Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen
Afbeelding van Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. RedevoeringenToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.96 MB)

Scans (22.04 MB)

ebook (3.28 MB)

XML (0.71 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
verzameld werk
lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]

VI

Van het bivak bij Baelen trokken wij naar het kleine stedeken Gheel en zijne omliggende dorpen; dan naar Moll, en eindelijk weder naar Turnhout.

Hier kwam mijn vader mij bezoeken, en bleef twee dagen met mij; ik vernam van hem dat mijn broeder Jan Balthazar, evenals ik, dienst had genomen in het Belgisch leger, en hij vrijwilliger was in een regiment dat omtrent Wuestwezel op de grenzen lag.

Mijn vader moest den eersten dag zijner aankomst reeds met mijne oversten gesproken hebben; want tusschen woorden van vaderlijke genegenheid en van aanmoediging, mengde hij voortdurend vermaningen, om mij te doen begrijpen dat ik wat meer mensch en wat meer man moest zijn, en, zooals hij zeide, het voorkomen van een wittebroods-kind moest pogen af te schudden. Ik begreep hem wel en was hem dankbaar voor zijnen raad; doch ik meende dat mijne inborst beter was dan het ruw en schijnbaar gevoelloos karakter, dat men van een echt soldaat scheen te eischen. Mijn vader keerde te voet naar huis en zou, van den vroegen morgen tot den avond, niet veel min dan tien uren wegs afleggen. Ik vergezelde hem twee uren verre, omhelsde hem en keerde dan weder naar Turnhout.

De vrijwilligers, sedert eenige maanden reeds op de grenzen werkeloos gehouden, begonnen te morren omdat

[pagina 105]
[p. 105]

men hen niet tegen den vijand leidde; doch men deed hun verstaan dat de groote Mogendheden van Europa te Londen bezig waren met over het lot van België te beramen; en, dewijl Holland weigeren zou zich aan hunne beslissing te onderwerpen, moest men slechts wat geduld hebben: het spel zou wel voor goed aan den gang geraken.

Ondertusschen zwierven wij, tot de maand Juli 1831, gedurig in de Antwerpsche Kempen rond, overal op dorpen en gehuchten bij de boeren herbergende.

Nu was het Lente geworden; ik beleefde, voor de eerste maal, het ontwaken der natuur in het nog oorspronkelijk Kempenland. Jong als de hernieuwde schepping was mijn hart, frisch en zuiver als de heide mijne droomachtige ziel.

Niet mijne latere reizen door de Kempen hebben mij het gevoel van de schoonheid der heide gegeven; alsdan, toen ik eerst de kindsheid ontgroeide, heb ik hare indrukken in mij vergaderd, hare kruiden geteld, hare geruchten afgeluisterd, in hare geheimen gedrongen en ze geliefd en bemind, als hadde mijne wieg op hare maagdelijke vlakte gestaan.

De frissche herinnering aan dit gelukkig tijdvak mijns levens heeft mij, twintig jaren later, nog doen uitroepen:

‘Wat moet in de jonkheid onze ziel toch beminnend en machtig zijn, dat zij alles wat haar omringt in haar zelve opsluit, en met eene onvergankelijke liefdewolk omhult. Menschen, boomen, huizen, woorden, alles, - levend of levenloos, - wordt een gedeelte van ons eigen wezen; aan elk voorwerp hechten wij eene herinnering, zoo schoon en zoo zoet als onze jeugd zelve. Onze ziel loopt over van kracht; zij spat vonken en sprankels van haar leven over al het geschapene; en, terwijl wij onophoudend het geluk tegenjuichen dat ons, kinderen of jongelingen, te wachten staat, juicht en zingt alles in de natuur eenstemmig met ons.

‘Ach, hoe bemin ik de weide, den lindeboom, de pacht-

[pagina 106]
[p. 106]

hoeve, het kerksken en alle andere dingen, die mij zagen toen de rozen der jeugd en de leliën der zuivere levens-poëzij mij den schedel sierden! Zij hebben genoten wat ik genoot; ik zag ze weeldrig groeien en lachend in het zonnelicht glanzen, toen ik vroolijk was en dartelend vooruitstroomde in de onbekende baan der menschelijke bestemming. Zij zijn mijne oude speelgenooten, mijne gezellen; elk van hen roept iets aangenaams, iets verrukkends tot mij; zij spreken de taal mijns harten; al de fijnste snaren mijner ziel trillen weder met jeugdige kracht bij dien roep..... en, in stille godsdienstige aandoening, dank ik den Heer dat Hij, zelfs in het bevrozen hart van den afgesloofden mensch, nog de zoete bron der herinnering vlieten laat!’

Het was insgelijks gedurende den eersten tijd van mijn soldatenleven, dat ik de bewoners der Kempen, hunne gewoonten en hunne eenvoudige doch uiterst schoone inborst leerde kennen en doorgronden. Het Belgisch fourrierken, waar hij met een logement-biljet verscheen, deed zich spoedig beminnen door menschen wier karakter zoozeer met het zijne overeenkwam in zachtheid, in levenslust en in eene onuitlegbare zucht tot mildheid en tot liefde. Hij zat met de lieden rond het vuur bij den koeketel en vertelde wondere dingen; hij voegde de handen te zamen en bad met hen aan den disch; hij volgde hen ter kerke en knielde nevens hen; hij liep met de jonge lieden naar het veld en hielp aan den arbeid; maar bovenal was hij de lieveling der kinderen, die met hoogmoed aan beide zijne handen wandelden, en niet zelden tranen stortten als de Belg, hun goede vriend, naar een ander dorp vertrekken moest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken