Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak
Afbeelding van Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaakToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.86 MB)

Scans (22.69 MB)

ebook (5.80 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 92]
[p. 92]

VI

Lisseghem, den 10den September 1858.

 

Vriend Hendrik!

 

Sedert vier dagen wil ik u schrijven; maar telkens valt mij de pen uit de hand. Ik weet niet meer wat ik doe; mijne ziel is aangegrepen door eenen maalstroom van schromelijke of wanhopige gepeinzen; zij vlot verschrikt, besluiteloos en lijdend naar de duizelige diepte.....

Is de mensch een wezen zonder macht? speelbal van iets, dat in hem leeft, zonder dat hij het weet? slachtoffer van het lot, dat hem onweerstaanbaar voortstuwt? Zijn er lieden, die door God zelven met het merk des ongeluks zijn geteekend? Oh, ja; en missen dezen somtijds de stoffelijke rampen om te lijden, dan is toch de twijfel daar, dat akelige spook, dat het harte kneedt en het vezel voor vezel vaneen rukt, om het honderdmaal op eenen dag te doen bloeden. Maar wat zeg ik altemaal? Ik ben ijlhoofdig.....

Hendrik, het meisje, dat mij uit de wanhoop had gered, wier vriendschap mij tot een nieuw leven had

[pagina 93]
[p. 93]

opgeroepen..... zij gaat trouwen! De hemel, die mij eene wijl zijne glansen had getoond, gaat zich sluiten voor altijd. Ik ben zoo vervaard van de komende duisternis, dat ik zou willen sterven. Lach met den ongelukkigen zinnelooze, gij hebt gelijk: ik verdien niets dan spot en misschien een beetje medelijden van u, van u alleen.

Zij belooft mij de voortduring harer genegenheid en de vriendschap van haren echtgenoot. Ik heb geloof in hare belofte, en nochtans ik ween, ik doorsta eene bittere martelie, ik wring mij de armen in de stuiptrekkingen der wanhoop. Onbegrijpelijk, niet waar?

Zal ik u dit vreeselijk raadsel verklaren? Ik moet, ik moet, ofschoon het vuur der schaamte mij op het voorhoofd gloeit..... Hendrik, ach, vergeef die dwaasheid mijner ontschikte zinnen..... Hendrik, ik bemin haar! Niet zooals een ander mensch bemint, maar zooals een vermaledijde, gelijk ik ben, alleen kan beminnen: het is eene krankzinnigheid, eene blindheid, eene ziekte der hersens; en zoodanig verbaasd mij de macht van dit onmeetbaar diep gevoel, dat ik soms terugdeins voor de gedachte, dat ik met werkelijke zinneloosheid ben geslagen. Misschien ware dit eene genade Gods, een geluk! Maar waarom daaraan getwijfeld? Wat kan er dwazer zijn? De padde, die de roze durft beminnen, alsof zij waande, dat de koningin der bloemen ooit eenen zoeten blik op het afzichtelijk ongedierte kon slaan.....

En, ach, in mijn hart heeft zij allereerst hare liefde voor den gelukkige uitgestort; hare ouders spreken mij dagelijks van dit huwelijk. Niemand mistrouwt of spaart mij. Anderen zou men dus zijne geheimste

[pagina 94]
[p. 94]

ontroeringen niet openbaren; maar mij waant men mensch noch man. Zij vermoeden niet, dat achter het ijskoude masker, door de kinderziekte mij op het aangezicht gedrukt, eene ziel woont, eene arme ziel, welke door het verbod der liefde zelve geheel liefde is geworden!

Ik moet een huwelijksdicht maken; haar vader houdt niet op mij tot begeestering aan te manen. Het moet een stuk zijn, waarvan elk vers geluk en zaligheid ademt. Ik zal het maken, het zal vroolijk en prachtig zijn, al moest ik het schrijven met het bloed, dat mij uit het harte leekt, met de tranen, die mijnen oogen ontstroomen..... Welke vermaledijding weegt er op mij! Waarom liet God mij geboren worden? Heb ik gevraagd om die hel in mijnen boezem te voelen branden? De dood..........................................

Wat ik u daar straks zeide, is geschreven in eene vlaag van ijlhoofdigheid, zooals er mij nu dikwijls overvallen; maar ik heb geweend en ben nu bedaarder, zonder min ongelukkig te zijn. Mijne woorden hebben u ongetwijfeld verschrikt; gij meent, dat ik in zulke koortsige overspanning der hersens dwaasheden zou kunnen begaan en den eerbied voor mijn ambt of voor mij zelven te kort doen? Neen, neen, ik ben de eerste om den spot te drijven met mijne zinneloosheid, en het beschaamt mij, de macht niet te hebben om dien belachelijken hoogmoed mijner ziel te versmachten. En ware het ook, dat eene schuldige toegevendheid in mij dit gevoel kon voedsel leenen, er is iets anders, dat mij zou beheerschen en mij sterk zou maken tegen de gevreesde verdoling.

[pagina 95]
[p. 95]

Ziet gij, Hendrik, ik bemin haar, ik bemin haar zoo eindeloos en zoo vurig, dat ik al mijn bloed zou willen geven om haar een enkel oogenblik van verdriet te sparen. Voor mij is zij een geest, een engel, iets zoo zuivers, dat ik zou vreezen haar door het minste verdenken mijner liefde te ontheiligen. Hoe zou dit verdenken haar vernederen en bedroeven! Ik zal dus voor iedereen verborgen houden wat er zoo pijnlijk woelt in mijn hart; het verstikken, indien God mijn gebed verhoort.

Ja, ik zal blijdschap veinzen en blijdschap vinden misschien in de overtuiging van haar geluk..... En komen er dan nog oogenblikken, dat mijne ziel uitstorting noodig heeft, ik zal mij opsluiten in mijn kamerken, en weenen en den hemel aanroepen om een beetje sterkte en een beetje licht.

Ach, ik begin te beven..... De bruiloft! Ik moet er tegenwoordig zijn en verzen aflezen en zingen, zelfs ter zijner eere..... maar ik zal het doen..... indien ik nog leef.

Zondag komt hij het middagmaal bij hare ouders nemen. De wijn zal vloeien nevens het huwelijkscontract; ik zal hem moeten gelukwenschen. O, kon ik hem haten! Maar hij is schoon, goed en verstandig; hij is harer waardig; en niettegenstaande hij mij lijden doet als een wreede moordenaar, voel ik mij gedwongen hem te achten; mij dunkt zelfs, dat ik hem zou kunnen beminnen, omdat Helena door hem gelukkig zal zijn.....

Zinneloosheid! mijne gepeinzen draaien in eenen warrelkring; het is mij zoo akelig duister voor de oogen. Mijn vriend, mijn eenige vriend, beklaag mijn lot. Heb toch eenige deernis met den armen nacht-

[pagina 96]
[p. 96]

vlinder, die zijne vlerken aan het licht heeft gezengd en daar nu, verbrand, verbrijzeld en stervend, neder ligt in de diepte zijner wanhoop en zijner schaamte..... Vaarwel, en moge het niet de laatste maal zijn!

Uw ongelukkige vriend,

Valentijn Stoop.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken