Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 20. Het ijzeren graf (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 20. Het ijzeren graf
Afbeelding van Volledige werken 20. Het ijzeren grafToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 20. Het ijzeren graf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (14.44 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 20. Het ijzeren graf

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 181]
[p. 181]

XX

Ik was niet langer dan een uur op mijne kamer, toen de dokter zich reeds aanbood. Na eenige ondervragingen aangaande den aard en den duur mijner kwaal, zeide hij, dat er vele hardnekkige koortsen in Antwerpen waren, alhoewel het jaargetijde dit niet medebracht. Niettemin meende hij mij te kunnen voorzeggen, dat mijne ongesteldheid na een tiental dagen zou verdwijnen. Hij schreef mij een mengsel van quinquina en van bittere wortels voor, dat hij roemde als schier onfeilbaar tegen de Antwerpsche polderkoorts. Hij zou in den namiddag terugkeeren, ofschoon hij dit nutteloos achtte; maar zoo was het verlangen van M. Pavelyn, die hem met degenezing had belast.

Des anderen daags was het mijn koortsdag. Reeds van in den vroegen morgen ging en kwam de huisvrouw van baas Jan de trappen op en af onder allerlei voorwendsels. Zij bracht ingelegd fruit en sappen van vruchten bij mijn bed, vroeg mij met teeder medelijden of ik mij wel gevoelde, en betoonde mij zooveel belangstelling, dat ik niet kon begrijpen hoe deze oude vrouw, gewoonlijk zoo onverschillig, eens-

[pagina 182]
[p. 182]

klaps voor mijn lijden was gevoelig geworden als eene moeder, die waakt bij haren zoon.

Gedurende vier dagen bleef mijne verwondering aangroeien; want zij waren inderdaad buitengewoon, de zorgen, waarmede bazin Peternelle mij omringde. Niets scheen goed genoeg voor mij: de grond, dien ik betrapte, was te hard voor mijne voeten: de brave vrouw had den vloer mijner werkkamer, zelfs tegen mijnen wil, overdekt met al de stukken tapijt, welke zij had kunnen vergaderen. Gedurende den ganschen dag kwam zij zien of ik het vuur in mijne kachel wel zorgvuldig onderhield; en waar zij eene spleet in de deur of venster vermoedde, stopte zij alles dicht toe, om mij voor den trek der buitenlucht te behoeden.

Ik drong aan om de reden dier uitzonderlijke zorg te kennen, en gelukte er eindelijk in, Peternelle door allerlei vragen te vermoeien en haar tot spreken te brengen.

Rosa! Rosa had haar met tranen in de oogen gebeden, voor mij te zorgen en mij te bewaken als eene moeder haar kind! Aldus, ondanks hare liefde voor eenen anderen man, was er evenwel nog plaats in haar hart gebleven voor het medelijden met de smarten van den vriend harer kindsheid!

Dit gepeins vervulde mij met blijdschap en deed mij glimlachen gedurende eenen ganschen halven dag; maar allengs wierp ik mij op tegen de zinnelooze hoop, die mij ontstelde, en overtuigde mij, dat deze zalige droomerij, waarin mijne ziel nu dwaalde, niets was dan eene ijdele begoocheling. Dat Rosa medelijden had met mijne ziekte, was dit niet geheel natuurlijk? Had ik ooit aan de ingeborene goedheid en aan den edelmoed haars harten getwijfeld? Maar

[pagina 183]
[p. 183]

mocht ik wel hopen, dat zij mij ooit hare genegenheid nog kon terugschenken, nu tusschen haar en mij een andere, een beminde man zich was komen plaatsen? Hoe het zij, en wat ik ook poogde om mij zelven te onttooveren, hoe onophoudend de naam Conrad Van Somerghem ook in de ooren bromde, er bleef mij van de veropenbaring der oude vrouw een zoete twijfel en een groote troost.

De geneesmiddelen, mij door den dokter voorgeschreven, hielden de koorts niet staan. Integendeel, de ziekte scheen in hevigheid aan te winnen onder den invloed der medicijnen; en niettemin voorspelde de dokter mij eene aanstaande genezing, omdat de laatste aanvallen der koorts later dan naar gewoonte zich hadden verklaard en reeds een paar uren waren versprongen.

Ik ging dagelijks ter academie en arbeidde daar met eene verslondenheid en eene drift, die waarschijnlijk veel tot verergering mijner ziekte en tot verval mijner krachten bijbrachten. Gelukkig nog, dat tot nu toe de aanvallen der koorts altijd vroeg genoeg op den dag begonnen waren, om mij verpoozing van lijden en klaarheid van geest te gunnen tegen het uur, dat ik naar de academie moest gaan.

Ten laatste was mijne afgematheid groot en de magerheid mijner wangen zoo opvallend, dat ik zelf met schrik terugweek, telkens dat ik mij in den spiegel beschouwde. Ik durfde mijne onpasselijkheid niet meer voor mijne ouders verbergen, en daarenboven er was in mij eene vurige zucht ontstaan om mijne moeder te zien. Ik schreef haar in zeer gematigde bewoordingen, dat ik eene lichte koorts had en den Zondag daaropvolgende niet naar Bodeghem zou

[pagina 184]
[p. 184]

kunnen gaan, zooals ik het had beloofd; niet zoozeer uit hoofde mijner onpasselijkheid, als omdat de prijskampen der academie mij ten uiterste vermoeiden. Ik stelde haar gerust, zooveel ik kon, doch verzocht haar mij Zondag in de stad te komen bezoeken, haar verzekerende, dat ik voor dit bewijs harer liefde haar diep dankbaar zou zijn.

Ik schreef dien brief den Vrijdag; zij zou hem des anderen daags op den noen ontvangen: dus intijds genoeg om zich voor de reize naar de stad te bereiden.

Den Zaterdag moest de derde proef van den prijskamp worden voleindigd. Bij de verzwakking mijner krachten was ik eenigszins achteruit gebleven, en ik zou gedurende deze twee laatste uren druk te arbeiden hebben, om mijne derde proeve naar behooren af te maken.

Het was mijn koortsdag. Dit bekommerde mij; want ik wist door ondervinding, dat ik na eenen aanval der, kwaal niet zoo frisch van opvatting en zoo klaar van geest was als naar gewoonte. Tot mijne groote verwondering gevoelde ik van den ganschen dag geene koorts; en terwijl ik vóór het vallen van den avond mij bereidde om naar de academie te gaan, juichte ik van blijdschap en van moed in de overtuiging, dat ik mijne laatste kampstudie met al de volheid mijner middelen, zou kunnen afwerken.....

Maar alzoo ik mijn werkkleed uitgetrokken had, om mijne handen en mijn aangezicht te wasschen, verrastte mij eene huivering, die als een straal ijskoud water mij door de ruggegraat liep. Ik begreep. De koorts was daar! Op dit oogenblik!

[pagina 185]
[p. 185]
Geholpen door mijne verschriktheid, ontwikkelde de aanval der koorts zijne krachten onmiddellijk: reeds voelde ik mijne lippen beginnen te beven. - Zou ik mij door de kwaal laten nederwerpen, en verzaken aan de vurig gewenschte zegepraal? Bezwijken

illustratie
Twee mijner medeleerlingen namen mij onder de armen. (Bladz. 187.)


op den stond zelven, dat mijne hand de lauwerkroon scheen te bereiken? O neen, neen: de strijd moest worden volvoerd, al hadde de dood zelf in mijnen weg gestaan om mij te wederhouden. Aangejaagd als een zinnelooze, wierp ik mijne kleederen mij om de leden, en ik vluchtte van de trappen in de straat. Het was schier duister. Gelukkiglijk! Ik kon de aandacht
[pagina 186]
[p. 186]

der voorbijgangers ontsnappen. Hoe zouden zij zich verbaasd hebben, indien zij op klaren dag eenen jongeling hadden kunnen zien met de lijkbleekheid op de wangen, met klapperende tanden, die waggelde op zijne beenen als een dronken mensch, met de bevende handen aan venster en traliewerk geklampt en langs de huizen voortkruipend als iemand, die vallen gaat onder eene doodelijke bezwijmenis!

Ik geraakte evenwel in de academie op het oogenblik, dat mijne medekampers plaats namen rond het levend model. Mijn toestand boezemde hun een diep medelijden in; allen omringden mij en raadden mij aan en smeekten mij, naar huis te keeren. Zij wilden zelfs, zeiden ze, al te zamen een verzoekschrift teekenen, om de rechters van den prijskamp te bidden, mijne onafgewerkte studie als gansch voltooid te willen oordeelen.

Dankbaar was ik uitermate voor dit bewijs van ware genegenheid en edelmoed; maar ik wees allen raad af, zelfs vanwege de heeren professoren, en stelde mij op mijne plaats om den arbeid te beginnen, alhoewel mijne bevende hand schier de boetseerpriemen niet houden kon.

Des menschen wil is eene grenzenlooze macht! Zooveel geweld deed ik op mij zelven, dat ik de huiveringen der koorts bedwong, en, ofschoon duizelig en gansch bewusteloos, mijne studie vervorderde en ze afgewerkt zag op het oogenblik, dat de klok der academie acht uren sloeg en kwam verkonden, dat de prijskamp was gesloten..... maar dan ontspanden mijne krachten, en de koorts greep mij met eene onbekende woede aan. Het werd mij duister voor de oogen; ik leunde op eene bank en dreigde machte-

[pagina 187]
[p. 187]

loos ten gronde te storten. Twee mijner medeleerlingen namen mij onder de armen, en, gevolgd door vijf of zes anderen en met teeder medelijden mijn lot beklagend, leidden zij mij naar mijne woning en verlieten mij niet, voordat ik in mijn bed lag.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken