Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak
Afbeelding van Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaakToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.86 MB)

Scans (22.69 MB)

ebook (5.80 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 48]
[p. 48]

III

Lisseghem, den 27sten Augustus 1858.

 

Dierbare Hendrik,

 

Dank voor uwen goeden brief. De vriendschap moet wel een machtig gevoel zijn, vermits zij u liet vooruitzien in mijne toekomst. Gij kondigdet mij aan, dat er onverwachts eene star door den somberen nacht mijner smarten zou kunnen breken? Welnu, de star is opgerezen, en zij overstroomt mijn leven met den glans van een eindeloos geluk!

Het licht is mij verschenen onder de gedaante eener jonge maagd, die uit medelijden, uit goedheid des harten, uit geheimzinnige samenneiging misschien, tot mij is gekomen en mij als door eenen tooverslag uit de kolk des verdriets in den hemel der zielsvreugde heeft opgeheven.

Zij is de dochter van mijnen rijken gebuur den olieslager. Hare ouders zijn door haar mijne vrienden geworden. Ik heb een huisgezin gevonden en daarbij eene zuster, zoet als een engel eenvoudig, vol gevoel en verstand, een uitgelezen wezen op aarde.

Ik wandel dagelijks met haar in den schoonen hof

[pagina 49]
[p. 49]

haars vaders; wij spreken van bloemen, van de poëzie der natuur, van liefdadigheid voor armen en lijdenden..... Zij troost mij, zij geeft mij moed, zij leert mij, hoe men zich kan en moet verheffen boven de wederwaardigheden des levens. O, kondet gij haar hooren! Zij heeft, door medelijden of door een onbegrijpelijk gevoel ingesproken, de gansche diepte mijner treurigheid gepeild en al mijne verborgenste gepeinzen geraden. Geen woord van haar, of het zoekt eene mijner smarten en giet er balsem op met volle handen.

Ik zie het wel, zij wil mij genezen, geheel genezen en mij als eene weldaad en als een geluk dit leven doen beminnen, dat ik begon te haten als eenen pijnlijken last. Die goede Helena, wist zij tot hoeverre haar edelmoedig werk is gevorderd! Ik gevoel mij zoo blijde en zoo trotsch, dat ik mijn lot voor het lot eens konings niet zou verruilen.

Het is wonderlijk: er komen nog oogenblikken, dat ik twijfel, of ik niet sedert twee maanden de speelbal eener hersenbegoocheling ben, of ik dit alles niet heb gedroomd. Wanneer ik in den hof, nevens haar op de bank gezeten, hare zoete woorden schijn aan te hooren, luister ik dikwijls op niets dan op den klank harer stem alleen; die stem, mijn vriend, doet mijn hart baden in eenen stroom van stil, doch diep geluk, en het is mij, als wierd ik geheel ontvoerd aan de wereld.....

Gij glimlacht? Gij gelooft, dat ik voor mij zelven de bron mijner aandoeningen verberg? Ik ben mensch en man, niet waar, en het gevoel, waaraan gij mij schuldig waant, ontstaat in ons zonder dat wij het weten? Wat zoudt gij niet denken, indien ik

[pagina 50]
[p. 50]

u zeide, dat haar gelaat zoo schoon is als hare ziel, en dat de liefelijkste lenteroos nevens haar verbleekt?

En nochtans, gij misgrijpt u, en het vermoeden alleen van zulke gedachte in u kwetst mij als eene lastering. Bestaat er eene samenneiging tusschen mij en den engel, die mij uit den afgrond des verdriets heeft gered, dit gevoel is slechts vriendschap; maar de ware, de zuivere vriendschap, gelouterd van alle stoffelijke inspraak.

Gij gelooft mij niet? Hoe kunt gij twijfelen? Ik ben arm. Meent gij, dat Helena's ouders, die het geld zeer hoog achten, mij dus zouden onthalen, indien zij de mogelijkheid van zulke neiging als gij meent, slechts konden vooronderstellen?

Niemand mistrouwt mij, noch zij, noch hare ouders, en ook ik mistrouw mij zelven niet. Ben ik niet leelijk, en is de misvormdheid van mijn aangezicht geen vaste waarborg? Zij is zoo schoon, Hendrik, dat ik nevens haar een waar monster van leelijkheid ben. En vind mij zinneloos, indien gij wilt, maar ik zeg u de waarheid. Wierd mij de schoonheid nu aangeboden, ik zou weigeren. Die vriendschap, die zuivere, hemelsche neiging, onstoffelijk en ideaal als de liefde der engelen, is mij zoo dierbaar en laat mij zoo onzeglijk gelukkig zijn, dat ik ze niet in gevaar zou willen brengen, zelfs niet voor de hoop, dat een onverbreekbare band tusschen haar en mij zou kunnen ontstaan.

Neen, neen, mijn boezem blijft gesloten voor alle andere aandoening dan de vriendschap en de dankbaarheid! O, dit gevoel is mij tot eene soort van eeredienst aangegroeid. Vraag ik niet somwijlen in mijne gebeden, dat God mij de gelegenheid gunne om

[pagina 51]
[p. 51]

de helft van mijn bloed voor haar te vergieten, om mijn leven voor haar te geven? Mijn eerbied alleen evenaart mijne erkentenis.

Ik heb veel geweld gedaan, om u te overtuigen, Hendrik, en ik geloof toch niet, dat ik er in ben gelukt. Het zij zoo; de toekomst zal u zeggen, dat ik oprecht met u was.

Ziedaar nu twee maanden - twee oogenblikken of twee eeuwen - dat ik dagelijks een paar uren met haar doorbreng. In het eerst durfde ik niet zoo dikwijls ten haren huize gaan; maar zij heeft hare ouders overgehaald om mij te verzoeken haar lessen te geven. Zij is nu mijne leerlinge.

Welk vlug en fijn verstand! Dikwijls denk ik, dat zij haren meester wel zou kunnen onderwijzen. Misschien heeft zij het enkel gedaan om mijne inkomsten te vermeerderen; want hoe ik bad en smeekte, om toch niet betaald te worden voor zooveel eer en zulk geluk, heb ik moeten aanvaarden.

Het vernederde mij in het eerst. Nu echter zegen ik ze daarvoor in mijn hart. Zij is menschlievend en weldadig bovenmate. Zij bezoekt de zieken van het dorp en helpt de noodlijdenden. Zij heeft mij toegelaten, aan hare goede werken deel te nemen. Wat ik van hare ouders trek, en iets meer nog, wordt geheiligd door de aalmoes. Zoete band te meer tusschen haar en mij! Of ik al iets daardoor mocht lijden, ik zou er den hemel voor danken.

Welken onbegrijpelijken invloed oefent de engelachtige maagd op mij en op iedereen uit! Ik ben blijmoedig, geestig en minzaam geworden. Ik lach de lieden toe zonder mistrouwen. Men nadert tot mij van alle kanten; ik ben de vriend geworden van

[pagina 52]
[p. 52]

schier geheel het dorp. Mijne leerlingen schijnen mij niet meer zoo vuil en dom. Er zijn lieve kinderen en knappe verstanden onder hen. Zij leeren beter; ik geloof, dat ik mettertijd er wel iets zal van maken.

Alles, alles is voor mijne oogen bestraald met een helder licht, en zelfs de bloemen, de velden, de gansche natuur schijnen mij veranderd en oneindig prachtiger dan te voren. Gezegend moet zij zijn, degene, die mij aldus tot een nieuw leven heeft geroepen!

Oordeel over mijn geluk: zij heeft eene rijke tante te Waereghem, die zeer ziek is geweest en wel zeker hare genezing aan Helena is verschuldigd. Er is spraak, dat deze tante een familiefeest zal geven om hare herstelling te vieren. Helena wil hebben, dat ik er tegenwoordig zij, en zal mij door hare tante doen uitnoodigen, zegt zij. Zoo komt de arme schoolmeester in aanzien. Wij zullen van hier vertrekken in een open rijtuig, dat de baron zal leenen. Ik zal door het dorp rijden in de schoone koets, nevens haar of haren vader!

Ach, Hendrik, vergeef het mij, ik praat als een kind, dat naar de kermis zal gaan. Ik ben zoo blijde..... zoo gelukkig, dat ik wel zou blijven schrijven tot morgen, indien de lengte van mijn brief mij niet dwong te eindigen met dankbaar de beide handen van mijnen vriend te drukken.

Vaarwel! vaarwel!

Uw verkleefde vriend en schoolmakker,

 

Valentijn Stoop.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken