Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak
Afbeelding van Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaakToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.86 MB)

Scans (22.69 MB)

ebook (5.80 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 29. Valentijn. Eene verwarde zaak

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 130]
[p. 130]

IX

Lisseghem, den 24sten September 1858.

 

Vriend Hendrik!

 

Toen ik, nu acht dagen geleden, u schreef, hoe men mij bij den olieslager had mishandeld en schandelijk aan de deur gezet, lag ik verpletterd onder eene eindelooze wanhoop, en de heete zenuwkoorts maakte mij ijlhoofdig. Ik zie uit uw antwoord, dat mijne onmachtige aangejaagdheid u verschrikt. Ik heb u geen nieuws te melden, doch nu ik tot de bedaardheid ben teruggekeerd, acht ik het mij eenen plicht, u over mij gerust te stellen.

Ja, Hendrik, het moge u onuitlegbaar schijnen, maar ik heb in mijn gansche leven mij niet kalmer gevoeld dan op dit oogenblik: ongelukkig en bedroefd bovenmate, en toch rustig en sterk. Tot nu toe was er iets kinderlijks in mij gebleven. Inderdaad, wat beduiden de kleine wederwaardigheden, die men in zijne eerste jeugd ontmoet? Het zijn zulke dingen niet, die den mensch africhten en hem bestand maken tegen den waren tegenspoed des levens. Om sterk te worden, moet men pijnlijke slagen, wreede

[pagina 131]
[p. 131]

en herhaalde slagen onderstaan. Wanneer men overtuigd is, dat men de kolk des ongeluks geheel heeft gepeild, en men niet dieper meer kan zinken, dan richt men zich op tegen het onrechtvaardig lot, en men staat verwonderd, zooveel moed en zooveel verborgene kracht in zich zelven te ontdekken.

Helena zal trouwen met den verkwister. Er is niets aan te doen: zij zijn allen betooverd. Men spreekt er van in het gansche dorp, en alhoewel ik van de geheele week niet buiten mijne deur ben geweest, verneem ik toch wat er geschiedt. De kinderen mijner school, wanneer zij op den hof spelen, spreken over het prachtige huwelijk. Casimir komt schier dagelijks ten huize des olieslagers.

Gisterenavond heeft de meid van mijnen gebuur over de haag mij gezegd, dat Casimir zich op mij wilde wreken en zelfs mij op de pistool wilde komen uitdagen, maar dat Helena hem had bevolen mij gerust te laten. Het vuur der woede heeft een oogen-blik mijn voorhoofd doen gloeien; er ontstond een schromelijk denkbeeld in mij, maar het is voorbijgegaan..... Ik zal mij zelven niet tot zulke misdadige wraakzucht laten verleiden. Ach, dat is ongelukkig, diep rampzalig zijn; maar ik zal niet vergeten, dat ik mensch en Christen ben.

Hier te Lisseghem kan ik niet blijven; ik zou erg ziek worden, verkwijnen, langzaam sterven. Gisteren heb ik den heer minister van openbare werken een smeekschrift toegestuurd, om eene plaats aan den ijzerenweg of in den postdienst te bekomen; ik ga den burgemeester verzoeken mij het Staatsblad te laten lezen; ik zal pogen mij andere dagbladen aan te schaffen. Voor al de openstaande plaatsen wil ik

[pagina 132]
[p. 132]

mij aanbieden. Wat ik ook worden moet, ik zal hem zegenen, die mij het middel gunt om Lisseghem te verlaten.

Het is niet, dat de olieslager zijne bedreigingen heeft uitgevoerd, of iets heeft beproefd om mij te benadeelen. Neen, er is, sedert hij mij uit zijn huis heeft gejaagd, over niets aangaande deze dingen in het dorp gesproken geworden. Helena heeft haren vader van de wraak doen afzien. Wonderbare ziel! Zij is zoo eindeloos goed, mijn vriend, zoo edel, zoo grootmoedig, dat zij mij nog beschermt, alhoewel zij mij schuldig waant aan nijd en ondankbaarheid.

Neen, mij gaat het stoffelijk niet erger; integendeel, mijne school verbetert, maar ik moet van hier weg; ik moet eene plaats ontvluchten, waar de lucht mij verstikt, en waar het leven mij niets dan eene eeuwige pijnbank kan zijn.

Verbeeld u, vriend, wanneer ik des avonds in de duisternis, in het diepe van mijnen tuin zit te mijmeren en te treuren, dan hoor ik soms achter het geboomte hare zoete stem weerklinken. Het doet mij ijselijk beven; mijn hart begint te kloppen, als wilde het breken; de tranen ontleken mijnen oogen, zonder dat ik het weet.....

Gisteren was het Zondag. Ik was naar de vroegmis gegaan..... Aan de kerkdeur ontmoette ik haar; zij sprak niet, zij gaf mij mijnen groet niet weder, zij deed geen enkel teeken; maar zij aanschouwde mij in de oogen met eenen treurigen blik, vol medelijden en vol vriendschap; ja, Hendrik, vol van die zoete vriendschap, welke eens de wereld voor mij tot eenen hemel had herschapen. Ik weet niet wat er in mij geschiedde; ik voelde mijne knieën buigen; het was,

[pagina 133]
[p. 133]

als ging ik, alhoewel onschuldig, mij voor hare voeten nederwerpen en haar vergiffenis afsmeeken; maar de heiligheid der plaats en mijn eerbied voor haar weerhielden mij. Zij was verdwenen.

Sedert dien glinstert nog altijd die blik voor mijne oogen; hij vervolgt mij onmeedoogend, hij laat mij geene rust.

Het is zonderling en onuitlegbaar. Waarom ben ik dus trefbaar en ziekelijk gevoelig voor de minste dingen? Waarom wordt ik dus tegen mijnen wil beheerscht door onverjaagbare droomen? De liefde? U durf ik het wel openbaren, u alleen. Ja, ik bemin haar onuitsprekelijk, en ik schaam er mij niet meer over, ten minste niet voor mijn geweten. Dit gevoel zal een geheim blijven; het zal duren tot het einde van mijn leven, maar niemand op aarde dan gij, mijn trouwe vriend, zal bij mijnen dood weten welke eeredienst, welke ongeneeslijke treurnis met mij in het graf zal zijn gedaald.

Ik weet wel, dat ik haar onwaardig ben, dat mijne leelijkheid, mijne armoede en mijne nederige afkomst eenen afstand van duizenden mijlen tusschen haar en mij daarstellen; maar ik heb dit liefdegevoel niet zelf in mijn hart opgeroepen; het is ontstaan zonder mijnen wil en zonder mijne wete. Ik heb er tegen geworsteld, ik heb het bevochten en gepoogd het te versmachten. Nutteloos! Het is mijn lot: ik moet haar beminnen tot mijnen laatsten snik. En geloof niet, dat haar zoet gelaat deze wonde in mijn hart heeft geslagen; neen, neen, het is de schoonheid, de edelheid, de zuiverheid harer ziel.

Ach, en zij zal trouwen met een gevoelloos mensch, die haar niet bemint! Zij zal ongelukkig zijn voor

[pagina 134]
[p. 134]

gansch haar leven. En ik, dien zij uit een doodelijk verdriet heeft gered, ik kan haar niet beschermen tegen dit akelig lot!

Ziedaar de bron, de eenige bron van mijn lijden en van mijnen schrik, - maar ik mag er niet aan denken - mijne tranen vallen op dezen brief, mijn hoofd begint te branden, en mijn gezicht wordt duister. Vaarwel, dierbare vriend. O, beklaag mij!

Uw ongelukkige en trouwe makker

 

Valentijn Stoop.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken