Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De ontmoeting (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van De ontmoeting
Afbeelding van De ontmoetingToon afbeelding van titelpagina van De ontmoeting

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.57 MB)

Scans (71.28 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De ontmoeting

(1947)–Antoon Coolen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

V

HIJ was dien nacht thuis gebleven, en er was weer niets gebeurd. Hij kon moeilijk nog aan onveiligheid denken, - wat hij met zijn vrienden aan verboden en strafbare dingen gedaan had, raakte in zijn gedachten heelemaal op den achtergrond, alsof het geen gevaar meer kon inhouden, nu het goed en wel voorbij was, en nu hem als aan een avontuur van geheel ander gevaar nog de gedachte aan dien nacht in de ondergrondsche schuilplaats bleef bezig houden.

Telkens nam hij zich voor, er niet meer aan te denken, nadat hij, even dikwijls als hij er aan dacht, tot de slotsom was gekomen, dat het niets te beteekenen had en dat het allemaal maar kinderachtige verbeeldingen waren geweest. Hij kon uit die verbeelding zelf niet wijs. Hij vond geen enkel houvast voor die uitspraak van zijn geweten, of hij goed of kwaad had gedaan. Hij wist voor zichzelf wel, dat hij zich geen enkel verwijt behoefde te maken, telkens opnieuw kon hem nog de overweldigende vreugde van den morgen doorstroomen. Maar hij twijfelde weer als hij aan zijn vrouw dacht. Hij schrok er

[pagina 41]
[p. 41]

voor terug om een besluit te nemen in die telkens overwogen vraag, of hij het haar zou zeggen. Hij durfde niet, niet omdat hij den moed tot de bekentenis niet had, maar omdat zijn vertrouwen met haar geen woorden had, omdat hij te schuw was en voor zijn gevoelens toch geen woorden kon vinden, een hulpeloosheid, waarin hij vreesde, dat het, in woorden uitgesproken, te veel beteekenis kreeg, een andere beteekenis, die, welke het toch niet had. Hij wilde, dat hij het haar met zwijgen duidelijk kon maken, met een half woord, een ander woord, waarin het niet genoemd werd, - zooals hij zijn kinderen dat wat hij als een ongeschondenheid voelde beloofd en verzekerd had: Vader blijft nooit meer weg.

 

Dien morgen in 't veld aan 't werk, waar hij achter de landrol liep en den haverakker zaai-klaar maakte, zag hij aan den berm een man wenken, die met de fiets was gekomen. Hij hield zijn paard in, legde de leidsels neer en ging den akker af. De man, die hem gewenkt had, was Barends.

- Don José is terug, zei hij zacht.

De jonge boer begreep, dat hij het gelooven moest, omdat Barends het hem kwam vertellen, maar hij kon het niet begrijpen.

- Ja, zei Barends, ze hebben hem losgelaten.

Maurits voelde zich plotseling opgelucht nu alle zorgen voor het oogenblik gebannen waren en er geen sprake van een bijzondere, onmiddellijke onveiligheid meer kon zijn.

- Gelukkig! zei hij.

- Tom begrijpt er niets van, zei Barends. En ik begrijp er ook niets van. Misschien is Don José nog sluwer dan we een van allen hebben vermoed. Zelf geeft hij geen verklaring, hij doet geheimzinnig als altijd en zegt: je bent nu eenmaal een duivelsche kerel of je bent het niet. Stel je voor, aangehouden te worden in een Duitschen legerauto en in een Duitsch uniform, en met een paar dagen vrij te zijn! Heb je vannacht weer in de schuilplaats geslapen?

- Nee, ik heb vannacht thuis geslapen.

[pagina 42]
[p. 42]

- Tom vertrouwt het niet en raadt je aan voorloopig niet thuis te slapen. Het geval is onverklaarbaar, en bovendien weten we niet, of José niet zijn mond voorbij heeft gepraat. We zullen in elk geval voorloopig voorzichtig met hem zijn. Wees jij verstandig en ga vannacht naar de schuilplaats in het bosch.

- Ik zal zien.

 

Toen de jonge boer 's middags voor het eten in huis kwam vertelde hij het zijn vrouw, dat Don José weer terug was.

- Ik stond voor het raam en zag een man bij je in het veld, zei zij. Ga je vannacht weer weg?

- Nee, zei hij, daar is heelemaal geen reden voor.

 

Maar dien nacht voor het aanbreken van den morgen werd hij in de slaapkamer, die gelijkvloers naast het woonvertrek lag, gewekt door het zware geronk van een automotor. Met een langzaam opkomende, langzaam hem verlammende zekerheid begreep hij, dat dit het onraad was, de ramp, het einde. Vanzelfsprekend ging het motorgeronk niet voorbij, maar het naderde, een wagen reed het erf op. Hij dacht: nu moet ik vluchten, maar terwijl buiten alles zich in groote snelheid voltrok, stelde hij van seconde tot seconde uit. Hij zat overeind, met open mond, hij hoorde het jagen van zijn hart, zijn handen werden koud en klam, en plotseling bonsde een zware pijn in zijn hoofd. Hij hoorde het op den grond springen van mannen, hun laarzen in het snelle loopen, korte bevelen. Natuurlijk is het huis afgezet, dacht hij. Het was of alle bloed uit hem wegtrok en tezelfdertijd, bij die door den muur nog gedempte geluiden van buiten, hoorde hij het duidelijke tikken van een wekker - waar heb ik dat nog eens gehoord, dacht hij, terwijl ik ook zoo het kloppen van mijn hart voelde? - en nam hij de nachtelijke gewoonheid gewaar van het slaapvertrek: daar op een stoel lagen zijn kleeren en zijn schoenen stonden onder de zitting. Hij voelde hoe zijn vrouw naast hem bewoog, en hij hoorde haar slaperig zeggen:

- Wat is er?

[pagina 43]
[p. 43]

Wonderlijk, het was hem nu te moede of alles van de laatste dagen zich oploste in een hem overstroomende teederheid, waarin hij vóór alles haar, die naast hem lag, betrok, alsof hij eerst nu, in die onmetelijke droefheid dat hij van de zijnen wegging, besefte, hoe lief de moeder van zijn kinderen hem bovenal was. Hij kwam uit het bed en stond sprakeloos in die van angst en stilte doorsuisde kamer. Toen zag hij de maan, op een ander uur nu dan in dien anderen nacht en voller, - de hemel was lichtbewolkt en hing teer doorneveld over de schemerstille, droomklare velden van den voorjaarsnacht. Hij ging naar het raam en hoorde achter zich de heesche, schrikbeslagen stem van zijn vrouw, benauwd alsof haar mond vol water was, - ze zat overeind, klaarblijkelijk klaarwakker nu:

- Wat is er?

De felle lichtbundel van een schijnwerper deed hem terugdeinzen in een licht, dat niet meer te ontwijken viel.

- Ze komen mij halen, zei hij zacht.

Geschrokken door de plotselinge helderheid, die door de kamer dwaalde, was zijn vrouw het bed uitgevlogen en kwam nu naast hem staan. Toen zij tegen hem aanleunde, voelde hij het trillen van haar heele lichaam onder de dunne nachtkleeren. Daar, zeer luid, klonken reeds de stemmen en de vreemde spraak in het huis. De slaapkamerdeur werd opengetrapt, en beiden stonden blootsvoets, ongekleed, in hun geslagen houding voor het vlakbij genaderde schrikbeeld: De Duitsche uniformen, de laarzen, de koppelriemen, de gummiknuppels, de geweren.

 

Versuft van hun gescheld, hun geraas, hun geschreeuwde vragen, die hij maar half verstond, met het beeld voor oogen van een van onder tot boven overhoop gehaald huis, dat zij hadden doorzocht, en daarin, jammerend zijn vrouw die gauw-gauw nog de slaperige en huilerige kinderen uit hun bedjes had gehaald opdat hij ze nog zou zien en kussen, ging hij, het hoofd gebogen en klappertandend als van een koorts, tusschen twee Duitschers het erf over naar den overkapten vrachtwagen, die vanachter open bleef.

[pagina 44]
[p. 44]

Zijn vrouw, voor de deur, zag hem daar zitten op de houten bank, de armen op de knieën, de handen gevouwen, voorover en blootshoofds, schamel en vereenzaamd in zijn boerekleeren bij die gelijke uniformen en laarzen der felle en geweldige mannen, die hem bewaakten. En toen de wagen wegreed, zag zij, hoe hij opschokte op zijn bank, als de wielen in kuilen sloegen. Totdat het maanlicht uit het inwendige van den wagen weggleed voor het uit zijn binnenste schuingelijnd aanrennen van nachtelijke schaduw uit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken