Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
Afbeelding van Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde RosaToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.43 MB)

Scans (19.99 MB)

ebook (5.55 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

V

Ongetwijfeld hadden geheime vijanden het vertrek des konings afgewacht, om het smeulend vuur des lasters tegen de koningin bedektelijk aan te blazen. Nauwelijks was hij sedert een paar weken naar Duitschland getogen, of allerlei zonderlinge geruchten begonnen onder het volk rond te loopen over nachtelijke verschijnsels en spookgedaanten, die volgens het zeggen veler lieden rondom het paleis zich vertoonden.

In den eerste sprak men daarvan met groote vrees en omzichtigheid; maar toen eenige hovelingen deze geruchten aan Mattabruna mededeelden, haalde deze zonder de minste verontwaardiging de schouders op en liet vermoeden, dat zij zelve aan de mogelijkheid zulker schrikkelijke dingen geloofde.

Dit verstoutte de ridders en vervolgens de burgers tot zooverre, dat zij eindelijk op markten en straten over de geheimzinnige en schrikwekkende verschijnselen durfden kouten.

De een vertelde van stallichten en groene vlammen, die rondom de torens van het paleis dansten; een tweede wist, dat men eenen zwarten draak met vurige oogen in der koninginne kamer had zien vlie-

[pagina 58]
[p. 58]

gen; een derde had de schaduwen van duivels en duivelinnen achter de gordijnen van der koninginne kamer zien over en weder gaan.

En zoo sprak men van honderd verschillige spookgezichten, om ter meeste dwaas, onmogelijk en elkander tegenstrijdig; maar wat onder al deze beweringen door velen werd bewaarheid en geloofd, was, dat er schier alle nachten een schoone jonge ridder, in eenen rooden mantel gewikkeld, uit de kamer der koningin kwam, het paleis verliet en in het midden van den achtertuin verdween. Dit kon niemand anders zijn dan de duivel zelf, meende men; want muren en gesloten deuren waren hem geene beletsels, en waar hij was verdwenen, stonk het des anderen daags nog naar solfer en pik; ja, een schildwacht had bemerkt, dat hij paardevoeten had!

Terwijl men zoo tegen de onschuldige Beatrix wolken samenpakte, om het onweder te bereiden, dat haar moest verslinden, zat zij in eene afgelegene kamer van het paleis, ziekelijk en lijdend, het plechtig oogenblik afwachtende, dat God haar een kind en den troon eenen erfgenaam zou schenken. Haar grootste troost was de teedere genegenheid van Mattabruna, die haar aanmoedigde door allerlei goede woorden, bovenal door de herhaalde afschildering der onmetelijke vreugd, welke het hart van Oriand bij het ontvangen der heuglijke tijding zou vervullen.....

De groote dag, meende men, was eindelijk gekomen.

In de troonzaal van het paleis waren vele lieden vergaderd: ridders, edelvrouwen en voorname burgers, die, zwijgend doch door nieuwsgierigheid ont-

[pagina 59]
[p. 59]

steld, elken stond de gewichtige gebeurtenis te gemoet zagen. Zij luisterden met kloppend hart op het minste gerucht; maar alles bleef doodstil.....

Ondertusschen zat Savary, met eenen wijden mantel op de schouders, in een kamertje van het paleis omtrent de geheime trap, die uitgang gaf op den achtertuin.

Marcus wandelde met langzame en sluwe treden in den gang, omtrent de deur van de kamer der koningin. Hij insgelijks luisterde met gespannen ooren; maar geen het minste gerucht had zich sedert geruimen tijd laten vernemen. Wat beteekende toch deze volledige stilte?

Eensklaps werd de deur geopend en Mattabruna kwam uit de kamer. Zij legde Marcus iets op den arm, dat in eenen witten doek was gewikkeld, en mompelde:

‘Gauw, gauw! maak geen gerucht.....’

Marcus ging op de teenen tot in het kamertje, waar Savary zich bevond, en zeide hem:

‘Zwijg, geen woord! Spoedig in den tuin; een paard staat gereed. Draaf in blinde vaart, verre, verre weg..... Uw fortuin verzekerd of uw leven verloren!’

Hij zag Savary de trap afdalen..... en liep dan met zegevierenden lach naar de troonzaal, waar hij door zijne gebaren ridders en burgers tot stilte aanmaande, doch hun deed begrijpen, dat alles was volbracht en zij welhaast de verwachte tijding zouden vernemen.

Inderdaad, daar hoorden zij boven de groote trap de stem van Mattabruna, die pijnlijke klachten slaakte. Iedereen beefde. Was er een ongeluk geschied?

Mattabruna verscheen in de zaal, iets op de armen

[pagina 60]
[p. 60]

dragende, dat in eenen witten doek was gewikkeld. Zij was bleek, tranen stonden in hare oogen, en alles in haar getuigde van een eindeloos verdriet en van de diepste wanhoop.

Zij stapte tot in het midden der zaal en riep uit:

‘O, wee, wee! Beklaagt mijnen zoon, uwen armen koning, wiens eere voor eeuwig is geschonden! Ware zij nooit geboren degene, die de vermaledijding des Heeren over hem on over uw land heeft gehaald! Zie, zie, zulk kind geeft zij uwen koning, zulken erfgenaam den troon uws vorsten! Gruwel, gruwel, ik voel mij sterven van schaamte!’

En onder het uitspreken dezer schrikkelijke beschulding legde zij haar pak op eenen zetel en opende den doek.

Al de omstanders sprongen terug met afgrijzen en sidderend van verontwaardiging.

‘Een hond, een hond!’ gromde men. ‘Een kind der helle! Gevloekt de koningin, de heks, de duivelin! Wreken wij onzen koning en ons land; zij moet sterven, sterven onmiddellijk!’

En de bijgeloovige lieden, door den laster sedert lang tot haat en wraakzucht aangevuurd, trokken hunne zwaarden of hunne messen en meenden oogenblikkelijk naar boven te stormen, om volgens hunne meening de schande huns konings in het bloed der godhatende Beatrix af te wasschen; maar zulk einde lag niet in het ontwerp van Mattabruna.

Marcus had met haast eene bende wapenknechten geroepen en alle doorgangen tot de kamer der koningin met macht afgesloten.

Nu de zedelijke doodsteek aan hun slachtoffer was gegeven, verdedigden zij het leven der koningin tegen

[pagina 61]
[p. 61]

het geweld van het woedende volk, voorgevende dat niemand vermocht haar te oordeelen of te straffen dan de koning alleen.

Op hun herhaald bevel ontruimde de menigte het paleis.

Een half uur later hergalmde de gansche stad van vermaledijdingen tegen de snoode tooveresse, die des konings kroon had bezoedeld met eeuwige schande.

Men vernam dienzelfden dag met vernieuwd afgrijzen, dat de vrouw, die de koningin in hare ziekte had bijgestaan, van schrik was gestorven!

Ondertusschen was Mattabruna met den jongen hond in den doek naar boven gegaan om Beatrix, als zij uit de bezwijming zou ontwaken, haar ongeluk te kennen te geven.

Lang wachtte zij, met het glinsterend oog op de gevoellooze koningin gevestigd en in zich zelve zegevierend bij de gedachte der onuitsprekelijke smart, die Beatrix zou treffen..... want de ongelukkige had geene bewustheid van hetgeen er was geschied en zou aan hare schande gelooven.

De koningin bekwam eindelijk van hare bezwijming, en zoohaast had zij het verstand niet terugbekomen, of zij stak de handen uit en riep met eenen glimlach vol blijde liefde:

‘Mijn kind, o, geef mij mijn kind, dat ik het den eersten moederkus op de lippen drukke!’

Mattabruna bleef zwijgend en veinsde met eenen doek de tranen uit hare oogen te vegen.

‘Mijn kind, mijn kind!’ herhaalde Beatrix. ‘Hier moet het rusten, op mijne borst!’

‘Stil, stil, om Gods wil, zwijg,’ morde Mattabruna.

[pagina 62]
[p. 62]

‘Mijn kind, o, leg het mij in de armen!’ smeekte de koningin. ‘Het is een zoon, niet waar? Mijn hart, dat van geluk en fierheid klopt, zegt het mij!’

‘Eilaas, eilaas, welke ramp!’ zuchtte Mattabruna.

‘Eene ramp, o hemel? Zou de dood..... Maar neen, neen, daar, in de wieg, onder dien doek; ik zie het verroeren; het heeft dorst misschien..... Geef het mij, ik bid u! Ach, ik snak van verlangen. Laat eene moeder zoo wreed niet lijden!’

Mattabruna stond op en ging naar de wieg. Hier bleef zij staan, en terwijl tranen inderdaad over hare wangen sprongen, zeide zij:

‘Arme Beatrix, het ware een zegen voor u, indien nimmer uwe oogen het kind mochten aanschouwen, dat gij den koning hebt geschonken..... Maar gij wilt het, niet waar? Ik mag het niet doen verdwijnen?’

‘Doen verdwijnen? Mijn kind?’ stamelde Beatrix, half dood van angst. ‘Hier, hier, geef het mij!’

En Mattabruna, den doek van de wieg trekkende, toonde eenen jongen zwarten hond.

‘Onzalige Beatrix,’ weende zij; ‘sterf niet van smart: dit is uw kind.....’

Een grievende noodkreet, als ware er een hart gebroken, galmde door de kamer. Beatrix viel achterover met het hoofd op het kussen; de bleekheid des doods spreidde zich over haar gelaat; zij sloot de oogen en scheen door den ijselijken slag het leven te hebben verloren.

Mattabruna verschrikte in den eerste bij deze gedachte, dewijl haar ontwerp hare vijandin een langer en grooter lijden nog had voorbehouden; maar zij overwoog welhaast, dat, hoe de koningin ook in

[pagina 63]
[p. 63]

het graf geraakte, haar dood evenwel voor gevolg moest hebben, de plaats op den troon nevens den koning ledig te maken, en zij, Mattabruna, diensvolgens opnieuw en misschien voor altijd den rijksstaf in handen zou krijgen.

Beatrix mocht uit deze bezwijming opstaan of er in versmachten, het was haar bijna onverschillig.

Zij wierp den hond weder in de wieg en zette zich zwijgend bij het bed neder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken