verbittering meer dan eene uiterste koelheid en eenen zekeren afkeer van rechtstreeksche samenspraken met mij. Zij ontweek op eene zichtbare wijze de gelegenheid om mij het woord toe te sturen, en hield den blik meest altijd neergeslagen of tot hare moeder gericht. Andersscheen zij geenszins verlegen, en het weinige, dat zij zeide, sprak zij in volle vrijheid des geestes. Slechts eens noemde zij mijnen naam; evenwel klonk ditmaal de plechtvorm Mijnheer Wolvenaer niet met dezelfde

[pagina 169]
[p. 169]

scherpheid als de laatste maal, dat ik hem uit haren mond had gehoord.

Het spreekt van zelf, dat ik niets kon bijdragen, om de neergedrukte redekaveling bij het middagmaal te verheffen of ze door geestigheid te vervroolijken. Wel deed ik een groot geweld om opgeruimd te schijnen: maar telkens dwaalden mijne gedachten weg, en ik verviel in eene onverwinnelijke zwaarmoedigheid.

M. Pavelyn klaagde over ons beiden. Wat Rosa betreft, hij kon haar verontschuldigen, dewijl zij niet gansch gezond was, zooals hare zichtbare bleekheid het bewees; maar ik, die geene redenen had om verdrietig of vervelend te zijn, ik deed niet wel, meende hij, met aldus, door onspraakzaam te zijn, de treurigheid zijner dochter nog te vermeerderen, in stede van haar door blijmoedigen kout te troosten.

Zoohaast het middagmaal was geëindigd, wilde M. Pavelyn mij met Rosa bij de piano doen zingen, onder voorwendsel dat niets het gemoed meer opbeurt dan de zang. Rosa weigerde de piano te naderen; zij scheen zelfs van de muziek te schrikken; want daar ik, om aan het verlangen van M. Pavelyn te voldoen, een muziekblad in de hand nam en tegen mijnen dank ging zingen, verklaarde Rosa, dat zij zich onbekwaam gevoelde om de galmen mijner stem of de klanken der piano te verdragen. Zij had pijn in het hoofd, zeide zij, en hare zenuwen waren aangejaagd tot eene uiterste gevoeligheid.

Na vele moeite te hebben aangewend, om Rosa tot goede luim te brengen, zag M. Pavelyn, dat zijne pogingen vruchteloos zouden blijven. Met ongeduld in de stem riep hij de meid en gebood haar de speel-

[pagina 170]
[p. 170]

tafel vooruit te brengen, mij verzoekende eene partij op het schaakbord met hem te spelen, zooals ik overigens gewoon was elken Zondag, maar laat in den avond te doen.

Nauwelijks hadden wij het spel begonnen, of Mev. Pavelyn kondigde ons aan, dat zij op verzoek van Rosa met haar een beetje uit wandelen ging, om haar wat versche lucht te laten scheppen. Zij zouden in het voorbijtreden misschien een bezoek afleggen ten huize van den bankier, in de Keizerstraat, om Rosa toe te laten hare vriendin Emilia den goeden dag te brengen; en het was dienvolgens wel mogelijk, dat zij daar wierden opgehouden. Werd het wat laat, dan baden zij M. Pavelyn de goedheid te hebben om de koets te doen inspannen en hen te komen afhalen.

Terwijl ik voor het schaakbord zat en m schijn de kansen van het spel overwoog, dacht ik aan het weggaan van Rosa. Zij begaf zich naar, de Keizerstraat, in het huis zelf, waar de jongeling woonde, die mij hare genegenheid voor altijd had ontroofd! Zij zou een gedeelte van den dag doorbrengen in gezelschap met Conrad Van Somerghem! Dan, nog dieper kwetste mij de overtuiging, dat zij door haar vertrek mij met onverborgen inzicht had willen vernederen. Zij ging uit wandelen door een koud en zuur weder, omdat zij niet wilde blijven waar ik was. Zoo afkeerig was zij nu van mij geworden, dat zij mijne tegenwoordigheid niet meer korb verdragen! Duidelijker toch kon men zijnen haat niet aan iemand betuigen.....

Dus in gepeinzen, dwalend, speelde ik als een onwetend kind. Eerst lachte M. Pavelyn over mijnen

[pagina 171]
[p. 171]

misgreep; maar hij werd bij de tweede grove feil ongeduldig, en verweet mij mijne veratrooienis met zulke strengheid, dat ik tot het besef des plichts werd geroepen en van dan af mij een oneindig geweld aandeed om eene nauwkeurige acht op het spel te geven.

Bij geluk won ik de eerste partij; maar ik verloor de tweede en de derde.

Wij staakten het spel; want bij de kortheid der winterdagen viel de avond vroeg in, en nu verminderde reeds het licht in de kamer, M. Pavelyn naderde zijnen zetel tot het vuur en begon met mij over verschillige dingen te kouten.

Hij sprak mij over den aanstaanden prijskamp der academie en spoorde mij aan, om al mijne krachten in te spannen tot het behalen van het gouden eeremetaal. Volgens hem kon de lauwerkroon mij moeilijk ontsnappen; maar desniettemin meende hij, dat ik niet te blindelings in mijn geluk mocht gelooven. Hij bezwoer mij dus, geene vlijt, geen geweld op mij zelven te sparen om de schoone zegepraal te behalen. Hij bad en smeekte mij, die vergenoeging hem te bezorgen als een teeken mijner dankbaarheid en als eene belooning voor alwat hij ten mijnen gunste sedert mijne kindsheid had gedaan.

Diep was ik geroerd door de rechtzinnige blijken der welwillende deelneming mijns beschermers, en ik beloofde hem, de verhoopte lauwerkroon te zullen brengen, al moest ik zelfs het onmogelijke daartoe beproeven.

Wij spraken ook van Rosa. Hij klaagde over de onbegrijpelijke zwaarmoedigheid, die sedert eenigen tijd allengs over haren geest was neergezakt en nu

[pagina 172]
[p. 172]

zelfs hare gezondheid dreigde te ondermijnen. Reeds viermaal op acht dagen had hare moeder haar in de eenzaamheid verrast met oogen vol tranen: zij was altijd van slechte luim, en, alhoewel zoet en stil, vervelend en onaangenaam voor iedereen. Men had bij haar aangedrongen, om te weten, of zij iets wenschte of verlangde; maar zij betuigde, dat zij geene enkele begeerte had, en drukte de meening uit, dat eene ontsteltenis harer zenuwen de eenige bron was van hare smarten en van hare gedurige droefgeestigheid. M. Pavelyn was niet zonder vrees; hij wist, dat zijne dochter vroeger zeer zwak van gezondheid was geweest en nu nog geene krachten te verliezen had. Bij de eerste gelegenheid zou hij naar Brussel reizen, om aldaar met eenen befaamden geneesheer te raadplegen; maar hij wilde het haar niet zeggen, of dokters der stad in huis brengen, uit vreeze van haar en hare moeder te verschrikken.

Nadat onze samenspraak daarover ten einde was geloopen, vroeg ik oorlof om mijnen beschermer te verlaten, die mij overigens reeds gezegd had, dat hij voornemens was, zich bij zijne vrouw en zijne dochter te gaan vervoegen, indien zij vóór het invallen der duisternis niet te huis gekomen waren. Hij drukte mij de hand en sprak tot groet nog eenige minzame woorden, om mij voor den aanstaanden prijskamp der academie tot sterkte van wil en tot inspanning van al mijne middelen aan te moedigen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken