Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen
Afbeelding van Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. RedevoeringenToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.96 MB)

Scans (22.04 MB)

ebook (3.28 MB)

XML (0.71 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
verzameld werk
lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Aanspraak tot de bekroonden in den wedstrijd tusschen de leerlingen van 's lands scholen (1854).

Het feestgedruisch doorklinkt deze zalen; ik zie blijdschap en geestdrift op ieders gelaat. Hebben wij weder eene worsteling doorstaan? heeft het Vlaamsche vaderland misschien eene overwinning behaald? roemen wij eene nieuwe zegepraal?

Inderdaad..... En de strijd, hoe vreedzaam ook van aard, was veelbeduidend, indrukwekkend: het gansche land hield er met angst het oog op gericht;

[pagina 113]
[p. 113]

want ieder wist of ieder gevoelde, dat men hier beslissen ging, of wel het bloed der Vlaamsche Belgen nog zuiver genoeg in zijne bronnen was, om op de toekomst van een onverbasterd nageslacht te mogen hopen.

Het Staatsbestuur zou jaarlijks de jongelingschap oproepen, om in eenen prijskamp naar den lauwer van leerzucht en van vroegtijdige ontwikkeling te komen dingen; voor onze broeders, die zich van de Fransche taal bedienen, had zulke prijskamp geene andere beteekenis dan die van eenen wedstrijd over de leerstelsels in de scholen; meer waarde moest hij voor ons ook niet verkrijgen.

Maar de vijanden van ons volksbestaan zagen al spoedig, dat hierin een middel te vinden was om de Vlaamsche beweging eenen bloedigen slag te slaan, haar te verrassen en haar met schaamte te overladen.

Men zou in den prijskamp de Vlaamsche taal op den achtergrond schuiven, hinderpalen van allen aard haar in den weg stellen, verklaren, dat de wedstrijd in het Fransch verplichtend was; maar dat niemand gehouden was, zelfs niet de Vlaamsche scholen, om deel te nemen in den Vlaamschen prijskamp.

Wat moest daar nu het gevolg van zijn?

De onderwijzers weten wel, hoe zij de vijanden van onzen ouden volksaard kunnen believen: het wordt hun niet verborgen. Daarom, velen verwaarloozen het onderwijs der moedertaal. Zoo zouden dan de onderwijzers hunne leerlingen in het Fransch doen kampen, niet in het Vlaamsch; de wedstrijd in het Vlaamsch zou bij gebrek aan mededingers onder-

[pagina 114]
[p. 114]

blijven, en men zou het Vlaamsche volk met den boozen lach der zegepralende slimheid toegeroepen hebben:

Verdwaalden, wat roemt gij op eigen zeden, eigen aard en eigen taal? Geeft op den zinneloozen strijd, het lot van Vlaanderen is beslist, overwonnen en vernietigd is de oude heldenstam; geene hoop meer voor u: het bloed der Artevelden is verbasterd tot in zijnen oorsprong; want ziet, de jongelingschap, de kinderen zelven verachten hunne moedertaal!

En zoo is het werkelijk geschied, en zoo heeft men inderdaad over onze nederlaag gejuicht.....

Maar de vijand bedroog zich; te vroeg roemde hij op den uitslag van list en bedrog. Zoo verre toch is Vlaanderen nog niet gezonken, dat het koel kon blijven bij dat onrecht, bij dien hoon.

Brussel herinnerde zich, dat het de oude hoofdstad van het Vlaamsche Brabant is. Uit haren schoot klonk de oproep tot tegenstand over België. Zij wilde beproeven, of men met de Vlaamsche volkskrachten alleen de list der vijanden niet zou kunnen verijdelen, of de vaderlandsliefde van eenige onderwijzers tegen de lage streelzucht van velen niet zou opwegen; of de noodkreet, over Vlaanderen klinkend, geenen weergalm zou vinden in de harten van het jong geslacht; of het waar is, dat de laatste kroost onzer roemrijke vaderen, of de kinderen van Vlaanderen zelven hunnen volksaard en hunne moedertaal verachten.

Stoutmoedige poging, twijfelachtige proef! Want onbekend was ons die grond, en zoovele hinderpalen waren er te overwinnen! Weinige dagen bleven beschikbaar. En wie kan zeggen of alles zou gelukken? Er werd eene onmiddellijke samenwerking van

[pagina 115]
[p. 115]

ouders, onderwijzers, jongelingen en kinderen, van alle vrienden der moedertaal vereischt..... en, ontbrak er iets van dit alles, zoo mislukte de poging onfeilbaar - en eene dubbele schande hadde onze heilige zaak getroffen, en de vijand hadde met schijnbaar recht over den val van ons geslacht gejuicht!

Ook, met welke vrees, met welken angst volgden wij de galmen van den hulproep, die uit Brussel opgestegen was. Zou hij onbeantwoord blijven?

Maar wat grootsch, wat schoon vertoog! Uit alle streken van onzen miskenden geboortegrond klinken eensklaps zoete, doch innig bezielde stemmen ons tegen:

‘Hier zijn wij, zonen van Vlaanderen! Gij roept ons ten strijde voor de moedertaal: welaan, al wat wij bezitten, moed, leerzucht, vlijt, al de wapens, die onzen jaren gegund zijn, stellen wij ten dienste van het vaderland. Naar Brussel, naar Brussel, ten strijde voor het Vlaamsche volksbestaan, ten strijde voor der vaderen roem en naam!’

Ziet gij uit alle gewesten van België, uit groote steden, uit kleine dorpen die gelooven elk van zijnen kant ter bedevaart trekken; ziet gij die jonge helden, met het oog fonkelend van hoop en moed, ter hoofdstad gaan als pelgrims die, met overtuiging in de borst en vertrouwen in het hart, eenen heiligen plicht vervullen gaan? Geene overheid heeft hen geroepen, geene macht heeft hen gedwongen, geene bedreiging hun de baan gewezen. Wat hen leidt is het edelste gevoel, het besef dat zij, hoe jong ook, toch Vlamingen zijn en hun vaderland niet mogen laten vernederen.

Zij heeft gestreden, zij heeft moedig ea zegerijk

[pagina 116]
[p. 116]

gestreden, de gewijde schaar, de voorwacht van Vlaanderens toekomst.

De zegepraal is den vijand ontroofd, het vaderland juicht; wat zijne schande worden kon, is de bron geworden van eer en roem.

Nu is het uit met die list..... en ieder zal weten, dat, zoo het onderwijs der moedertaal in de scholen wordt verwaarloosd, het de schuld van het Vlaamsche volk, het de schuld van Vlaanderens zonen niet is!

En gij, jongelingen, echte telgen van het heldengeslacht, waaruit wij gesproten zijn, gevoelt gij niet hoe schoon het is, voor het vaderland te strijden? Is uw jonge boezem niet verbreed, is geen helder licht in uwen geest gedaald, heeft een ongekend gevoel uwe ziel niet verheven tot het beseffen eener grootsche mannentaak?

Voorwaar, uwe jonge ziel is ontroerd, daar gij in de toekomst de glinsterende star aanblikt, die eensklaps voor uw oog is opgerezen; ja, het is zoo, gij zijt tot eene hoogere zending geroepen; wij, uwe voorgangers, wij worden allengskens oud; de dood zal ons treffen op het oogenblik, dat gij in de volle kracht des levens zult bloeien. Zouden het vaderland dan mannen ontbreken om het te verdedigen, zouden het dichters ontbreken om zijnen lof te zingen en der vaderen daden te roemen? O, neen, gij uitverkorenen tusschen het jonge geslacht, gij zult het heilig werk der wedereisching voortzetten en doen, wat wij hebben gedaan. Ja, ja, miskent het nimmer, gij en uwe strijdgezellen moet u bereiden tot het volbrengen uwer edele zending: strijders voor het vaderland, verkondigers der wedereisching onzer rechten moet gij worden. God wil het; Hij heeft u daartoe met

[pagina 117]
[p. 117]

zijnen machtigen vinger geteekend en uwen jongen geest de noodige gaven ingestort.

Oh, wij beproefde mannen in die worsteling, afgesloofde soldaten van het Vlaamsche leger, wij vereeren u, wij danken u voor hetgeen gij hebt gedaan; uw voorbeeld heeft ons nog meer moed gegeven: wij weten nu dat het werk, waaraan wij ons leven hebben toegewijd, tegen den aanval des vijands ook na onzen dood met onversaagdheid zal worden verdedigd, met vlijt en moed zal worden voortgezet. Wij danken u, ouders en onderwijzers der jonge helden, dat gij hun toeliet het vaderland dit hoog bewijs van verkleefdheid te geven: aan u zijn wij grootendeels die zegepraal verschuldigd.

Gij ook, zonen van Vlaanderen, gij moet uwen ouders, uwen meesters dankbaar zijn. Blijft hunne vreugde op aarde: bemint en eert ze gedurende hunnen ganschen levensloop, niet omdat God u uit hen liet geboren worden, maar ook omdat zij in uwen boezem het heilig gevoel der vaderlandsliefde hebben gestort, dat u in de kinderjaren reeds heeft veredeld en uwe gansche toekomst veredelen moet.

Gij hebt te Brussel den zichtbaren prijs uwer vlijt en uwer liefde tot de moedertaal ontvangen. Wij ook, wij willen u in naam uwer geboortestad een zichtbaar teeken onzer vereering schenken. Het is slechts eene vergankelijke lauwerkroon; maar zij is het beeld van den roem, dien het vaderland u voorbewaart, het zinnebeeld van den wensch, dat het geluk uwe pogingen blijve vergezellen, het zinnebeeld van de zending des dichters, des kunstenaars die u schijnt voorbestemd.

Aanvaart dit eereloover, u geschonken door uwe

[pagina 118]
[p. 118]

medeburgers; maar geheugt terzelfder tijd dat een Belg, een Vlaming, een man in zijnen eigen boezem het schoonste loon zijner daden vindt; dat wie strijder en lijder wil zijn voor onze heilige zaak, zijne macht en zijn loon moet putten in de overtuiging, dat hij zijne plichten kwijt jegens volksbestaan, jegens moedertaal en jegens vaderland!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken