Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
Afbeelding van Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde RosaToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.43 MB)

Scans (19.99 MB)

ebook (5.55 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 184]
[p. 184]

IX

De velden waren met hun blank winterkleed overtogen, maar de zon glansde aan den heldersten hemel, en hare stralen deden het sneeuwtapijt als met millioenen diamanten glinsteren.

Er heerschte zulke volledige stilte over gansch het dorp, dat men tot op de markt de orgeltonen en de stem der priesters kon hooren.

Zeker, er moet in de kerk een plechtige dienst gevierd worden; want van wederzijde der deur stonden, met ontdekten hoofde en in biddende houding, vele landlieden, die bij gebrek aan ruimte geene plaats in den nederigen tempel hadden kunnen vinden.

Vijf of zes prachtige heerenkoetsen vervulden tot op zekeren afstand de groote dorpsbaan, die van wederzijde met immer groene boompjes was beplant en met wuivende vlaggen gesierd.

Buiten het kerkhof, onder den grooten lindeboom, waren eenige boeren te zaam geschaard, rondom Jakob den jager. Deze blies nu en dan op eene brandende lont en hield zich gereed om, bij het eindigen der plechtigheid, vuur te geven uit vier kleine kanons, die aan den voet van de linde in eene

[pagina 185]
[p. 185]

rij waren geschikt. De veldwachter was daar insgelijks tegenwoordig.

Intusschen spraken deze lieden zoo stil mogelijk, doch met vroolijk ongeduld, over de gebeurtenis van den dag, en zij wreven zich de handen, bij de verwachting aan het vermaak, dat hun was beloofd.

Eensklaps vertoonde zich aan het ander einde der markt een eenzaam wandelaar, gekleed als een stedeling, en die verwonderd scheen rond te kijken naar al de bonte versieringen en de honderd wapperende vlaggen.

‘Bedrieg ik mij niet?’ morde de veldwachter. ‘Neen, het is wel mijn vriend Hendrik, de zoon van onzen ouden schoolmeester! Sedert meer dan vijf maanden, dat hij te Gent eene plaats bekwam, hebben wij hem niet meer gezien..... Jakob, doe uwe zaken wel en wees voorzichtig: ik ga Hendrik Bals te gemoet.’

En na deze woorden te hebben gesproken, stapte hij over de markt, drukte welhaast de hand van zijnen vriend en zeide:

‘Ha, dit is braaf van u, Hendrik, dat gij ons eindelijk toch eens wilt bezoeken. Gij hebt vernomen wat hier zou gebeuren, en nu komt gij juist van pas om het groote feest bij te wonen?’

‘Wat beteekenen toch al die vlaggen?’ vroeg de jonge onderwijzer.

‘Weet gij het niet?’

‘Hoe zou ik het weten, veldwachter; mijns vaders huis vind ik gesloten. Ik heb nog niemand ontmoet, het dorp schijnt uitgestorven.’

‘Inderdaad, groot en klein, alleman is in de kerk.’

‘Welnu, wat geschiedt er? Zeg het mij toch.’

[pagina 186]
[p. 186]

‘Kom, ga met mij wat nader bij de kerk,’ entwoordde de veldwachter. ‘Ik moet op mijnen dienst passen. Het raadsel van die wonderlijke winterkermis zal ik u in korte woorden uitleggen..... Gij waart nog hier, toen de jonge baron Van Giersteen des nachts over den muur van den Ouden Steen klom en er bijna den dood vond, niet waar?’

‘Zeker, veldwachter: die wreede en brutale Von Oberheim had op hem geschoten. De ongelukkige jongheer had nochtans het edelmoedigste inzicht. Hij wilde trouwen met jonkvrouw Ida Von Weiler, alleenlijk om haar uit de pijnlijkste slavernij te verlossen. De heer Von Oberheim is het land ontvlucht, om de arme jonkvrouw onverhinderd te kunnen doodplagen.....’

‘Maar zwijg toch, Hendrik!’ riep de veldwachter met eene soort van angstige verontwaardiging. ‘Gij komt uit eene andere wereld en zijt onwetend van alles. Er bestaat geen heer Von Oberheim en geene jonkvrouw Von Weiler meer. Hij is baron Van Berkhout, en zij is de dochter van een doorluchtig Hollandsch edelman, den heer graaf De Hammes..... en nu gaat zij trouwen met den jongen baron Hugo Van Giersteen. Zij zijn in de kerk; hun huwelijk wordt ingezegend. De brutale Von Oberheim - zooals gij hem noemt - is de vriendelijkste, edelmoedigste mensch geworden, dien men ergens kan vinden. Hij gaat uwen vader eene nieuwe school laten bouwen; hij sticht een Godshuis voor twintig zieke lieden. Dezen namiddag is het groot feest op den Ouden Steen; het staat er vol tafels en stoelen; er zal muziek zijn; al de inwoners van ons dorp mogen er eten en drinken.....’

[pagina 187]
[p. 187]

‘Op den Ouden Steen!’ mompelde de onderwijzer. ‘In ditzelfde park, dat niemand mocht naderen!’

‘Ja, en dat nu openstaat voor iedereen.’

‘Maar de oorzaak van zulke onbegrijpelijke verandering, veldwachter?’

‘Ja, de oorzaak, Hendrik, daaruit kan ik niet wel wijs worden. De lieden van den Ouden Steen verborgen zich onder geveinsde namen. Mevrouw Von Weiler heet De Hammes. Gij weet, dat zij weduwe was of het meende te zijn. Welnu, haar echtgenoot, de graaf De Hammes, was niet dood; zij heeft hem onverwachts wedergevonden en hij heeft zijne toestemming tot het huwelijk zijner dochter Ida met mijnheer Hugo Van Giersteen gegeven. Zij zijn reeds drie weken terug op den Ouden Steen. Sedert dan heerscht daar niets meer dan vriendschap, vreugde en liefdadigheid. Die goede edellieden zijn zoo gelukkig, dat zij iedereen even gelukkig zouden willen zien. Het is bijna als een mirakel.’

‘Inderdaad, veldwachter, het is eene wonderlijke zaak. Die Von Oberheim! ik herinner mij nog, hoe hij iedereen deed terugschrikken van zijnen somberen, norschen blik.....’

‘Tot straks, tot straks!’ riep de veldwachter eensklaps. ‘Daar begint de klok te luiden. Het is gedaan; gij zult zien, zij gaan uit de kerk komen. Ik moet mijnen dienst waarnemen.’

Dit zeggende, trok hij zijnen sabel en liep naar de kerk, uit welker deur nu eene dikke drom dorpelingen stroomde. Allen waren in hun beste zondagspak en op hunne aangezichten glansde een heldere glim van blijde deelneming.

De veldwachter zwaaide zijnen sabel en ijverde zeer

[pagina 188]
[p. 188]

om de menigte zoo te schikken, dat op het kerkhof niemand bleef staan dan de leden van den Gemeenteraad, eenige voorname inwoners en de jonge meisjes, die nu begonnen den wegel voor de kerkdeur met knipsel van gekleurd papier en goudblad te bestrooien. Het overige volk hield zich in twee rijen op de markt, met eenen breeden doorgang, om de koetsen te laten naderen.

Onmiddellijk hadden de overheden der gemeente en de voornaamste lieden, met den burgemeester, zich in eenen halven kring geschikt. De laatste had een papier in de hand en hield zich gereed om eenen gelukwensch af te lezen.

Daar bonsden de vier kanonschoten te gelijker tijd los; de verraste landlieden sprongen op en verbleekten, maar een glimlach op aller gelaat verving onmiddellijk de uitdrukking van schrik, en iedereen rechtte zich op de teenen om naar de kerkdeur te blikken, waarin nu de gevierde edellieden verschenen.

Hoe klopten de hatten der aanschouwers, toen zij den baron Van Berkhout, - weleer de gevreesde heer Von Oberheim, - den goeden Hugo Van Giersteen zagen omhelzen, terwijl dezes moeder de schoone bruid van haren zoon op haar hart drukte.

De tranen van ontroering en blijdschap, die in de oogen van al deze hoogwaardige personen glinsterden, wekten een zoo diep medegevoel, dat menige boerin het hoofd afkeerde om haren voorschoot aan de oogen te brengen. Dan, die stond van wederkeerige gelukwensching was even ras voorbij; te meer, daar de burgemeester vooruit was getreden en nu met wankelende stem eene zeer lange rede had beginnen voor te lezen.

[pagina 189]
[p. 189]

Terwijl de baron Van Berkhout en zijn gezelschap aandachtig toeluisterden, had de veldwachter met zijnen sabel het te kwaad tegen de nieuwsgierige dorpelingen, die schier onweerstaanbaar vooruitdrongen; bovenal gaven de vrouwen en jonge meisjes hem werk. Moesten zij niet de engelschoone bruid zien, met haar glanzend satijnen kleed, met hare kroon van witte bloemen en glinsterende diamanten, met den kanten sluier, die van haar hoofd tot op hare voeten viel, en zoo veel kostte - had men gezegd - als eene hofstede van twee paarden?

En hoe waren toch de oude baron en zijne dochter veranderd en verjongd! Wat indrukwekkende man was niet de graaf De Hammes, met zijne opgeschotene gestalte, zijne statige houding en zijn uiterst milden glimlach!

De burgemeester had zijne rede geëindigd. Mijnheer Van Berkhout dankte hem met eenige diepgevoelde woorden en zeide ten laatste:

‘Ik heb deze gemeente lief, mijn beeren, niet alleen omdat gij goede, brave lieden zijt; maar bovenal, omdat God mij op dezen grond eene onverwachte, eene onschatbare gunst heeft bewezen. Ik zal pogen Zijne hooge weldaad te erkennen door ons dorp zooveel goed te doen als mijne middelen mij toelaten. En, om u te bewijzen dat mijn inzicht deswege ernstig is, zal ik u als eene goede tijding melden, dat ik den Ouden Steen heb aangekocht en voornemens ben tusschen u, mijne vrienden, ten minste gedurende den Zomer, het overige mijner dagen te slijten.....’

‘Leve de heer baron Van Berkhout! Dank, dank! Leve de bruid en de bruidegom!’ riepen de leden van den Gemeenteraad.

[pagina 190]
[p. 190]

Maar deze kreten vonden geenen weergalm ondr de menigte, die, uit ontzag voor den burgemeester en de edellieden, zich stilhield en slechts door hare stralende oogen en glanzenden glimlach van hare diepe deelneming getuigde.

De oude baron drukte de hand van velen der omstanders en sprak tot elk een minzaam woord. Dan zeide hij:

‘Den heeren Burgemeester en schepenen hebben wij plaatsen kunnen voorbehouden in onze rijtuigen. Indien de andere vrienden gelieven naar den Ouden Steen te komen, om een glas op ons geluk te drinken, wij zullen ons daardoor zeer vereerd achten. Tot straks, tot straks, heeren!’

De koetsen waren genaderd.

In de eerste traden de bruid en bruidegom; in de tweede de ouders; in de derde en vierde de vreemde edellieden, die als getuigen of bloedverwanten het huwelijk hadden bijgewoond; in de twee laatste de burgemeester en zijne schepenen, de doktor, de ontvanger en de notaris.

Weder deed een vierdubbel kanonschot de kerk en de huizen daveren. De koetsen begaven zich opvolgend vooruit, en welhaast was de laatste insgelijks achter den hoek der baan naar den Ouden Steen verdwenen.

De gansche bevolking van het dorp volgde als een rollende vloed; en dan eerst kreeg iedereen de borst vrij en hergalmde de lucht van immer herhaalde gelukwenschen en schaterend vreugdegejoel.

 

EINDE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken