vj. Capittel.
Vanden Duyvel.
Ghehoort dan wat swarigheyt is en̄ waar inne gheleghen, eyscht nu oock gheseyt te werden eerst vanden Duyvel ende dan oock van sijne Wette: op dat dese dinghen by malcanderen gevoeght zijnde, te lichtelijcker blijcken mach of des Duyvels Wetten swaar zijn dan nyet.
Tot verscheyden plaatsen inder Schrifturen vindtmen den Duyvel met veele sonderlinghe namen ghenoemt, die alle sijnen boosen aart verclaren: als Sathan, dats Overtreder of Wedersaker, Behemoth dats een Dier (‘twelck men breydelen ende toomen moet, Psal.31.) Belial, dats Heerloos, Diabolus, dats Beschuldigher of Wroegher, Item een Coningh over den Kinderen des hoomoets, Iob.41. Den gheest des wraecx, Eccles.39. Een briesschende verslindende Leeuwe, 1.Petri 5. Een gheest der dolingen, 1.Tim.4. Een gheest der onkuysheyt, Oseas 4.5. Een slaperighe gheest, Esa.29. Een Zaeyer van oncruydt, Matth.13. ende een Prince der duysternissen, Ephes.6. met duysent dierghelijcke schandtnamen. Maar boven al beschrijft hem de Mout der Waarheyt klaarlijck met twee namen, te weten Moordenaar ende Loghenaar. Want daar inne nyet alleen uytgebeeldt en is wat hy inden Menschen werckt, dats moorderye der Zielen, maar oock mede de middel waar deur, dats de Loghen, daar sijne Wetten ende Gheboden inne bestaan: soo ter contrarie de Geboden van onsen Salighmaker inder Waarheyt bestaan. Het quade zaadt des Duyvels twelck hy inden slaperigen, traghen ende onachtsame Menschen zaeyt is misbruyck der dinghen, die in sich selfs nootdruftigh ende goet zijn, tot een verdruckinghe van’t goede zaedt des Godtlijcken woorts in ons. Want hy menght in’t eten ende drincken Gulsigheyt, int kinder-telen Onkuysche geylheyt, int geselschappe Twist, int oordeelen Ionste, int coopmanschappen Valscheyt, ende in alle menschelijcke wercken Eygensoeckelijckheyt. Alle dit volbrengt hy indē roeckeloosen Menschen soo bedecktelijck dat oock onder sijnen Dienaren de vruchten van sijnen helschen zade, met deughtlijcke namen gheblancket werden. Alsoo noemtmen den Hardtneckighen stantvastigh, den Partijdighen yverigh, den Gierighen vroedt, ende den Deurbrengher